Meer dan koken en borduren: de uitgegumde vrouwen van de mannelijke middeleeuwen
In de middeleeuwen trokken de ridders ten strijde terwijl de jonkvrouwen bij het torenraam zaten te borduren. Of toch niet? Misschien wilden sommige mannen dat heel graag, en herschreven ze daarom de geschiedenis.
Wie midden zestiende eeuw een bibliotheek bezocht, had veel kans daar iemand aan het werk te zien die met een pen in de hand de catalogus aan het uitvlooien was. Want de protestantse Reformatie en de katholieke Contrareformatie leidden niet alleen tot massaal veel bloedvergieten tijdens de Dertigjarige Oorlog, maar ook tot een ongeziene censuur. Protestanten vernietigden katholieke boeken en katholieken protestantse. Dat gebeurde dus in de bibliotheek, waar de censor van dienst de titels overliep en bij de foute ‘ketterij’, ‘hekserij’ of ‘katholiek’ schreef, waarna die boeken in het beste geval verwijderd en in het slechtste gewoon vernietigd werden. Wat er in die boeken stond, weten we dus niet, want ze zijn weg. Net zoals de boeken die in de catalogus het lemma ‘femina’ kregen, en die door vrouwen waren geschreven, wat ze meteen uitermate verdacht maakte.
Koning Eduard dwong zijn nichtje afstand te doen, waardoor hij degene werd die volgens de geschiedenisboekjes Groot-Brittannië één maakte.
Voor vrouwen was de Reformatie een regelrechte ramp. Kloosters, de vrouwengemeenschappen bij uitstek, gingen dicht en vrouwen moesten terugkeren naar hun familie, waar ze echtgenote en moeder werden. Van enige intellectuele ontwikkeling was geen sprake meer want, zoals Maarten Luther schreef: ‘De vrouw moet thuisblijven en het huishouden regelen als iemand die het vermogen niet heeft om zich in te laten met de zaken buitenshuis die de staat aangaan.’ Menige voormalige abdis zal zich bij die woorden afgevraagd hebben waarmee die kerel uit Wittenberg zich dacht te bemoeien.
Die terug-naar-de-haardmentaliteit groeide tijdens de daaropvolgende eeuwen steeds meer, waarbij de maatschappij opgedeeld werd aan de hand van strakke gendergrenzen. Vrouwen mochten in het negentiende-eeuwse Engeland bijvoorbeeld niet stemmen, geen rechtszaak beginnen, of onroerend goed bezitten als ze getrouwd waren aangezien ze dat aan hun man moesten overdragen. En dat in een land dat nota bene door een koningin werd bestuurd: Queen Victoria.
Pas in 1853 ging de eerste meisjesschool er open, maar veel meer dan naaien en huishoudelijke taken uitvoeren werd er niet aangeleerd. ‘De perfecte vrouw’, schreef de in masturbatie gespecialiseerde arts William Acton begin jaren 1860, ‘is een echtgenote en moeder, vriendelijk, attent, zelfopofferend en verstandig, zo zuiver van hart dat ze volkomen onwetend is van en wars van elke zinnelijke bevrediging, maar zo onbaatzuchtig gehecht aan de man van wie ze houdt dat ze bereid is haar eigen wensen en gevoelens omwille van hem op te geven.’
De geschiedenis was door mannen geschreven, beweerde Thomas Carlyle in 1841 in On Heroes, Hero-Worship and the Heroic in History, waarmee hij de basis legde voor de Great Man Theory en vrouwen finaal veroordeelde tot de marge. Daar treffen we ze ook aan op de schilderijen van de prerafaëlieten, in die tijd razend populair, die terug wilden naar de middeleeuwen en in hun werk de vrouw steevast voorstelden als maagd, slachtoffer, moeder, hoer of heks. Ophelia, in Shakespeares Hamlet tot waanzin gedreven, ligt op het wereldberoemde doek van John Everett Millais wulps en met verlangende, lichtjes opengesperde lippen in het water naar haar ondergang te staren. De menigte bordurende freules die toen vergeefs op de terugkeer van hun stoere ridder zaten te wachten – je wilt ze niet te eten geven.
Je kunt je afvragen in hoeverre die eeuwenlange evolutie, ingezet door Luther en Calvijn, echt een terugkeer was naar de bronnen van het oorspronkelijke geloof, zoals de Reformatie weleens wordt geduid. Was het misschien eerder het opzetten van een heel nieuw en fundamentalistisch verhaal waarvan vooral de vrouw het slachtoffer werd? Waren de middeleeuwen werkelijk een tijd van heldhaftige ridders en wachtende jonkvrouwen? Of is dat toch eerder een constructie die ingezet werd met die censor die ‘femina’ in de bibliotheekcatalogi noteerde? Volgens de Britse kunsthistorica Janina Ramirez, auteur van het boek Femina, is het overduidelijk het tweede en hebben we een volstrekt vertekend beeld van de mannelijke middeleeuwen.
Het leger van Aethelflaed
Neem nu Alfred de Grote, de negende-eeuwse koning van Wessex, een van de koninkrijken die later zouden opgaan in Engeland. Hij kreeg zijn epitheton ‘de Grote’ trouwens pas in de zestiende eeuw. Alfred wordt door veel Britten gezien als de aartsvader van de natie, omdat hij niet alleen de Denen een halt toeriep die vanuit het noorden oprukten naar Zuid-Engeland, maar ook een degelijk en christelijk bestuur installeerde. Hij liet Latijnse teksten vertalen in de volkstaal – voor de theologen van de Reformatie een aanleiding om in hem ook een wegbereider van hun zaak te zien. Onzin, natuurlijk, maar soms heb je verhalen nodig om een natie te vormen.
Alfred was voor zijn tijd ook echt een opzienbarende man. Omdat hij twee oudere broers had en dus niet meteen voor het bestuur van het land was bestemd, kreeg hij een degelijke opleiding. Hij correspondeerde met de patriarch van Jeruzalem, onderhield contacten met de kalief van Bagdad en luisterde goed wanneer de paus iets te vertellen had. Toch moest hij voor iemand onderdoen: zijn eigen dochter, Aethelflaed. Jammer dat zij veel minder de geschiedenisboeken haalde.
In 886 trouwde Aethelflaed met Ethelred, de koning van Mercia, dat naast Wessex lag in het westen van Engeland. Ethelred had een zwakke gezondheid en daarom moest zijn vrouw al gauw het bestuur van het land op zich nemen. Vooral de bewoners van de Danelaw, een door Denen gekoloniseerd gebied in Noord- en Oost-Engeland, zouden het geweten hebben. Mercia is een vogel voor de kat, dachten de Denen in 810, de heerser is op sterven na dood en het land wordt bestuurd door zijn vrouw – een eitje. Ze vielen Mercia binnen, en stonden versteld van de snelheid waarmee Aethelflaed een leger op de been had gebracht én van de manier waarop ze dat leidde. De Denen beten in het stof en verloren drie koningen.
Maar voor Aethelflaed bleef het daar niet bij. Een paar jaar later ging ze zelf in het offensief. In 917 voerde ze de troepen aan die de Vikingstad Derby heroverden. Dat was een van de Five Boroughs of versterkte steden van de Danelaw, niet zomaar een provincienest. Het jaar nadien nam ze Leicester in, een andere Borough, en zette ze koers naar York. Haar machtsvertoon was zo groot dat de Schotten een bondgenootschap met haar sloten en ook de belangrijkste gebieden van Wales onder haar voogdij kwamen. Bovendien had haar broer Eduard, koning van Wessex, East Anglia kunnen onderwerpen. Je kunt dus zeggen dat voor het eerst in de geschiedenis Groot-Brittannië als land op de wereldkaart stond. Het is stukken imposanter dan de prestatie van Alfred, die niet veel verder was geraakt dan zijn eigen kleine Wessex.
Aethelflaed maakte die grote vereniging niet meer mee. Ze stierf op 12 juni 918 en liet haar koninkrijk na aan haar dochter Aelfwynn. De edelen van Mercia steunden haar, maar haar oom Eduard, de koning van Wessex dus, iets minder. Hij dwong zijn nichtje afstand te doen ten voordele van hem, waardoor hij degene werd die volgens de geschiedenisboekjes Groot-Brittannië één maakte. In 919 werd Aelfwynn afgevoerd naar Wessex, waar ze wellicht in een klooster belandde en verplicht werd af te zien van iedere aanspraak op de troon van Mercia.
Genderfluïde Vikings
Jammer voor Aethelflaed, denk u nu misschien, maar ze heeft die brute Vikings wel mooi een lesje geleerd. Alleen trapt u dan alweer in de val van de historische constructie. Want het beeld dat wij hebben van Vikings – ruwe, onbehouwen mannen met een grote snor en een gehoornde helm op het hoofd – klopt helemaal niet met de realiteit. Het woord Viking komt van víkingr, wat zoveel betekende als ontdekkingsreizigers of kooplui. Bovendien gebruikte niemand die term in de negende eeuw. Ze hadden het over Denen, Noren en Zweden, en als ze er een denigrerende schep bovenop wilden doen over heidenen, ongelovigen en wolven.
Het grote probleem van de Vikingen – laten we hen voor het gemak maar zo noemen, want dat doen we al sinds 1873 – was dat ze zelf geen schrift hadden. Ze gebruikten wel runen, maar daar schreven ze geen echte teksten mee. Alle beschrijvingen die we van de Vikingen hebben komen dus van christenen of moslims die met hen in contact waren gekomen. Meestal was dat contact hard, zeker als er iets te rapen viel. Nadat de monniken van Lindisfarne bezoek hadden gekregen van de Vikingen – die er met hun kerkschat vandoor gingen – kun je bijvoorbeeld moeilijk verwachten dat zij veel lovende woorden overhadden voor die heidenen.
Dat de Vikingen bebaarde, smerige barbaren waren, is terug te voeren tot één enkele getuigenis, van de tiende-eeuwse Arabische schrijver Ahmed ibn Fadlan. ‘De smerigste schepselen van God’, noemde hij hen. ‘Ze deinzen er niet voor terug hun darmen en blaas te ledigen, ze wassen zich niet als ze vuil zijn door het lozen van zaad, en ze wassen hun handen niet na het eten.’ Daarna beschrijft hij hoe ze allemaal in een gemeenschappelijke waskom spugen en snuiten. En wat met die gehoornde helmen, vraagt u zich misschien af? Een Duits verzinsel uit 1876, zo blijkt, en allemaal de schuld van componist Richard Wagner. Kostuumontwerper Carl Emil Doepler wilde dat zijn Vikings er tijdens Der Ring des Nibelungen lekker angstaanjagend uit zouden zien, en dus gaf hij hen helmen met horens.
Traditioneel denken we ook dat die viezeriken alleen de zee optrokken en hun vrouwen achterlieten in het Hoge Noorden, maar dat is een fabeltje. Vanaf 865 vestigden de Vikings zich in Engeland en stichtten ze hun eigen dorpen. Daar hoorde ook een begraafplaats bij en uit archeologische opgravingen blijkt dat een vijfde van de Vikingen vrouwen waren. Wat ons meteen bij een belangrijke bron van betrouwbare informatie brengt: archeologie. Even ten westen van Stockholm ligt het Mälarmeer, 200 kilometer lang en vol eilanden. Op een van die eilanden, Björkö, ontstond in de achtste eeuw een explosief groeiend stadje, Birka. Twee eeuwen later woonden er duizend mensen en was het een van de vier grote maritieme handelscentra van Scandinavië. Tijdens opgravingen zijn zaken uit Finland en Moskou gevonden, en zelfs Arabische sieraden.
De indrukwekkendste vondst was ongetwijfeld graf Bj581. Op wat wellicht een zadel was, zat een figuur. Op een richel verderop lagen twee paarden, eentje met een compleet tuig. Op de vloer en gerangschikt langs de muur lagen schilden, een speer en een zwaard, naast een boog en een pijlkoker. Op de schoot van de overledene lag een volledige set stukken uit elandhoorn van het strategische spel hnefatafl, die wellicht wezen op de moed en de diplomatieke gaven van de dode. Hier lag een heel belangrijk iemand, wisten de archeologen meteen. DNA-onderzoek toonde dat het om een vrouw ging.
De Birka Strijdster, zoals ze genoemd wordt, was trouwens niet alleen. Graven zoals het hare zijn op verschillende plaatsen in en buiten Scandinavië teruggevonden. Het ziet er dus naar uit dat er veel minder genderongelijkheid was bij die oude Scandinaven dan we altijd hebben gedacht. Er was zelfs sprake van enige genderfluïditeit, zoals een amateurarcheoloog in 2009 ontdekte in het Deense Lejre. Hij vond er een klein beeldje van Odin, van gegoten zilver gemaakt, nog geen twee centimeter hoog en gemaakt rond het jaar 900. Het was een meticuleus uitgewerkt kunststukje met alles erop en eraan, zoals Huggin en Munnin, de twee raven van de oppergod, en de wolven Geri en Freki. Maar wat meteen opviel, was dat Odin een tot op de grond reikende jurk droeg, vier kralenkettingen én een forse snor.
Hildegards orgasme
Soms worden vrouwen dus vergeten, zoals Aethelflaed en de Birka Strijdster overkwam. Maar soms krijgen zij over de eeuwen heen een andere rol toebedeeld, en worden ze gereduceerd tot een bepaald facet van hun persoonlijkheid. Een typisch voorbeeld daarvan is de twaalfde-eeuwse Hildegard van Bingen, abdis, componiste, kosmologe en mystica. Vooral dat laatste werd lang benadrukt, waarbij vermeld werd dat haar visioenen wellicht veroorzaakt werden door migraine en dat ze erger werden na het intreden van de menopauze. Hoe weinig serieus moet je iemand nemen? Daar kwam het zowat op neer. Maar Hildegard van Bingen was meer dan iemand die op gevaarlijke wijze haar liefde voor God bezong, en daarom vreesde van ketterij beschuldigd te worden.
Ze onderhield contacten met Sint-Bernardus van Clairvaux, keizer Frederik Barbarossa, koning Hendrik II van Engeland, koningin Eleonora van Aquitanië en – doordat ze 81 jaar oud werd – ook nog eens met drie pausen. En die waren best tevreden met wat ze zei en deed. Hoe ze beschreef op welke manier je het best een abortus kon opwekken, bijvoorbeeld, en hoe die soms ook nodig was om het leven van een vrouw te redden. Of dat regelmatig bier drinken goed was voor de gezondheid, en zelfkastijding en onthouding onnodig.
Zelfs toen ze in 1150 als eerste een beschrijving gaf van het vrouwelijk orgasme was de paus enthousiast, al vroeg hij zich wellicht ook af hoe die Duitse abdis dat allemaal wist. ‘Wanneer een vrouw de liefde bedrijft met een man,’ schreef Hildegard van Bingen, ‘brengt een gevoel van warmte in haar hersenen, dat sensueel genot met zich meebrengt, de smaak van dat genot over tijdens de daad en wekt het uitstoten van het zaad van de man op. En wanneer het zaad op zijn plaats is gevallen, trekt de heftige warmte die uit haar hersenen neerdaalt het zaad naar zich toe en houdt het vast, en al snel trekken de geslachtsorganen van de vrouw samen, en alle delen die zich kunnen openen tijdens de menstruatie sluiten zich nu, op dezelfde manier als een sterke man iets in zijn vuist kan vasthouden.’ Vergelijk dat maar eens met wat die victoriaan William Acton schreef.
Maar het kan altijd nog erger. Bijvoorbeeld wanneer mannen de geestelijke nalatenschap van een vrouw misbruiken voor hun eigen politieke doelen. Het overkwam Jadwiga van Polen, een van de twee vrouwen uit de hele Europese geschiedenis die niet de titel ‘Regina’ kregen, maar wel ‘Rex’. De andere was trouwens haar zus Maria, die koning was van Hongarije. Jadwiga was tien toen ze in 1384 koning werd, wat de Poolse adel toestond op voorwaarde dat die mocht kiezen met wie ze zou trouwen. Dat werd de meer dan twintig jaar oudere Jogaila van Litouwen, toen een immens rijk, van de Oostzee tot aan de Zwarte Zee.
Maar Jadwiga liet zich niet doen. Ze slaagde erin de opdringerige Duitse Orde aan het lijntje te houden tot haar man klaar was om ze te verslaan. Maar ze werd vooral beroemd door de stichting van de universiteit van Krakau in 1399, waar Nicolaus Copernicus later furore zou maken. Ze was progressief, had oog voor de wensen van haar onderdanen en stierf jammer genoeg op haar 26e, net voor de opening van haar universiteit, tijdens een bevalling.
Over de eeuwen heen werd Jadwiga steeds vaker gerecupereerd om het Poolse nationale gevoel op te krikken, met als dieptepunt wellicht de aanvraag tot heiligverklaring door Adam Stefan Sapieha in 1949. Die omstreden kardinaal van Krakau was een notoire antisemiet, die tijdens de Tweede Wereldoorlog toevallig altijd de verkeerde kant op keek toen er een trein naar Dachau vertrok. Van het naoorlogse communistische regime moest hij niets weten, en daarom wilde hij het bestrijden met de heilige Jadwiga aan zijn zijde.