Mannen en kinderen eerst: de gifmoorden van het Hongaarse Nagyrév
Begin twintigste eeuw beslisten vrouwen met de hulp van een vroedvrouw over leven en dood in een Hongaars dorp.
Zodra wetsdokter Orsos het lijk zag, wist hij dat er iets niet klopte. Tien jaar had het in de grond gezeten, en toch leek het alsof het gemummificeerd was. Het lichaam was uitgedroogd en zelfs de oogleden waren nog intact, schreef Orsos in zijn autopsieverslag. De lederachtige huid, die wat weg had van varkenszwoerd, was bedekt met een laagje goudkleurige schimmel en ook de halsspieren en de organen waren nog duidelijk herkenbaar. Het hart had een rood-bruine kleur gekregen. De dokter had zo zijn vermoedens, en sneed terwijl het lijk nog in de kist lag een stukje uit het hart. Hij stak het samen met wat koperfolie in een recipiënt met een zuuroplossing en warmde alles op boven een vuurtje. En ja hoor: het koper werd zwart, het bewijs dat de man gestorven was aan een arsenicumvergiftiging.
Het kerkhof van het Hongaarse boerendorpje Nagyrév – 500 huizen, 329 paarden, 414 koeien, 1274 varkens en 49 schapen – leek in de zomer van 1929 op de set van een zombiefilm. Je kon er geen voet verzetten of je struikelde over een verrotte doodskist. En als je pech had, sijpelde er iets onwelriekends en slijmerigs uit. In totaal zouden er 162 lijken opgegraven worden. Daarvan werden er 82 bestempeld als afkomstig van een verdacht overlijden.
De bal was aan het rollen gegaan toen Anton Bartal, een gepensioneerde leraar uit het naburige Tiszakürt, een paar maanden eerder bij de lokale politie aanklopte met een bijzondere klacht: hij vermoedde dat hij vergiftigd was door Esther Szabo, een voormalige leerlinge die hem bij haar thuis had uitgenodigd voor een glaasje wijn. De drank die Szabo hem toen serveerde, was Bartal net niet fataal geworden.
Op een bepaald moment zaten er meer dan honderd vrouwen in de gevangenis van Szolnok.
De aap kwam al snel uit de mouw. Szabo bekende aan de politie dat de echtgenote van Bartal meermaals bij haar had geklaagd over de uitspattingen van haar man, waarna ze voor dat probleem een passende oplossing had gezocht: arsenicum. Szabo zei dat ze het rattenvergif kocht van de lokale vroedvrouw Kristina, die al snel opbiechtte dat ze het van haar nicht Zsuzsanna Fazekas had. Die was vroedvrouw in het naburige Nagyrév. Toen de openbare aanklager daarbovenop een anonieme brief ontving waarin stond dat de mannen van Nagyrév op grote schaal vermoord werden door hun vrouw, besloot hij naar het dorpje af te zakken.
Twee manden
Zsuzsanna Fazekas was al enkele decennia de steun en toeverlaat van de vrouwen van Nagyrév. Ze was er na de plotse dood van haar echtgenoot met haar kinderen beland, waarna de gemeente haar had aangesteld als vroedvrouw. Naast een uitstekend loon en een mooie ambtswoning streek de weduwe nog wat extraatjes op, zoals de cadeaus die ze kreeg van kersverse moeders als dank voor een vlotte bevalling.
Fazekas had altijd twee manden bij zich. In de ene stak ze de geschenken, in de andere de middeltjes die ze elke avond brouwde en die hielpen tegen zowat alle kwalen. Hoofdpijn, maagpijn, te dunne stoelgang of constipatie: voor alles had Fazekas een remedie. Dat maakte van haar een ware autoriteit in het dorp. Ze stapte de twee cafés van Nagyrév vol zelfvertrouwen binnen. En wanneer ze er de deur achter zich dichttrok, doofde ze met een duim het vuur in haar pijp.
Zoals alle vroedvrouwen in die tijd was Fazekas ook een engeltjesmaakster. Met dezelfde vreugde waarmee ze kinderen op de wereld zette, hielp ze hen de wereld uit. Voor of na de geboorte, dat was haar om het even. In haar mand zat een flesje met een stroperige vloeistof die ze aan de lippen van pasgeborenen smeerde, waarna die een dag later snel door de parochiepriester gedoopt moesten worden om het vagevuur te ontlopen. Dat ging lang goed. De lijkschouwer tekende de overlijdensaktes zonder vragen te stellen en ook van de lokale dokter Szegedy had Fazekas maar weinig te vrezen. Hij woonde immers in een dorp acht kilometer verderop, kwam alleen op dinsdag langs en was bovendien stevig aan de drank.
Daar kwam verandering in toen Szegedy’s zoon de dokterspraktijk overnam en de geboorte- en overlijdensaktes bekeek. Daarin trof hij enkele verdachte zaken aan. Zo bleek dat in Nagyrév heel veel kinderen dood geboren werden, en dat koppels er vaak maar twee kinderen hadden, vrijwel altijd een jongen en een meisje. De dokter haalde er Fazekas en twee politieagenten bij. De vroedvrouw bekende meteen. Ze gaf toe dat ze negen abortussen had uitgevoerd, maar voerde tegelijk aan dat gezinsplanning ook een deel van haar taak was. Wie zou al die mondjes voeden? Szegedy slikte de praatjes niet, en Fazekas werd afgevoerd naar de gevangenis van Szolnok, de grootste stad in de buurt.
De vroedvrouw weerde zich tijdens haar proces als een duivel in een wijwatervat. Ze trok haar bekentenissen op aandringen van haar advocaat in, maar het mocht niet baten. Fazekas werd schuldig bevonden, tekende beroep aan en kwam vrij nadat ze een gigantische borgsom had betaald. Niemand vroeg zich af hoe een vroedvrouw aan zo veel geld kwam of hoe ze de beste en duurste raadsman van Boedapest kon betalen. Toen haar beroep anderhalf jaar later op de rol kwam, werd ze vrijgesproken.
Dode mannen
Als dokter Szegedy dieper in de overlijdensaktes was gedoken, had hij wellicht gemerkt dat er in Nagyrév niet alleen veel baby’s stierven, maar ook ongewoon veel mannen. En had hij meteen ontdekt waar Fazekas al dat geld vandaan haalde. Want alle vrouwen van het dorp wisten dat de vroedvrouw niet alleen engeltjes, maar ook volwassen engelen maakte. Werkte je schoonvader je op de zenuwen met zijn gefrunnik of zijn incontinentie? Was je het beu om verpleegster te spelen voor je echtgenoot die gehavend van het front was teruggekeerd? Of zat je opgescheept met een zoon die door je eigen domme schuld geboren was met syfilis en zienderogen aftakelde? Dan had Fazekas een oplossing waar iedereen beter van werd. Een dure oplossing weliswaar: ze vroeg veel geld voor haar diensten, in twee gevallen zelfs een huis voor haar dochter of een huwelijkspartner voor haar zoon. Het hoge prijskaartje kon niet verhinderen dat Fazekas tussen 1916 en 1929 mee verantwoordelijk was voor de dood van misschien wel 300 mensen.
Primitieve wezens
In de nasleep van de moordpoging op schoolmeester Bartal streek de politie neer in Nagyrév. De vrouwen van het dorp werden een na een aangehouden en verhoord. Op een bepaald moment zaten er meer dan honderd in de gevangenis van Szolnok. De meesten gingen vlot tot bekentenissen over. Anderen, zoals Fazekas, pleegden zelfmoord nog voor ze gearresteerd konden worden. Uiteindelijk werden zestien vrouwen veroordeeld, van wie twee tot de galg. Hun proces haalde wereldwijd de krantenkoppen. De verontwaardiging was groot, niet alleen omdat Fazekas een Romavrouw was, en dus ‘automatisch een toverheks’, maar ook omdat er duidelijk sprake was van een complot. De vrouwen van Nagyrév hadden in het geheim het heft in handen genomen en over leven en dood beslist.
Dat Fazekas een vroedvrouw was, is in dit verhaal geen betekenisloos detail. Artsen hielden zich in die tijd niet bezig met bevallingen. Dat waren vrouwenzaken, vonden ze. Toen Fazekas na haar veroordeling werd ontslagen en enige tijd werd vervangen door dokter Szegedy, moest hij al gauw zijn onkunde erkennen. Hij stelde wel alles in het werk om een einde te maken aan de almacht van de vroedvrouw. Hij ijverde voor de oprichting van een kraamkliniek in Szolnok, met daaraan verbonden een instituut waar vroedvrouwen opgeleid zouden worden – door mannelijke artsen welteverstaan. Want als de gebeurtenissen in Nagyrév één ding hadden aangetoond, schreef de in die tijd populaire schrijver Lajos Kassak, was het dat vrouwen, en zeker die van het platteland, enggeestige, primitieve wezens zijn die hun eigen wetten stellen wanneer je hen daartoe de kans geeft. ‘Afgemeten aan de sociale regels die wij hooghouden,’ voegde hij er nog aan toe, ‘zijn het gewoon beesten.’
Patti McCracken, The Angel Makers, William Morrow, 317 blz., 38,30 euro.