‘Na Het Mirakel van België ben ik gecrasht’: de literaire bekentenissen van Maarten Inghels
Veertien jaar geleden trok literaire grootmacht Gerrit Komrij de naam Maarten Inghels uit de stapel manuscripten. De meester rook talent, nam het debuut van de jonge dichter onder redactie en schoof hem naar voren als ‘het wonderkind van de Vlaamse letteren’. Inghels imponeerde met dichtbundels, een roman en Antwerps stadsdichterschap, maar torste tegelijk de last van Komrijs lof. Was hij een poseur die zich voordeed als kunstenaar? In 2014 hoorde hij op de nationale radio een man zich voorstellen als Piet van Haut, een van ‘s werelds grootste meesteroplichters. Het luidde het begin van een obsessie in, een gevaarlijk spel met waarheid en leugen dat zijn neerslag vond in de bestsellerroman Het mirakel van België. Dit zijn de literaire bekentenissen van Maarten Inghels.
Altruïsme of egoïsme: schrijf je voor de lezer of toch vooral voor jezelf?
Maarten Inghels: Toen ik net begon, maakte ik me erg druk over het feit dat anderen mijn teksten zouden lezen. Dat heb ik ondertussen wel van me afgeschud. Hoe meer ik kan vergeten dat mijn werk uiteindelijk wordt gelezen, hoe beter het wordt. Ik schrijf dus steeds meer voor mezelf. De les die ik van bedriegers als Piet Van Haut heb geleerd is: wanneer je erin slaagt om een vorm van schaamteloosheid te bereiken, word je in zekere zin onaantastbaar. Dat totale gebrek aan gêne kan in de verkeerde handen bijzonder gevaarlijk zijn, maar als kunstenaar stelt het je in staat om iets te creëren dat voor de ander juist waardevoller is.
Zodra je de klik maakt en beslist om jezelf op geen enkele manier meer te ontzien, durf en kan je eindeloos veel meer. Je onzekerheden houden je veel minder in hun greep en je ligt niet meer zo wakker van wat anderen – de lezer, de redacteur, de recensent – zouden denken. Je voelt je veel vrijer in je keuzes, waardoor je beter kan scherpstellen op wat je eigenlijk wilde vertellen.
Voor Het mirakel van België bleek schaamteloze eerlijkheid bovendien een noodzakelijkheid om de roman in balans te houden. Ik maak Piet en zijn opgepompte ego echt met de grond gelijk. Als pasmunt moest ik voor mezelf en mijn ego even genadeloos zijn. Het heeft wel een tijdje geduurd tot ik dat begreep. In de eerste hoofdstukken zet ik mezelf bijvoorbeeld te kijk als poseur. Die schreef ik pas laat in het proces.
De waarheid of de leugen?
Maarten Inghels: In de literatuur, en in de kunst in het algemeen, voel ik me het meest aangetrokken tot de waarheid. Maar misschien kan je beter van waarachtigheid spreken. Zodra je een waarheid in woorden of een andere vorm probeert te vangen, sluipt de constructie of de leugen er onvermijdelijk in. De hoofdstukken waarin ik mezelf als poseur neerzet, zijn naar waarheid geschreven, maar zo’n knieval is natuurlijk ook een constructie die ik met een beoogd effect in het boek heb geweven.
Fictie beweegt zich steeds tussen de grenzen van waarheid en leugen. In die zin kan je complottheorieën als een superieure vorm van fictie opvatten. Ze functioneren volgens het principe van connect the dots. Als je mensen beetje bij beetje informatie voedt, gaan ze zelf associaties maken en conclusies trekken. Literatuur werkt op eenzelfde manier: de schrijver reikt verhaalelementen aan en de lezer brengt die vervolgens zelf samen in zijn hoofd. Als het goed gedaan wordt, kan dat verslavend werken. Je wil steeds meer en blijft doorlezen, want je wil die onthulling, die climax, de diepere waarheid. De meesteroplichter verleidt zijn slachtoffers op een gelijkaardige manier. Daar wilde ik met mijn roman ook bij uitkomen. Als ik kan afgaan op de reacties die ik kreeg op het boek, denk ik dat ik erin geslaagd ben. Het mirakel van België is fictie, maar wel fictie die zo dicht op de werkelijkheid zit dat de waarheid en de leugen maximaal door elkaar lopen. Na verloop van tijd begin je als lezer te twijfelen: wat is hier echt gebeurd en wat niet?
Megalomaan, ijdel, hautain … Weinig schrijvers staan erom bekend bescheiden te zijn. Dicht jij jezelf weleens genialiteit toe?
Maarten Inghels: Piet en ik hebben heel wat met elkaar gemeen: de liefde voor de hyperbool, de neiging tot fabuleren, de ijdelheid, de verschroeiende ambitie en ook de grootheidswaan. Zijn drijfveren zijn voor een groot stuk de mijne. Het is een klassieke vergelijking, natuurlijk, de meesteroplichter en de schrijver – beiden verdienen hun brood met fictie. De mythomaan slaagt erin om het met verhalen van de werkelijkheid te winnen. Dat fascineert me. Maar wanneer je jarenlang met een meesteroplichter optrekt, heb je na verloop van tijd de spelregels zo goed begrepen dat je verlangen om je ego te bevredigen – want daar komt het toch op neer – nogal idioot begint aan te voelen. Met dit boek ben ik tot op zekere hoogte van mijn hang naar roem en succes genezen. Ik voel me meer onthecht en kan het spelletje in de werkelijkheid beter ontwaren. Het spelletje in de literaire orde, bijvoorbeeld. Ik spot er graag een beetje mee. In Het mirakel zit ook wel iets anti-elitairs, zoals in een schelmenroman à la Reinaert de vos.
Narcistische trekjes zijn iets algemeen menselijks, maar een cultuur kan ze tot ongezonde proporties opblazen. In die zin kan Piet van Haut als symbool voor onze tijd worden gezien. De negentiende-eeuwse toneelschrijver Henrik Ibsen formuleerde met Peer Gynt een gelijkaardige cultuurkritiek. Hij vond de Noren van zijn tijd arrogant, vol van zichzelf en protectionistisch. Je kan het bijna copy-pasten naar het begin van de eenentwintigste eeuw, waarin iemand als Donald Trump met flagrante leugens en toxisch mannelijk gedrag president kan worden. Protectionistische reflexen zie je overal en narcisme is in onze cultuur een sleutelbegrip. In ons verlangen om onze levens tot fictie te maken, al is het maar via sociale media, bedriegen we elkaar en onszelf voortdurend. We stappen steeds verder in een wereld waarin fictie en werkelijkheid nog maar moeilijk van elkaar te onderscheiden vallen. Dat is niet zonder gevaren.
Volgens de Duitse filosoof Immanuel Kant geldt de morele plicht voor iedereen. Ook voor de schrijver?
Maarten Inghels: Een moeilijke vraag. Ik heb er in dit boek erg mee geworsteld. In een roman kan en moet alles gezegd kunnen worden, maar ik ben meer geïnteresseerd in de verantwoordelijkheid van de kunstenaar ten aanzien van zijn onderwerp. Als je omgaat met een crimineel, verschuiven je morele grenzen. Het is geen vanzelfsprekendheid om je als kunstenaar moreel tot je onderwerp te verhouden wanneer dat onderwerp een levende persoon is. Voor zijn roman In Cold Blood betaalde de Amerikaanse schrijver Truman Capote de advocaten, zodat hij meer tijd kon doorbrengen met de twee moordenaars waarover hij schreef.
Er waren momenten waarop ik medelijden had met Piet. Tegelijk blijft hij natuurlijk een gevaarlijk mens. Na verloop van tijd nam hij me in zijn wereld mee en toonde hij me zijn manier van werken. Met de gekste leugens maakt hij mensen geld afhandig, bijvoorbeeld dat hij de directeur van Johnson & Johnson is. Het is des te verbazingwekkender als je weet dat hij stottert, een laag IQ heeft en bijna al zijn tanden mist. Ik heb er dikwijls mee in de knoop gezeten, want je voelt je schuldig ten aanzien van de slachtoffers, maar je wil ook een fantastische scène voor je boek.
Geleidelijk aan merkte ik dat ik Piet begon aan te moedigen tot het plegen van feiten. Ik wilde een grote klepper. Dus ik speelde op hem in en beloofde hem dat die ultieme stunt ons boek gigantische successen zou opleveren. Dat is fout, natuurlijk, want zo manipuleer je je subject. Toen hij me vroeg of het boek vertaald zou worden, zei ik dat de uitgeverij al papier aan het bijbestellen was. In werkelijkheid snapte de redacteur van De Bezige Bij, mijn toenmalige uitgever, totaal niet wat ik wilde doen. Als je zoals ik autofictie schrijft, trek je bovendien ook nog eens je hele omgeving mee in het bad. Mijn geliefde, collega-schrijvers, vrienden; ze krijgen allemaal een glansrolletje.
Heiligt het boek de middelen? Zijn opofferingen in je persoonlijke leven per definitie de moeite waard als het boek daar beter van wordt?
Maarten Inghels: In mijn periode als stadsdichter van Antwerpen heb ik geleerd om me met lijf en leden te smijten. Dat heeft tot mijn poëzieboek Contact geleid, waarin ik de grenzen tussen tekst, beeld en performance heb afgetast. Maar de echte opoffering zat natuurlijk in Het mirakel van België. Ik kon op voorhand niet bedenken wat het resultaat zou worden, maar de middelen waren voor mij inderdaad geheiligd. De mislukking mocht ook deel uitmaken van het boek. Misschien ben ik een beetje te ver gegaan, maar ik moet toegeven dat ik die gevaarlijke flirt juist interessant vind. Piet legt zo’n beslag op je gedachten dat het ongezond wordt. Hij speelt voortdurend op je in. Hij isoleert je van je omgeving en houdt je aan het lijntje. Na verloop van tijd raak je uitgeput en word je paranoïde. Vooraf dacht ik dat we misschien een soort van vriendschap konden opbouwen. Dan zou ik pas echt een inkijk hebben gehad. Maar echte gevoelens van vriendschap kent hij niet. Je hebt te maken met een psychopaat. Als hij heeft wat hij hebben wil, laat hij je vallen als een baksteen.
Piet heeft me ooit toevertrouwd dat hij mensen psychisch kan doodknijpen. Dat is gelukkig niet gebeurd, maar ik was er wel goed naar op weg. Mijn enige houvast was de taak die ik me had voorgenomen: onze ontmoetingen naar waarheid te beschrijven. Na de boekpresentatie ben ik gecrasht. Plots zag ik het verhaal door de ogen van anderen. Pas toen begreep ik ten volle hoe giftig de relatie was waaraan ik me zo lang heb blootgesteld. Ik ben trots op de artistieke kwaliteit van de roman, maar ik weet niet of ik mij vandaag opnieuw aan zo’n onderneming zou wagen.
Vanitas betekent zowel ijdelheid als leegheid. Zou je nog schrijven als elk boek anoniem werd gepubliceerd?
Maarten Inghels: Van die vanitas ben ik deels losgekomen. Natuurlijk streelt een positieve reactie nog steeds, maar het is niet langer de grote drijfveer. En of ik nog zou schrijven? Ongetwijfeld. Ik heb ook even overwogen om Het mirakel onder een pseudoniem uit te brengen. Daar kan je ook allerlei kanten mee uit, maar je naam is toch belangrijk als je het spelletje wil meespelen. Met schrijver Vincent van Meenen heb ik een paar jaar geleden de Vincent van Meenen-prijs in het leven geroepen. Ik ben meervoudig winnaar (lachje). Vincent, op zijn beurt, heeft al vier keer op rij de Maarten Inghels-prijs weggekaapt. Met humor kan je het hele circus, in dit geval het literaire bedrijf, een spiegel voorhouden. Er zijn mensen die daar niet om kunnen lachen. Ze nemen het heel serieus. In zekere zin hebben ze daar ook gelijk in, want ongeacht je ego wil je die literaire prijzen wel winnen. Ze bepalen in grote mate of je boek gelezen wordt. Maar als je erover nadenkt is het absurd, want uiteindelijk gaat het om een groep mensen die samenkomt in een kamer om een subjectief oordeel te vellen. Dat ze zich daarbij voor een groot stuk laten leiden door gelijkaardige jury’s wordt weinig overwogen.
Binnen een eeuw zijn er geen schrijvers meer. Is de wereld er slechter aan toe? Zijn schrijvers belangrijk?
Maarten Inghels: Schrijvers zijn belangrijk, maar je kan je afvragen hoe de toekomst van de literatuur eruitziet in het zogenaamde nieuwe internet, het Metaverse van Mark Zuckerberg. De vermenging tussen fictie en werkelijkheid zal alleen maar groter worden. We schakelen onze lichamen uit en wortelen onze identiteit steeds dieper in de digitale wereld. Ik word er eerlijk gezegd niet warm van. Toch zal de schrijver niet verdwijnen, geloof ik. We blijven verhalen vertellen, maar het zal nieuwe vormen aannemen. Dat is eigenlijk nu al zo. Naast het papieren boek maken schrijvers vandaag ook videogames, staan op het theater, werken met fotografie, beeldende kunst, enzovoort. Die verscheidenheid zal alleen maar toenemen.
Heb je verder nog iets te bekennen?
Maarten Inghels: Schrijven is een spel. De regels zijn niet ernstig, maar het spel is bloedserieus. En wat ik verder nog wilde bekennen: het is allemaal gelogen (lacht).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier