Ongecensureerd gevangenisdagboek van Filip De Pillecyn: ‘Een riskante onderneming’
Zopas verscheen bij uitgeverij Doorbraak Tegen de muur, een heruitgave van het gevangenisboek Face au mur van Filip De Pillecyn. Geen vanzelfsprekende keuze, want de Vlaamse auteur is geen onbesproken figuur. Als lid van de collaborerende partijen Vlaams Nationaal Verbond (VNV) en DeVlag, pleitbezorger van een Vlaamse Kultuurkamer en invallend directeur-generaal van het secundair onderwijs werd De Pillecyn na de Tweede Wereldoorlog schuldig bevonden aan culturele en politieke collaboratie.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site.
In de jaren waarin hij op beschuldiging van collaboratie in de cel zat, schreef De Pillecyn honderd min of meer chronologische notities. De aantekeningen zijn gebundeld in drie hoofdstukken, genoemd naar de drie detentiecentra waar hij tussen 1944 en 1949 verbleef: de gevangenis van Dendermonde, het hechteniskamp van Lokeren en de gevangenis van Sint-Gillis.
In de stukjes beschrijft De Pillecyn onder meer het naoorlogse interneringsregime, de volgens hem onrechtvaardige afloop van de krijgsraden, en de volkswoede die na de Tweede Wereldoorlog tweemaal opflakkerde. De Pillecyns schets van de (gewelddadige) collaboratievervolging, officieel de epuratie genoemd, maakt meteen duidelijk dat in dit dagboek de ‘collaborateur’ niet de dader, maar het slachtoffer is.
De heruitgave
Hoewel De Pillecyn de getuigenis in 1958 persklaar maakte, zou de tekst pas zeventien jaar na zijn overlijden, in 1979, gepubliceerd worden bij uitgeverij De Clauwaert. Die eerste editie kan intussen integraal geraadpleegd worden in de digitale bibliotheek voor Nederlandse letteren, maar in deze scans ontbreekt het aan een ongekleurde duiding: De Pillecyns goede vriend Bert Ranke benadrukt in de verantwoording dat de ‘ingoede De Pillecyn’ aangrijpend getuigt van het naoorlogse onrecht en Willem Melis zet in het voorwoord de bestraffing van de collaboratie als onzinnig weg. De vergoelijkende lezingen leren ons dus weinig over de tekst, bijvoorbeeld welke gedachten De Pillecyn in het boek verwoordt, en hoe we zijn verhaal in de naoorlogse context kunnen plaatsen.
Een heruitgave zou de tekst bijgevolg van een meer feitelijk kader moeten voorzien, bij voorkeur met een uitgebreider notenapparaat. Tegen de muur komt slechts tot op zekere hoogte tegemoet aan die vraag: de tekst werd geannoteerd en in de inleiding probeert editeur en commentator Jean-Pierre Rondas de dagboeknotities te begrijpen en te systematiseren. Die ingrepen zijn belangrijk om dit gevangenisboek toegankelijk te maken voor een nieuwe generatie lezers. Maar het is stuitend dat er in de schets van Rondas nauwelijks kritische kanttekeningen geplaatst worden bij De Pillecyns persoonlijke verwerking van de epuratie.
‘Gecensureerde’ passages
De aanleiding voor de heruitgave is enerzijds de missie van het Filip De Pillecyncomité, dat de auteur en zijn werk uitvoerig wil bestuderen, en anderzijds de vondst van een typoscript, dat volgens inleider Emmanuel Waegemans ‘ongecensureerd’ is. Voor de samenstellers is het onduidelijk wie verantwoordelijk was voor de aanpassingen in de eerste editie: Waegemans zegt dat dit het werk is van de redactie van De Clauwaert, Rondas stelt dat De Pillecyn zelf de verbeteringen aanbracht. Wie het bij het rechte eind heeft, zal verder onderzoek uitmaken. Belangrijker is dat het met de ‘verminkte vorm’ wel blijkt mee te vallen: de nieuwe editie bevat niet meer dan dertig bijkomende passages die in lengte variëren tussen twee zinnen en een volledige pagina.
Desondanks is het wel interessant om te kijken welk soort fragmenten geschrapt is in de eerste uitgave. Ook hierover zijn de meningen verdeeld. In de flaptekst staat dat de lezer nu voor het eerst kan oordelen hoe De Pillecyn worstelt met het volksnationalisme dat hij had gepropageerd. Wie het boek doorneemt, zal echter opmerken dat dit verkooppraatje geen hout snijdt; ook in de niet-bewerkte tekst twijfelt De Pillecyn of zijn beeld van het Vlaamse volk niet op hersenschimmen gebaseerd is. Bovendien is het nog maar de vraag of De Pillecyn in dit werk echt afstand neemt van het door hem bepleite volksnationalisme. Hij toont zich dan wel verbolgen over het gedrag van de bevolking tijdens de epuratie, maar blijft vasthouden aan concepten als ‘volk’, ‘gemeenschap’ en ‘heimat’. Zo vindt hij zijn volk terug in de beperktere gemeenschap van geïnterneerden, in het bijzonder in de barak van de Oost-Vlamingen tot wie hij behoort omdat hij met hen zijn geboortegrond deelt.
En wanneer hij twijfelt over de mens, is er altijd de verbondenheid met de trouwe aarde, waarin hij zich blijvend geworteld voelt. Een zin uit de geschrapte passages plaatst deze ideeën bovendien in een uitgesproken essentialistisch paradigma: ‘Ik geloof dat de mens van Germaansen bloede meer behoefte heeft aan het bovennatuurlijke dan de Latijn’. Al deze aspecten wijzen erop dat De Pillecyn niet losgekomen is van een volksverbonden gedachtegoed, ondanks alle (emotionele) reserves die hij rond het concept ‘volk’ formuleert.
Rondas betoogt dat de ‘gecensureerde’ passages vooral teksten zijn waarin De Pillecyn ‘probeerde te formuleren wat hem bezielde’. Daarmee verwijst Rondas niet naar een reflectie op zijn bezettingsactiviteiten, maar wel op zijn ideeën over de ‘repressie’.
Kort samengevat, komt het erop neer dat De Pillecyn de epuratie zag als een lange burgeroorlog die van start ging in 1944 met een oplopend aantal gewelddaden van verzet en bezetter, die uitmondde in de massale ‘weerwraak’ van de epuratie, en die uitdoofde in 1949. De Pillecyn ziet zichzelf in dit geschil als een politiek idealist, die de strijd met vele onrechtvaardige offers moest bekopen. Resonanties van de door Rondas geschetste denkwijze vinden we inderdaad in de gewraakte passages. Toch bevredigt zijn interpretatie niet: hoewel je zou kunnen betogen dat de gedachtegang in de geschrapte fragmenten scherper verwoord is, vinden we al deze ideeën ook elders terug, waardoor de vraag blijft om welke reden de passages oorspronkelijk weggelaten zijn.
Gebrek aan context en kritische distantie
Interessant wordt het wanneer Rondas inzoomt op de ideologie die De Pillecyn tot samenwerking met de Duitser drijft, en die dus het vertrekpunt van deze geschiedenis is. Hij schrijft dat het evident is om in deze idee de Vlaamse autonomie te lezen, maar dat de tekst verder niets prijsgeeft, behalve de mogelijkheid om de idee in te vullen met liefde voor het Vlaamse volk. Met die laatste suggestie kan de lezer echter weinig: liefde kan wel een stimulans zijn voor een politiek engagement, maar het leert ons niets bij over welke ideologie De Pillecyn voorstond en tot welk samenlevingsmodel dit zou leiden. Het lijkt mij dan ook veelbetekenend dat De Pillecyn zich slechts in bedekte termen over zijn politieke overtuiging uitspreekt: door er niet bij stil te staan, raken de beweegreden(en) om in de collaboratie te stappen en zijn oorlogsactiviteiten versluierd. En zolang die sluier aanwezig is, kan dit verleden niet werkelijk in de ogen gekeken worden.
De Pillecyn stelt zich in het gevangenisdagboek met andere woorden nauwelijks vragen bij wat hij tijdens de bezetting gedaan en gezegd heeft. Het is echter tekenend dat ook Rondas hier niet op ingaat. Dat het voorwoord wel uitgebreid de epuratie belicht, maar niets vertelt over de periode voordien, en dus ook niet over de bezettingsactiviteiten van De Pillecyn, beschouw ik als een fundamenteel tekort, zeker omdat de inleiding – zoals de flaptekst aankondigt – een ‘handleiding’ bij het dagboek wil zijn.
Niet alleen mist de lezer de cruciale achtergrondinformatie om de getuigenis van De Pillecyn in zijn historische context te kaderen, bovendien ontbreekt het in de inleiding aan kritische distantie. Geregeld bekrachtigt de tekst de beweringen van De Pillecyn door ze niet te nuanceren. Zo beaamt de tekst dat er geen grond geweest zou zijn om De Pillecyn te vonnissen. Het is echter niet omdat we niet precies weten op basis van welke elementen uit de aanklacht De Pillecyn uiteindelijk veroordeeld is, dat er geen motivering was voor de veroordeling.
Ook lijkt Rondas ons terug te katapulteren naar de al vaak ontkrachte veronderstelling – bijvoorbeeld in Onverwerkt verleden – dat de gehele Vlaamse Beweging tijdens de Tweede Wereldoorlog gecollaboreerd heeft, en de epuratie dus een heksenjacht tegen Vlaamsgezinde idealisten was. Een enkele keer merkt Rondas op dat De Pillecyn ‘niet af[wijkt] van zijn wellicht naïeve, illusoire, onmogelijke, misschien gespeelde uitgangspunt’. Deze enigszins kritische noot verdwijnt door haar terloopse karakter snel naar de achtergrond, waar ze plaatsmaakt voor uitspraken die een tegengestelde visie bepleiten. Zo wordt van bij het begin twijfel gezaaid over het gekleurde karakter van de getuigenis door het woord ‘subjectief’ tussen aanhalingstekens te plaatsen, en ons van de ‘journalistieke betrouwbaarheid’ van het dagboek te overtuigen.
Maar vooral de ongemotiveerde samenvatting van het boek doet wenkbrauwen fronsen: ‘Het geheel leest als literaire non-fictie waarin de waarheid nooit wordt gelogen, maar de leugen pijnlijk wordt blootgelegd’. Rondas minimaliseert met die uitspraak niet alleen de idee dat een getuigenis sowieso een selectieve blik op de gebeurtenissen biedt, maar suggereert onmiskenbaar dat De Pillecyn het bij het rechte eind heeft.
Tezelfdertijd stuurt Rondas onze lezing met suggestieve formuleringen. Om te beginnen is hij vaag over aantallen, bijvoorbeeld als het gaat over de dodelijke slachtoffers van de volkswoede. Hoewel cijfers voorhanden zijn (een honderdtal in België is meestal de bovengrens), schrijft Rondas dat het geweld ‘heel wat mensen het leven gekost’ heeft. Wanneer hij het vervolgens over het proces van De Pillecyn heeft, vertelt hij dat de auteur in de gevangenis verneemt dat de voorzitter van de krijgsraad vergeleken wordt met de Spaanse hertog van Alva, die in de zestiende eeuw de protestantse opstand in de Zuidelijke Nederlanden succesvol neersloeg. Met behulp van de zogenoemde ‘Bloedraad’ liet hij zo’n duizend personen op verdenking van landverraad (publiekelijk) terechtstellen, onder wie de graaf van Egmont, die net in de Habsburgse Nederlanden gebleven was om met de Spaanse landvoogd een overeenkomst te bereiken. De uitspraken van De Pillecyn worden door Rondas geconfronteerd met een getuigenis van gerechtsjournalist Louis De Lentdecker, die aangaf dat niet de voorzitter, maar de auditeur aan Alva gelijkgesteld werd, waarna Rondas besluit met:
Hoe dit ook zij, een De Pillecyn die door twee Alva’s wordt bedreigd, moet zeker ook een Egmont zijn, die opkomt voor zijn volk en de bevrijding van vreemde banden.
Omdat er twijfel bestaat over de persoon die gelijkenissen vertoont met Alva, telt Rondas in één beweging beide Alva’s maar op. De schimmige vergelijking van De Pillecyn met de graaf van Egmont, die hij uit de eerste uitgave kritiekloos overneemt, komt hierdoor nog meer ongerijmd voor. In elk geval is dit retorisch trucje wel doorzichtiger dan wat er onder meer bedoeld wordt met ‘bevrijding van vreemde banden’.
Aangebrand toemaatje
Het boek eindigt met de scans van het stripverhaal Hoe de zwarten in de hemel kwamen. Dit beeldverhaal werd in dezelfde periode geschreven als Face au mur. De tekst is van Filip De Pillecyn, de illustraties zijn van zijn neef, de schilder Remy De Pillecyn. De prenten en rijmpjes vertellen over een groepje collaborateurs dat tijdens de septemberdagen zo hard aangepakt werd dat ze het leven lieten. Wanneer ze in de hemel aankomen, blijkt Sint-Pieter hen niet in de hemel te willen opnemen. Ze belanden dan maar in het voorgeborchte van de hel, waarna een reeks prominente figuren het voor hen opneemt en ze uiteindelijk toch de hemelpoort binnen mogen. Alleen blijken ze op dat moment tot op het ondergoed gestript. De dieven blijken Joodse sjacheraars te zijn.
Het verhaal wordt uitgebreid naverteld door Rondas, waarna hij deze synopsis gebruikt om het punt te maken dat er in dit document ‘geen sprake [is] van “antisemitisme”, maar eerder van de sjablonen van een ouderwets katholiek antijudaïsme‘. In dit verhaal zou dus geen sprake zijn van discriminatie of afkeer van de Joodse bevolking op basis van ras, maar wel op basis van religie.
Rondas grijpt terug naar Karl Marx, die eveneens ‘zijn bedenkingen had over “het sjachervolk”‘. Dat de tekst van Marx van honderd jaar eerder dateert en een radicaal ander doel voor ogen had, neemt Rondas dan weer niet mee. Evenzeer gaat hij voorbij aan het feit dat De Pillecyn als vervangend directeur-generaal van het secundair onderwijs vrijwillig de documenten ondertekende die een Joods segregatiebeleid op middelbare scholen mogelijk maakten. Hoewel de handtekening zeker geen rechtstreeks doodvonnis was, liet ze het Duitse bewind wel toe om Joodse leerlingen te identificeren, en later te arresteren en op transport te zetten.
Kan men de Joodse karikatuur dan zo snel opzijschuiven met de suggestie dat het om ‘ouderwets katholiek antijudaïsme‘ gaat? Het stripverhaal legt vooral bloot hoe diep deze karikaturen ingesleten waren: zelfs kort nadat een poging ondernomen was een volk uit te roeien, wordt datzelfde volk in verband gebracht met eeuwenoude vooroordelen.
In de studie naar de mens De Pillecyn en zijn werk ontbrak vooralsnog een analyse van Face au mur. Tegen de muur brengt echter niet de contextschets die nodig is om dit waardevolle document genuanceerd ter hand te nemen. Gelukkig bestaan er al wel scherpe lezingen van andere oorlogsteksten, bijvoorbeeld in het werk De foute oorlog. Schuld en nederlaag in het Vlaamse proza over de Tweede Wereldoorlog (2014) van Jan Lensen.
Voor Face au mur kijk ik alvast uit naar een leeswijzer die voorbij de traumatische ervaringen van De Pillecyn durft te kijken en ruimte laat voor een analyse die niet wegkijkt van aangebrande uitspraken, zoals: ‘in de schoot der verkrachte vrouwen kiemt het zaad van Amerikaanse negers’, of nog voor nazi-Duitsland gecapituleerd heeft: ‘Ver in Duitsland zit mijn kind. Waar weet ik niet. Daar wordt het werk van de beschaving voltrokken aan honderdduizenden vrouwen en kinderen’.
Maxime Van Steen
Tegen de muur, Filip de Pillecyn (red. Jean-Pierre Rondas en Emmanuel Waegemans), Doorbraak, 2019. ISBN 9789492639257 / 258 p.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier