‘Misschien is ons taalgebied te klein om ruimte voor de voorgaande generaties te blijven reserveren’
Met ‘De laatste vlucht naar Havana’ brengt schrijfster Elisabeth Marain haar overleden vriendin Mireille Cottenjé terug tot leven. Cottenjé maakte in de jaren zestig furore met feministische romans, die uitblonken in een gebrek aan stijl. ‘Ze beweerde altijd dat ze geen literatuur wou schrijven, daar was ze niet in geïnteresseerd. Ze wou het over de waarheid tout court hebben.’
Tegenwoordig wordt het werk van Mireille Cottenjé (1933-2006) opzijgeschoven als drammerig en onbeholpen bakvisproza. Het was ooit anders. Cottenjé was een gevierd feministe avant la lettre, die in haar autobiografische romans scherp uithaalde naar de onderdanige positie van de vrouw binnen het huwelijk. Ze schreef met ‘het hart op de tong’, haar pen was haar ‘beste psychiater’.
Mireille Cottenjé (1933-2006)
- Vlaamse schrijfster en verpleegster.
- Woonde een periode in het toenmalige Belgisch-Congo waar ze zich belangeloos toelegde op het verplegen van de bevolking.
- Haar romans vertonen steevast autobiografische elementen en waren vaak het resultaat van reizen.
- Haar laatste grote reis was naar Cuba. Vrij snel daarna ontving ze op 72-jarige leeftijd euthanasie voor de kanker die een zekere dood zou brengen.
Elisabeth Marain (1943)
- Vlaamse schrijfster
- Haar bekendste werk is ‘Rosalie Niemand’ uit 1988, waarvoor ze meerdere prijzen kreeg.
- Ze schreef meerdere romans, maar ook verhalen, jeugdverhalen en reisreportages.
- Begin 2018 verscheen over haar reis met Mireille Cottenjé ‘De laatste vlucht naar Havana’ bij uitgeverij Balans.
Louter fictie schrijven kon ze niet. Haar bekendste werk is wellicht Eeuwige zomer, waarin ze verslag deed van haar korte maar heftige relatie met Jef Geeraerts, met wie ze een reis naar Lapland ondernam. Geeraerts op zijn beurt schreef over die teleurstellende ervaring de novelle ‘Indian summer’. Alle literaire uitstapjes en niets verhullende romans ten spijt, ontbreekt Cottenjé in elk modern literatuuroverzicht.
Na jaren van stilzwijgen is met ‘De laatste vlucht naar Havana’ van Elisabeth Marain een interessant boek verschenen dat Cottenje uit de anomiteit moet trekken. Het werk vertelt over een reis die de twee vrouwen maakten naar Cuba en vormt een innemend en genuanceerd portret van een bevlogen schrijfster.
Ooit beloofde u Mireille Cottenjé over uw gemeenschappelijke reis te schrijven. Was er een aanleiding om precies nu uw herinneringen aan die reis te publiceren?
ELISABETH MARAIN: Al tijdens onze reis vroeg Mireille me te schrijven over haar ‘zwanenzang’. Het heeft twaalf jaar geduurd eer dit boek er eindelijk gekomen is, maar zo lang heb ik niet gewacht om aan het schrijven ervan te beginnen. In de loop van de jaren schreef ik een hoop onaffe versies bijeen. Ik vond nooit de geschikte invalshoek, stijl en tonaliteit. Het mocht naar mijn gevoel geen dramatisch relaas worden. Er moest ruimte zijn voor luchtig commentaar: op Mireille, op mezelf, op Fidel Castro die destijds nog volop de plak zwaaide, en op het kapitalisme versus het communisme. En niet in het minst op de Cubanen zelf, met hun overlevingstics enerzijds en hun jaloersmakende levensvreugde anderzijds.
Was het schrijven van dit boek vergelijkbaar met dat van uw andere boeken?
MARAIN: Voor mij vereist het schrijven van elk nieuw boek een nieuwe aanpak, ook al komen bepaalde thema’s terug. De setting is anders en door de setting ook het opzet. Dus toen ik aan dit boek begon, had ik de indruk dat ik stijl en vorm weer helemaal opnieuw moest uitvinden. Voor mij is het ook een totaal ander boek geworden omdat ik voor het eerst publiceer bij een uitgeverij die de focus op non-fictie legt. Het werd een autobiografisch verhaal zonder romaneske ingrepen.
Het klopt dat Mireilles stijl subtiliteit miste. Ze beweerde altijd dat ze geen literatuur wou schrijven, daar was ze niet in geïnteresseerd.
Elisabeth Marain
De boeken van Mireille Cottenjé werden steeds negatiever onthaald, of bleven onbesproken. Destijds stelde De Morgen zelfs dat Cottenjé ‘schreef zoals ze leefde: te snel, te luidruchtig, met te weinig zelfkritiek en zelfrespect.’ Heeft u een verklaring voor de plotse verandering voor de waardering van Cottenjé’s werk?
MARAIN: Mireilles voortrekkersrol was uitgespeeld. De taboes die zij nog met veel tamtam doorbroken had, bestonden niet langer. Zo schreef ze openlijk over homoseksualiteit, en was ze een van de eersten om van haar echtgenoot te scheiden, iets wat toen geen evidentie was. Een jonge generatie – de mooie, jonge goden – plaatste zich met veel bravoure op de voorgrond. De oude generatie had afgedaan. Een verschil met de Angelsaksische letteren waar steeds ruimte voorbehouden blijft voor de voorgaande generaties. Dat is in ons taalgebied niet of toch veel minder het geval. Misschien is ons taalgebied vooral te klein om die ruimte te blijven reserveren.
Het klopt dat Mireilles stijl subtiliteit miste. Ze beweerde altijd dat ze geen literatuur wou schrijven, daar was ze niet in geïnteresseerd. Ze wou het over de waarheid tout court hebben. Daar was ze eerlijk en nuchter in. Al deinsde ze er niet voor terug de waarheid soms te manipuleren omwille van het verhaal.
Cottenjé’s laatste roman, ‘Wisselspoor’, verscheen in 1991, vijftien jaar voor haar dood. Wat was voor haar de aanleiding om met schrijven op te houden?
MARAIN: Vooral haar dochters namen haar de publicatie van ‘Wisselspoor’ (een boek over tienerzwangerschap en een gezin dat op het punt staat uiteen te vallen, nvdr.) erg kwalijk. Voor haar was het een ode aan het leven, maar haar kinderen zagen dat toch enigszins anders. Het heeft een jaar of wat geduurd voordat haar kinderen weer contact met haar zochten. Daar heeft ze heel erg onder geleden. Ze heeft toen de keuze gemaakt niet meer te schrijven. Ze wou de mensen van wie ze hield niet kwetsen, en zij kon toch niet anders dan autobiografisch schrijven.
Miste ze het schrijven dan niet? Heeft ze volgens u beseft dat ze later nog nauwelijks zou gelezen worden?
MARAIN: Ze hield niet op met schrijven, wel met publiceren. Volgens Mireille puilden haar laden uit met manuscripten. Misschien voelde ze ook intuïtief aan dat de belangstelling voor haar strijdbaar, feministisch schrijven bij de jongere generaties geheel verdwenen was. Haar dagboeken hield ze nog dagelijks bij.
Kijkt u af en toe nog haar boeken in, herleest u wel eens wat van haar werk?
MARAIN: Toen ik aan het schrijven van ‘De laatste vlucht naar Havana’ begon, heb ik enkele van haar boeken herlezen. Sommige volledig, andere diagonaal.
Vind u ze kwalitatief nog steeds zo waardevol als bij de allereerste lezing? Denkt u dat haar werk een weg naar een nieuw, jong lezerspubliek kan vinden?
MARAIN: Het lezen van Mireilles werk ervaar ik niet langer als vanzelfsprekend. Ik stel andere eisen aan literatuur, aan de stijl en vorm waarin een verhaal gegoten wordt, dan ik vroeger deed.
Mijn voorkeur gaat doorgaans uit naar Frans- , Duits- en Engelstalige auteurs. Hoewel ik het werk van mijn Vlaamse en Nederlandse collega’s met veel plezier en interesse lees, vertoef ik liever in internationaal gezelschap. Het eigene is te bekend en niet verrassend genoeg.
Of haar werk nog aansluiting kan vinden bij een nieuw en jong publiek, valt moeilijk te zeggen. Smaken en voorkeuren liggen nooit vast. De jonge generaties die alles nog moeten ontdekken, geven vaak onvermoede accenten aan dat wat lang geleden al door anderen werd gezegd of geschreven. Onder de jongeren is er zo bijvoorbeeld nu al een tendens om de smartphone weer in te ruilen voor de eerste, ouderwetse telefoontjes, zonder voortdurend online te willen zijn.
Auteurs mogen vandaag al blij zijn wanneer er op postzegelformaat melding van hun werk wordt gemaakt.
Elisabeth Marain
Zelf debuteerde u in 1979 met ‘Het tranenmeer’ en u bent sindsdien blijven publiceren. Tot 2012 verscheen er van u elk jaar een roman, novelle of jeugdverhaal. U bent dus goed op de hoogte van het reilen en zeilen in uitgeversland. Welke veranderingen in het Vlaamse literaire landschap zijn u de voorbije decennia opgevallen?
MARAIN: Wat me vooral opvalt is dat een nieuw boek niet meer de tijd krijgt om bekend te raken bij het lezerspubliek. Het krijgt geen plekje meer in de boekhandel als het niet volop besproken wordt. Het aanbod boeken is te groot, wat oppervlakkige recensies oplevert. Of helemaal geen recensies. Auteurs mogen al blij zijn wanneer er op postzegelformaat melding van hun werk wordt gemaakt.
Ook dat hele sterretjes -en bolletjessysteem is compleet achterhaald. Anderzijds kan een auteur zich erg geruggesteund voelen door een instituut als het Vlaams Fonds voor de Letteren, dat zich op tal van manieren inzet voor auteurs, en dat op meer dan enkel op financieel vlak. Ook de vertaalpolitiek zit best goed: er zijn meer kansen om ook in het buitenland een lezerspubliek te vinden.
Uw vader was kapitein in de koopvaardij, en in uw roman ‘Uitgestelde thuiskomst’ schrijft u over een reizende kapiteinsdochter die naar huiselijke geborgenheid hunkert, maar tegelijkertijd ook volop in het leven wil staan. Reizen lijkt een rode draad te vormen doorheen uw leven en werk.
MARAIN: Reizen dienen in mijn werk vooral als metafoor voor de onrust en de onvrede die mijn vrouwelijke personages kenmerken. Ze vinden geen vervulling van hun bestaan. Ze merken dat ze hun onvrede overal met zich meezeulen. Dat komt ook tot uiting in ‘Waskowsky’ en ‘De vrouw met negen levens’. Mijn personages zijn onaffe wezens, het valt ze moeilijk om te begrijpen wie ze zijn en om hun leven daar dan op af te stemmen.
U heeft twaalf jaar gewacht met het schrijven over uw herinneringen aan Mireille Cottenjé. Denkt u dat – nu het boek er is – er opnieuw meer ruimte vrijkomt om op andere verhalen te focussen? Heeft u nog herinneringen en verhalen uit uw leven waar u graag over wil schrijven?
MARAIN: Na het beëindigen van een boek komt er altijd weer ruimte vrij voor een nieuw werk.
Wat mij betreft draait schrijven niet enkel om het vasthouden van herinneringen. Zo werk ik momenteel aan een non-fictieverhaal over het Nederlandse bijstandssysteem, dat gevangen zit in een enigszins absurde participatiewet. In sommige gevallen kan men zelfs spreken van dehumanisering, over een bureaucratie waarbij het menselijke aspect niet meer van tel is. Bij monde van een 65-jarige kunstenaar die in dit systeem terechtgekomen is, bouw ik mijn verhaal op.
Dat soort maatschappelijk engagement lijkt vaak afwezig in het werk van hedendaagse, jonge auteurs. Bent u het daarmee eens? Geëngageerde auteurs als Jos Vandeloo en Ward Ruyslinck worden nog nauwelijks gelezen. Vindt u het belangrijk dat thema’s als oorlog, corruptie en maatschappelijke hypocrisie aangekaart worden in de literatuur, of is dat toch vooral ‘iets van vroeger’?
MARAIN: De enige echt geëngageerde auteur die ik kan bedenken is Tom Lanoye, ook al hoort ook hij ondertussen niet meer tot de jonge garde. Ik vind het eigenlijk best vreemd, en bijzonder jammer, dat we zo weinig engagement terugvinden in het werk van auteurs die anno 2018 publiceren. Het is belangrijk de wereld met al haar ziekten en dreigingen de literatuur binnen te trekken. De mens is en blijft onderdeel van een groter geheel, de mens is geen eiland.
Ik schrijf zeker niet met een programma in mijn achterhoofd, maar wanneer een of andere onrechtvaardigheid mij raakt, wil ik daar over schrijven. Verhalen over intense liefdesgeschiedenissen verkopen beter, maar ik hou mij niet echt bezig met het idee ‘succes’.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier