Benno Barnard
Ode aan Niemand
Benno Barnard buigt zicht over de ‘zwarte vlokken’ van dichter Paul Celan en schilder Anselm Kiefer.
Schwarze Flocken Schnee ist gefallen, lichtlos. Ein Mond
ist es schon oder zwei, dass der Herbst unter mönchischer Kutte
Botschaft brachte auch mir, ein Blatt aus ukrainischen Halden:
‘Denk, dass es wintert auch hier, zum tausendstenmal nun
im Land, wo der breiteste Strom fliesst:
Jaakobs himmlisches Blut, benedeiet von Äxten…
O Eis von unirdischer Röte – es watet ihr Hetman mit allem
Tross in die finsternden Sonnen… Kind, ach ein Tuch,
mich zu hüllen darein, wenn es blinket von Helmen,
wenn die Scholle, die rosige, birst, wenn schneeig stäubt das Gebein
deines Vaters, unter den Hufen zerknirscht
das Lied von der Zeder…
Ein Tuch, ein Tüchlein nur schmal, dass ich wahre
nun, da zu weinen du lernst, mir zur Seite
die Enge der Welt, die nie grünt, mein Kind, deinem Kinde!’
Blutete, Mutter, der Herbst mir hinweg, brannte der Schnee mich:
sucht ich mein Herz, dass es weine, fand ich den Hauch, ach des Sommers,
war er wie du.
Kam mir die Träne. Webt ich das Tüchlein.
Paul Celan
Uit: Verzamelde gedichten (Meulenhoff, 2003)
Zwarte vlokken
Sneeuw is gevallen, lichtloos. Eén maan her is het al of twee dat de herfst ook mij in monnikspij een tijding bracht, een blad uit Oekraïense heuvels: ‘Bedenk dat het wintert ook hier, voor de duizendste keer nu in het land waar de breedste stroom vliedt: Jaäkobs hemelse bloed, gebenedijd door bijlen… ijs van onaardse roodheid – daar waadt haar hetman met heel z’n tros naar donkerende zonnen… kind, ach, een doek om me in te hullen als het blinkt van de helmen, wanneer de schol, de rozige, barst, als het gebeente van je vader sneeuwig verstuift, onder de hoeven vol wroeging het lied van de ceder… Een doek, een klein doekje maar, opdat ik nu, nu je leert huilen, voor mezelf bewaar het nauw van de wereld, die nooit groent, mijn kind, voor jouw kind!’ Bloedde, moeder, de herfst me maar weg, brandde de sneeuw me maar: zocht ik mijn hart maar, dat het huilt, vond ik de zucht maar, ach, van de zomer, was-ie als jij. Kwam me de traan. Weefde ik dat doekje. Vertaling Ton Naaijkens
Uit: idem
Veel Duitser kun je een gedicht niet maken, niet van onderwerp (oorlog, Jodenmoord, gedachtenis), maar ook niet van vorm, met al die inversies in de stijl van Hölderlin en Trakl. Zwart is het – zwart als sneeuw, ja, zwart als melk…
Het is dan ook geschreven door de holocaustdichter bij uitstek, Paul Celan (1920-1970), een Jood afkomstig uit Czernowitz, dat tegenwoordig in Oekraïene ligt, maar voor de oorlog tot Roemenië behoorde, en daarvoor tot de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. Als verdwenen centrum van Joods-Duitse cultuur geniet Czernowitz tegenwoordig een mythische status: een stad waar koetsiers op de bok van hun fiaker aria’s floten, waar meer boekhandels dan bakkerijen waren gevestigd, waar tafellinnen en modernistische experimenten smaakvol met elkaar contrasteerden.
Ik kwam het gedicht tegen in het Museum van Schone Kunsten in Antwerpen; er hoorde een schilderij van Anselm Kiefer bij. Deze Duitser is geboren in hetzelfde jaar als het democratische Duitsland: 1945. Dat is een toeval waaraan ik eigenmachtig betekenis toeken, net als Kiefer zelf trouwens.
Kiefers doeken zijn krankzinnig groot – tweeëntwintig ervan vulden de hele benedenverdieping – en van een onheilspellende, spookachtige, doodse gruwelijkheid. Ik voelde een lichte huivering bij al dat donderende, expressionistische Deutschtum. Veel Duitser kun je schilderijen niet maken.
De bezoeker kreeg bij de ingang een stapel papier overhandigd, waarop allerlei verhelderende informatie over de werken te vinden was. Wat een vreemde gedachte, dat het bij beeldende kunst uit onze eigen tijd onmogelijk is geworden nog te vertrouwen op de onmiddellijke visuele communicatie! Men beweert dat de middeleeuwers de stille symboliek in de schilderijen uit hun eigen epoche direct begrepen, de roos, de gekooide vogel, de sleutel, het boek – en dat was misschien waar voor een bovenlaag; maar het is niet meer waar in de hedendaagse kunst, of in elk geval niet wat Kiefer betreft, althans niet voor mij, al ben ik dan ook van de haute bohème. Die codes zijn hardere noten, daar heb ik een notenkraker bij nodig.
Maar een van de weinige schilderijen die ik onmiddellijk begreep, als dat het woord is, was het waarlijk ontstellende Schwarze Flocken, gemaakt bij het gelijknamige gedicht van Celan. De brochure in mijn hand fluisterde gedienstig: ‘Een loden boek in het midden van een desolaat, besneeuwd landschap. Een boek met een loodzware inhoud: uit het boek stromen versregels uit het gedicht “Schwarze Flocken” (…).’
Celans beroemdste holocaustgedicht heet ‘Todesfuge’ en begint met de woorden ‘Schwarze Milch der Frühe wir trinken sie abends’. Zwarte melk – dat is het soort modernistische beeldspraak dat als een kat door de straten van Czernowitz zwierf; je treft het ook aan in een gedicht van Celans stadgenote Rose Ausländer. Zei ik modernistisch? Huygens verzon drie eeuwen eerder al een soortgelijke contradictio in adjecto: ‘wit roet’ voor sneeuw. Zo hadden gedicht en schilderij ook kunnen heten.
Die versregels zijn naar het verdwijnpunt toe in de sneeuw geschilderd, aan de voet van ’toegetakelde wijnstokken, eindeloze rijen herdenkingstekens op oorlogsbegraafplaatsen, runetekens’, of wat je er als toeschouwer ook van wil maken – alle drie, lijkt me. Lange rijen wijnstokken des doods, en in het midden dat loodzware boek met het gedicht van Celan. Ik herkende het, en hoewel ik zag dat het er niet in zijn totaliteit op stond, stond het er dankzij de perspectivische suggestie toch helemaal op.
Naar dat doek keek ik tot mijn ogen brandden. Dat werk was een van de muur springende klap in mijn gezicht, een kruisigingstafereel zonder corpus, een ode aan Niemand.
De moeder vraagt om een doek, dacht ik. Zou Kiefer de aanzet tot zijn doek van dat woord hebben gekregen? Zou Paul Celan – op wie de nazi’s vijfentwintig jaar na de oorlog zelfmoord hadden gepleegd – Anselm Kiefer er via die semantische dubbelzinnigheid toe hebben bewogen alsnog een doek te weven voor zijn dode moeder?
De ouders waren in 1942 doodgeschoten in een Oekraïens concentratiekamp, Michailovka geheten.
Kwam me de traan.
Toen wandelde ik de volgende zaal binnen en trof een schilderij met een wonderlijke uitstulping aan, een mensvormige uitwas – deze protuberantie bleek mijn vriend en uitgever Emile Brugman te zijn, die zijn neus in de kunst drukte, en dat terwijl de Duitse geschiedenis alleen maar op enige afstand zichtbaar wordt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier