De Reactor
Nieuwe boek van Kristien Hemmerechts: ‘(On)gemakkelijke (on)waarheden’
Het in vele opzichten verhelderende boek ‘Het verdriet van Vlaanderen. Op pad met Hein en Toon, tweeling van de collaboratie‘ van Kristien Hemmerechts wordt behalve door intellectuele luiheid ook ontsierd door een procedé dat grote historische verwarring kan doen ontstaan.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site.
‘What then of us, historians by profession? What have we to do with Mr. Everyman, or he with us? More, I venture to believe, than we are apt to think. For each of us is Mr. Everyman too.’ De woorden van de Amerikaanse historicus Carl Becker uit 1931 lijken vandaag nog pertinenter te zijn geworden – al zouden ze nu ongetwijfeld genderneutraler worden geformuleerd. Over de grote kloof die lange tijd tussen de academische en de niet-academische geschiedschrijving heeft bestaan, werden de voorbije decennia verschillende bruggen gebouwd – de ene stabieler dan de andere. Zeker in domeinen die sterk tot de populaire verbeelding spreken, kan er op die bruggen erg druk verkeer in beide richtingen bestaan. De geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog biedt daar een mooi voorbeeld van. Tijdens de jaren zeventig, tachtig en negentig van de twintigste eeuw trachtten historici zich te onttrekken aan de apologetische geschiedschrijving door de directe betrokkenen van collaboratie en verzet. Vandaag hechten ze weer veel meer belang aan de verhalen die deze betrokkenen en hun nabestaanden vertellen. De schotten tussen academische en niet-academische geschiedschrijving worden daarbij op een vaak vruchtbare manier geslecht. In dit gesprek is ook een rol weggelegd voor literatoren en mediamakers.
Het verdriet van Vlaanderen van Kristien Hemmerechts is een interessant, maar ook uiterst merkwaardig voorbeeld van deze kruisbestuiving. Het boek is een neveneffect van de tijdens het najaar van 2017 door Canvas uitgezonden reeks Kinderen van de collaboratie, waarvoor televisiemakers en academische historici de handen in elkaar hadden geslagen. Zoals zovelen was Hemmerechts bij het bekijken van die reeks gefascineerd door de indrukwekkende getuigenis van de tweeling Hein en Toon Van den Brempt. De twee innemende en progressieve zeventigers namen categorisch afstand van het oorlogsverleden van hun ouders, maar bleven mild en toonden geen spoor van wrok. Geholpen door het toeval sprak Hemmerechts de broers aan en ging ze samen met hen op ontdekkingstocht naar hun eigen verleden. Ze voerden daarvoor eindeloze gesprekken met verwanten en andere betrokkenen, reisden samen naar Duitsland en verrichtten onderzoek in verschillende Belgische archieven.
Die dynamische onderneming doet niet alleen een sterk, zij het soms gespannen bondgenootschap ontstaan, ze leidt de lezer ook op een ongeziene wijze binnen in de subcultuur van de extreme collaborateurs tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. We krijgen zicht op de dagelijkse en familiale aspecten van die subcultuur, die historici vaak buiten beeld laten. Persoonlijke, diepmenselijke verhalen raken er op verrassende wijzen verweven met de meest brutale excessen van de wereldgeschiedenis.
Zo is er het verhaal van de moeder van Hein en Toon, die als lid van een nationaalsocialistische familie secretaresse van SS-leider Richard Jungclaus werd, maar van wie ook het liefdesleven diepgaand door de oorlog werd bepaald. Ze werd verliefd op een Duitse soldaat met wie ze vele decennia later de liefde zou herbeleven, maar intussen was ze tijdens de laatste maanden van de oorlog wel zwanger geraakt van een Vlaamse oostfronter die later een tirannieke en gewelddadige echtgenoot zou zijn. Het verhaal van deze echtgenoot – de vader van Hein en Toon – toont ons dan weer hoe gemakkelijk terugkerende oostfronters in de criminaliteit en in allerhande illegale ondernemingen verzeild raakten, maar ook hoe zij zich konden uitsloven om weer door de Belgische maatschappij te worden aanvaard. Zo raakte hij betrokken bij een moord op een politieagent en drukte hij mee geld voor een in 1960 geplande staatsgreep in Indonesië, maar presenteerde hij zich ook vaak als een model-Belg en speelde hij onbeschroomd mee in een populair spelletjesprogramma op de Vlaamse televisie. Die pragmatische en flexibele houding stond in schril contrast met die van zijn schoonbroers, die ook na de oorlog recht in de nationaalsocialistische leer bleven en hem daarom als een slappeling beschouwden. Zoals Aline Sax ook vaststelde in de vele repressiedossiers, speelde Vlaamsgezindheid bij deze radicale collaborateurs slechts een heel beperkte rol.
De associatieve en dialogerende benadering die Kristien Hemmerechts samen met de familie Van den Brempt hanteert, leent zich er beter dan de systematische en vraaggestuurde methode van professionele historici toe om deze tegelijk banale en belangwekkende fenomenen voor het voetlicht te brengen. Daarom is de lectuur van Het verdriet van Vlaanderen ook voor professionele historici potentieel belangwekkend. Dat Hemmerechts niet vanuit een grote historische kennis vertrekt, vormt daarbij niet noodzakelijk een belemmering. Haar initiële onwetendheid lijkt haar zelfs tot op zekere hoogte ontvankelijk te maken voor verrassende inzichten. Dat de genade- en repressiedossiers voor haar volstrekt nieuw terrein zijn, maakt haar bijvoorbeeld alert voor de haast amateuristische – en in elk geval menselijke – manier waarop ze zijn tot stand gebracht. Overigens getuigt ze met een soms bijna ontnuchterende eerlijkheid over haar gebrek aan voorkennis. Zo geeft ze toe nooit te hebben geweten dat er ook Vlamingen dienst hadden genomen bij de SS en de juiste betekenis van het woord ‘incivisme’ nooit te hebben gekend. Storend wordt het pas wanneer de auteur een onwil aan de dag blijkt te leggen om haar onwetendheid met behulp van wetenschappelijke literatuur weg te werken.
Soms gaat het om bijkomstigheden, zoals de betekenis van de Blauwvoet uit het Lied der Vlaamse zonen of van het woord ‘Bann’ in ‘Sturmbannführer’ (‘Raar woord trouwens. Ik zou niet weten wat het betekent.’) Erger is dat de auteur ook over hoofdzaken nauwelijks een beroep doet op de relevante gespecialiseerde literatuur. Ze verwijst wel eens naar Koen Aerts, de initiatiefnemer en bezieler van Kinderen van de collaboratie – die ze ook bedankt voor zijn hulp – maar de boeken die over de collaboratie werden geschreven door onder meer Bruno De Wever, Frank Seberechts en Aline Sax blijven onvermeld.
Ook over andere aspecten van de Tweede Wereldoorlog getroost ze zich niet de moeite te rade te gaan bij bestaande werken. Daardoor sluipen er opmerkelijk veel onzorgvuldigheden in de tekst, zelfs op plaatsen waar zij zich beducht toont voor gegevens in de genadedossiers die ‘nauwelijks het niveau van geroddel’ overstijgen. Ergens in die dossiers, zo benadrukt ze, staat te lezen dat de moeder van de tweeling ‘in de maand 1942 [sic] door twee getuigen te Antwerpen is gezien in het ‘uniform der Hitler-Jugend Vlaanderen’. ‘Kan waar zijn, kan ook niet waar zijn’, voegt Hemmerechts daar zelf laconiek aan toe. Nochtans dient men geen diepgravend onderzoek te doen om te achterhalen dat de Hitler-Jugend Vlaanderen pas in oktober-november 1943 officieel werd opgericht (al kan de in maart 1941 opgerichte Vlaamse Jeugd wel als voorloper worden beschouwd). Niet waar dus.
Een ander opmerkelijk voorbeeld doet zich voor wanneer tijdens een gesprek tussen Hein en zijn zus Annemie wordt gesuggereerd dat hun ‘nonkel Twan’ – de radicaalste collaborateur uit het hele boek – van het executiepeloton zou zijn gered door een bevriend verzetsman, en dat die verzetsman wel eens Louis Van Brussel kan zijn geweest. De reactie van Hemmerechts daarop is even bondig als ontstellend: ‘Louis Van Brussel, zo leert Wikipedia, was een communistische verzetsstrijder, actief in het Korps der Partizanen.’ Dat een toonaangevende Vlaamse intellectueel Wikipedia moet raadplegen om zich iets bij de naam Louis Van Brussel voor te stellen, is symptomatisch voor de geringe plaats van het verzet in het collectieve geheugen in Vlaanderen, maar het zegt in de eerste plaats toch ook iets over de gemakzucht die ze bij haar opzoekingswerk aan de dag heeft gelegd. Van Brussel heeft een heel boek geschreven over zijn Partizanenkorps 034, was een van de (controversiële) kroongetuigen van Maurice De Wilde, en wordt in zowat elk werk vermeld dat over het verzet in België handelt. De vermelding van Wikipedia dat Van Brussel een ‘een communistisch verzetsstrijder’ was, is overigens eenzijdig. Hij was aanvankelijk een actieve socialist, en trad pas in 1943 – als uitvloeisel van zijn engagement bij de Gewapende Partizanen – toe tot de Kommunistische Partij.
Ook met betrekking tot fenomenen die het Belgische kader overstijgen bezondigt Hemmerechts zich vaak aan intellectuele luiheid. Zo laat ze Hein op een gegeven ogenblik zeggen dat Hitler waarschijnlijk ‘in een aantal opzichten een van de eersten’ was ‘die op bepaalde, beperkte gebieden, sociale wetten heeft ingevoerd en een bepaalde sociale verzekering heeft tot stand gebracht’. Een dergelijke aperte onwaarheid kan je als auteur niet onbesproken laten, zeker niet wanneer ze uit de mond komt van een innemende, intelligente man die afstand heeft genomen van het naziverleden van zijn familie en die samen met zijn broer het boek opdraagt ‘aan alle kinderen en kleinkinderen. Opdat ‘Nie wieder’.’ Als zelfs zo iemand Hitler voorstelt als een heraut van de welvaartsstaat, dreigt de legitimatie van het nationaalsocialisme toch weer binnen te sluipen langs de achterdeur van een boek dat het tegengestelde beoogt.
Rookgordijn tussen de lezer en de historische waarheid
Behalve door intellectuele luiheid wordt dit in vele opzichten verhelderende boek ontsierd door ieen procedé dat grote historische verwarring kan doen ontstaan. Het boek vangt aan met een handige leeshandleiding, waarin uitvoerige informatie wordt gegeven over de namen van de betrokken families en over het feit dat de verschillende schrijfwijzen die in de documenten voorkomen (‘Verschueren – Verschuren’, ‘Van den Broecke’ – ‘Van den Broeck’) in het boek werden overgenomen. De indruk van historische authenticiteit die daarmee nadrukkelijk wordt gewekt, kan de lezer minder opmerkzaam maken voor een klein maar cruciaal zinnetje aan het einde van deze leeshandleiding. Daarin wordt haast terloops gezegd dat de meeste namen ‘om redenen van privacy’ werden veranderd. In het verdere vervolg van het boek wordt die initiële naamsverandering geen enkele keer herhaald, en wordt de lezer integendeel telkens weer in de waan gelaten dat de valse namen precies op die manier in de bronnen voorkwamen. Zo benadrukt Hemmerechts dat ‘Nonkel Twan’ anders dan zijn familie zijn naam ‘zonder e na de u’ spelde. Daarmee trekt ze een rookgordijn op tussen de lezer en de historische waarheid. In werkelijkheid gaat het immers om Tony Van Dijck, een man die in de literatuur over de collaboratie een prominente plaats bekleedt (en die misschien zelf zijn naam als ‘Van Dyck’ spelde?). Wie met deze materie vertrouwd is, kan dit masker relatief gemakkelijk verwijderen, maar de minder gespecialiseerde lezers weten niet eens dat ze in een maskerade zijn aanbeland. Misschien zullen sommigen onder hen vanaf nu alle Verschuerens als potentiële afstammelingen beschouwen van een van de meest genadeloze collaborateurs van Vlaanderen. Voor een boek dat de expliciete ambitie koestert ‘het taboe dat collaboratie heet’ te doorbreken, is dit spel met verhullende namen bijzonder betreurenswaardig.
Het is, kortom, verheugend dat de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog vandaag de vorm aanneemt van een dynamisch en open gesprek tussen academische historici, directe en indirecte getuigen, literatoren en mediamakers. Wil dat gesprek echt vruchtbaar zijn, dan moeten alle deelnemers zich wel houden aan enkele eenvoudige afspraken in verband met zorgvuldige informatievergaring en transparantie. Wanneer er vormen van ‘verdichting’ worden aangebracht – en soms kan dat noodzakelijk zijn – dan dienen deze ook als zodanig herkenbaar te worden gemaakt. Dat Kristien Hemmerechts deze regels niet altijd heeft gerespecteerd in Het verdriet van Vlaanderen, werpt een smet op het relaas dat ze heeft geschreven van een intrinsiek bijzonder beklijvende en relevante zoektocht.
Marnix Beyen
Kristien Hemmerechts, Het verdriet van Vlaanderen. Op pad met Hein en Toon, tweeling van de collaboratie, De Geus, Amsterdam, 2019. ISBN 9789044540895 / 345 p.
Reactie Kristien Hemmerechts
In zijn artikel over mijn boek Het verdriet van Vlaanderen zegt Marnix Beyen te vrezen dat ‘de minder gespecialiseerde lezers niet eens weten dat ze in een maskerade zijn aanbeland’. In de leeshandleiding vooraan in het boek staat nochtans expliciet vermeld dat de meeste namen veranderd zijn om redenen van privacy. Het is dus niet de minder gespecialiseerde lezer die het risico loopt, maar de minder aandachtige. Het betreft ook niet een maskerade, wel een naamsverandering, niet meer, niet minder. Ik ben het trouwens volstrekt met hem eens dat de identiteit van die ene protagonist gemakkelijk te achterhalen is, maar ik heb het verzoek van de familie om de namen te veranderen gerespecteerd. Dat verzoek getuigt van de blijvende gevoeligheid van de materie. Ik heb alleen maar lof voor Hein en Toon, tweeling van de collaboratie, dat zij het delicate evenwicht hebben weten te bewaren tussen openheid en respect voor hun familie.
De Reactor 2019
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier