Pedofilie als onderwerp in de kunst: ‘Onze afkeer is niet biologisch maar cultureel’
Mijn lieve gunsteling van Lucas Rijneveld, door het Time to Read-panel van Knack uitgeroepen tot hét recente boek dat u gelezen moet hebben, vertelt het verhaal van een 49-jarige man die een 14-jarig kind misbruikt. Een bijzonder heftig onderwerp, maar Rijneveld komt er anders dan anderen mee weg. Omdat het zo geweldig goed geschreven is? Of speelt er nog wat anders mee?
In 2021 liet dichteres en columniste Delphine Lecompte via een lezersbrief in Humo weten dat ze het had gehad met ‘de demonisering van de pedofiel’. De meeste pedofielen, argumenteerde ze, gaan nooit over tot daden. Bovendien wordt elke mens wel eens aangetrokken tot onschuld en jeugdigheid, meende Lecompte: ‘Kijk in uw ziel en probeer het te loochenen. Jeugdigheid is prachtig, een jonge huid is oogverblindend mooi. De argeloze onbezoedelde vranke oogopslag van een achtjarige misdienaar, een zesjarige zadelmakerszoon of een vijfjarig Roemeens bloemenverkoopstertje is verrukkelijk, het summum van schoonheid en hemelse pracht.’
De lezersbrief leidde tot een opbod van verontwaardiging. Onze nieuwe minister-president Matthias Diependaele (N-VA), bijvoorbeeld, noemde de bijdrage ‘buitengewoon ranzig’: ‘Pedofilie mogen we op geen enkele manier goedpraten of normaliseren.’ CD&V-voorzitter Sammy Mahdi bleef niet achter. ‘Ondertussen al 4 x gelezen, en nog steeds kan ik niet geloven dat mij gevraagd wordt te fantaseren over “expliciete ontmoetingen met een 5-jarig Roemeens bloemenverkoopstertje”. Ranzig. Buitengewoon ranzig.’
‘Vergeleken met het veeleer beperkte belang van het pedofiele vergrijp, is de publieke afkeuring en ook de strafrechtelijke beteugeling mateloos overtrokken.’
Moraalfilosoof Etienne Vermeersch in 1979
Waarmee het punt van Lecompte natuurlijk bewezen was. Een genuanceerd gesprek over pedofilie ligt moeilijk vandaag. Het was ooit anders.
Goodwill
In 1979 pleitte de eminente moraalfilosoof Etienne Vermeersch in De Morgen voor meer begrip voor de pedofiele medemens. In plaats van ‘brute, ongenuanceerde afwijzing’ hadden deze mensen ‘ons begrip’ nodig. Volgens Vermeersch was er ook geen overtuigend bewijs dat pedoseksuele handelingen een grote impact hadden op het kind. ‘Vergeleken met het veeleer beperkte belang van het vergrijp, is de publieke afkeuring en ook de strafrechtelijke beteugeling mateloos overtrokken.’
Vermeersch was toen zeker niet de enige die er zo over dacht. In 1965 publiceerde Astère-Michel Dhondt, een in de vergetelheid gesukkelde en openlijk pedofiele schrijver, zijn debuut God in Vlaanderen. Dhondt noemde zijn roman over de knapenliefde in een later interview ‘uitmuntend geschikt om goodwill te kweken bij een publiek, dat bij omgang van een man met jonge jongetjes nog uitsluitend denkt aan geknoei en sadisme’. In die opdracht was hij minstens ten dele geslaagd. Astère-Michel Dhondt ontving voor zijn vrijmoedigheid in 1966 de Arkprijs van het Vrije Woord.
Dat uitlatingen als die van Dhondt of Vermeersch destijds zonder veel banbliksems konden passeren, vertelt iets wezenlijks over onze omgang met pedofilie. ‘Die grote afkeer van vandaag is er zeker niet altijd geweest’, zegt Jonas Roelens, docent gendergeschiedenis aan de Universiteit Gent en gespecialiseerd in ‘laatmiddeleeuwse deviante seksualiteit’. ‘Onze afkeer lijkt eerder van culturele dan van biologische aard.’
‘De Rooie Vlinder opperde in de jaren zeventig het idee om pedofielen een crèche te laten runnen tijdens de allereerste Homodag.’
Roelens verwijst naar het Nederland van de jaren zeventig. ‘In progressieve kringen leefde het idee dat pedofielen een minderheidsgroep vormden die, in navolging van holebi’s, geëmancipeerd moest worden. Vertegenwoordigers van dat standpunt, zoals de vooraanstaande Nederlandse politicus Edward Brongersma, kregen live op tv de kans om hun visie te uiten. Het idee was dat niet alleen de pedofielen maar ook kinderen gebaat zouden zijn bij intieme lichamelijke affectie.’
Pedofielencrèche
Die ideeën circuleerden niet alleen in de marge. In 1985 nog slaagde de Nederlandse liberaal Frits Korthals Altes erin om een voorstel door de ministerraad te loodsen dat seksuele omgang met jongeren vanaf twaalf jaar toestond. Gidsland Nederland toonde Vlaanderen de weg. ‘Zo was er, midden de jaren zeventig, de Rooie Vlinder,’ vertelt Roelens, ‘een provocatieve socialistische actiegroep die behalve homoseksuelen ook pedofielen wilde emanciperen. De Rooie Vlinder opperde in de jaren zeventig het idee om pedofielen een crèche te laten runnen tijdens de allereerste Homodag. Ik denk niet dat iemand vandaag met zo’n idee zou komen.’
De schuld voor die pedoseksuele handeling in kloosters werd gelegd bij de kinderen, die nog geen geweten hadden, goed en kwaad niet van elkaar konden onderscheiden en nieuwsgierig waren.’
De openheid tijdens de jaren zeventig en tachtig wordt vandaag vaak geduid als een exceptionele uitwas van het vrijheid-blijheiddenken van de seksuele revolutie eind jaren zestig. Alweer laat de (kunst)geschiedenis wat anders zien. De verheerlijking van de knapenliefde is er niet uit weg te denken. ‘Een bekend voorbeeld is natuurlijk het Oude Griekenland’, zeg Roelens. ‘De schoonheid van jonge jongens werd er bezongen in mythes en beelden. En je had er ook dat befaamde systeem waarin volwassen mannen een soort mentorschap op zich namen van tienerjongens. Daarbij hoorde vaak een fysieke, seksuele relatie. Ouders kenden veel belang toe aan dat systeem. Ze waren vaak vragende partij om hun kind aan zo’n mentor toe te vertrouwen. Het waren zeer invloedrijke figuren, die hun zoon konden helpen om sociaal hogerop te komen.’
In onze ogen niet minder verwerpelijk was het middeleeuwse gebruik van ouders om hun kinderen aan een klooster te schenken. ‘Die kinderen – de zogenaamde oblaten – werden toevertrouwd aan monniken, wat niet zelden leidde tot seksuele contacten,’ vertelt Roelens. ‘Dat werd niet goedgekeurd, maar wel op een bijzondere manier goedgepraat. De schuld voor die pedoseksuele handeling werd gelegd bij de kinderen, die nog geen geweten hadden, goed en kwaad niet van elkaar konden onderscheiden en nieuwsgierig waren. Zij hadden de monniken in verleiding gebracht.’
Tommy Wieringa over de beste 50 Nederlandstalige boeken van deze eeuw: ‘Dit is geen klein bier’
Pionnen
Achterhalen hoe in de late middeleeuwen of renaissance over pedofilie en pedoseksualiteit werd gedacht, is moeilijk, en levert een vaak tegenstrijdig beeld op. Mensen wisten soms ook maar bij benadering hoe oud iemand was, stipt Roelens aan. ‘Dat maakte het natuurlijk moeilijk om grenzen te stellen.’
Een zwart-witverhaal is het in elk geval niet. Begin 17e eeuw schilderde de Italiaanse grootmeester Caravaggio zijn Amor Vincit Omnia (‘liefde overwint alles’), een wulpse, poedelnaakte Cupido van een jaar of tien. Voor zover bekend nam niemand er in die tijd aanstoot aan.
Peter Paul Rubens hertrouwde in 1630, toen hij 53 was, met de naar verluidt beeldschone zestienjarige Hélène Fourment. Een puber, zouden we vandaag zeggen. Rubens maakte zich ervanaf met de opmerking dat hij ‘nog niet geschikt was voor het celibaat’.
Grote aversie riep zo’n leeftijdsverschil toen niet op, zegt Roelens. ‘Kinderen van adel werden soms op nog veel jongere leeftijd uitgehuwelijkt, als pionnen op het geopolitieke schaakbord. Tegelijk weten we uit de literatuur dat er een soort algemene maatschappelijke verwachting was dat partners min of meer dezelfde leeftijd hadden. Met een huwelijk tussen een oude bok en een groen blaadje werd soms de spot gedreven. Maar echt zwaar werd er niet aan getild.’
Mededaders
Dat betekent niet dat zomaar álles mocht en kon. ‘In 1654 werd de beeldhouwer Jérome Duquesnoy, de zoon van de beeldhouwer die Manneken Pis maakte, ter dood veroordeeld vanwege sodomie’, vertelt Roelens. ‘Hij zou zich vergrepen hebben aan twee kinderen van acht en elf. In onze ogen het meest opmerkelijke is wellicht dat eerst moest worden vastgesteld of de kinderen het misbruik niet hadden uitgelokt.’
Dat kinderen toen nog als mededader werden gezien, is vandaag moeilijk voorstelbaar. Seks, zo is vandaag het uitgangspunt, veronderstelt wederzijdse instemming. De Belgische wetgever gaat er al sinds eind 19e eeuw vanuit dat kinderen – aanvankelijk min-veertienjarigen, vandaag min-zestienjarigen – nog niet in staat zijn om instemming te geven. Minderjarigen zijn daarom per definitie slachtoffers en meerderjarigen daders.
Grijswaarden worden door de wet niet geduld. De publieke opinie leek tijdens de jaren zeventig van de vorige eeuw even een andere richting uit te gaan, maar uiteindelijk gebeurde, uiteraard mee door de Dutroux-affaire, het omgekeerde van wat onder anderen Etienne Vermeersch toen bepleitte.
‘Ik denk dat Mijn lieve gunsteling heel anders was onthaald als het door een vijftigjarige man was geschreven.’
Jonas Roelens, docent gendergeschiedenis UGent
De publieke afkeuring was wellicht nooit groter.
In juni van dit jaar zorgde schrijver Dimitri Verhulst voor grote controverse door op tv te vertellen over zijn werk als animator in een hotel op Mallorca, zomer 1996. Daar kregen, volgens Verhulst, animatoren extra bonussen als ze min zestienjarigen in hun bed konden lokken. ‘Want als de kinderen tevreden zijn,’ zei Verhulst, ‘dan willen de ouders terugkeren.’ Hoewel hij er meteen bij vertelde dat hij niet aan dat systeem had deelgenomen, wachtte hem op sociale media de virtuele steniging.
Doodsbedreigingen
Nog een pak heftiger was de storm waarin, een jaar eerder, de bekroonde Nederlandse jeugdschrijver Pim Lammers was beland. Lammers kreeg de eer om het Kinderboekenweekgedicht te schrijven. Het nieuws leidde ertoe dat figuren uit extreemrechtse hoek fragmenten uit Trainer op sociale media plaatsten, een kortverhaal uit 2016. Lammers had in dat verhaal verteld over een intieme relatie tussen een jongen en zijn voetbalcoach. Er volgden doodsbedreigingen en Lammers besloot te bedanken voor de eer.
En toch. ‘Het is niet zo dat spreken of schrijven over dit onderwerp vandaag in alle omstandigheden een taboe is’, zegt Roelens. ‘Veel hangt af van wie de spreker of de auteur is. Ik denk dat Mijn lieve gunsteling heel anders was onthaald als het door een vijftigjarige man was geschreven.’
Voor die stelling valt veel te zeggen. Mijn lieve gunsteling van Lucas Rijneveld, volgens de top 50 van Knack een van de beste Nederlandstalige romans van deze eeuw, werd in de recensies een ‘gitzwart’, ‘gruwelijk’ en ‘beklemmend’ boek genoemd. Toch bleef de auteur van grote controverse bespaard.
‘Het speelt een rol dat ik geen man ben. En waarschijnlijk speelt nog meer in mijn voordeel dat ik geen homoseksuele man ben.’
Inge Schilperoord, auteur van Muidhond
In dezelfde top 50 staat Muidhond, het romandebuut van de Nederlandse schrijfster Inge Schilperoord, een verfilmde bestseller. De roman neemt, net als die van Rijneveld, de lezer mee in het perspectief van een pedofiele dader. Misschien nog belangrijker in dit verhaal: het nodigt de lezer, gewild of ongewild, uit tot begrip. ‘Het idee om over dit onderwerp een boek te schrijven komt voort uit mijn werk als forensisch psycholoog’, vertelt Schilperoord in een gesprek met Knack. ‘Ik kwam in contact met een zedendelinquent die na de zoveelste behandeling werd doorgestuurd naar het onderzoeksinstituut waar ik werkte. Ik had het niet verwacht, maar al snel voelde ik compassie voor die man.’
‘Hij zat enorm met zichzelf in de knoop, en haatte – voor zover ik dat kon uitmaken – dit deel van zichzelf oprecht. Tegelijkertijd werd hem in therapieën verteld dat hij, als hij zich wilde herpakken, moest leren van zichzelf te houden. Maar hoe doe je dat, als er iets in je zit wat door de samenleving, en in zijn geval ook door hemzelf, intens wordt gehaat? Ik vond dat een interessant uitgangspunt voor een verhaal, dat uiteindelijk een hele roman is geworden. Natuurlijk vroeg ik me af of ik wel een uitgever zou vinden die hier zijn vingers aan wilde branden.’
Tot haar verbazing ging dat makkelijk.’ Ik kan niet zeggen dat ik veel negatieve reacties heb gekregen. Uiteraard is me wel eens gevraagd hoe ik in godsnaam over zoiets vreselijks kon schrijven. Maar het is niet zo dat ik, zoals Pim Lammers, in een enorme haatstorm terechtkwam.’
Pédé
Hoe valt dat verschil te verklaren? ‘Misschien omdat ik een psycholoog ben, en lezers denken dat ik het vanuit die optiek bekijk’, zegt Schilperoord. ‘Maar het speelt zeker ook een rol dat ik, anders dan Pim Lammers, geen man ben. En waarschijnlijk speelt nog meer in mijn voordeel dat ik geen homoseksuele man ben. Ik leerde tijdens een schrijversresidentie in Frankrijk dat “pédé” (kort voor van pédéraste, nvdr) er een scheldwoord is voor homoseksuelen. Dat zegt natuurlijk wel iets over het verband dat nog altijd wordt gelegd tussen twee compleet verschillende seksuele geaardheden.’
Roelens ziet een soortgelijke verklaring. ‘Je hebt vandaag rechts-conservatieve bewegingen die heel bewust de link leggen tussen homoseksualiteit en pedofilie. Figuren als Dries Van Langenhove zijn niet te beroerd om de pridevlag een “pedovlag” te noemen. Daarmee zitten ze op dezelfde lijn als Viktor Orbán en Vladimir Poetin, die je willen doen geloven dat elke seksuele afwijking de ziel van het kind bedreigt.’
Pedofielen, zegt Schilperoord, zijn in die kringen de ultieme zondebokken. ‘Dat zie je ook in die rare complottheorieën, waar ze dan in de kelder van een New Yorkse pizzeria zitten om vandaar de wereld te perverteren. Terwijl het meestal heel gewone mensen zijn.’
Of literatuur, zoals die van Inge Schilperoord of Lucas Rijneveld, hier ruimte kan maken voor het begin van een debat en, op termijn, wat meer begrip? ‘Daar durf ik niks over te zeggen’, zegt Roelens. ‘Ik heb geen glazen bol. Ik weet alleen dat bijzonder weinig opinies de tand des tijds ongewijzigd doorstaan.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier