Yves T'Sjoen

‘Literatuur is voor sommigen verworden tot een steriel onderzoeksobject’

Yves T'Sjoen Hoogleraar moderne Nederlandse literatuur (UGent) en verbonden aan de Universiteit Stellenbosch

Professor Yves T’Sjoen (UGent) neemt het gebrek aan interesse voor literaire activiteiten in vakgroepen literatuur onder de loep: ‘Vakspecialisten lijden aan het verlammende syndroom van de vakidiotie. Ze opereren bij voorkeur in de comfortzone van de kleine speeltuin.’

Dit verhaal gebruikt een schrijversoptreden op dezelfde dag en op twee verschillende plaatsen in de stad als uitgangspunt.

Sinds 2005 organiseert de Stedelijke Openbare Bibliotheek in Gent de zogeheten Guislain-lezingen. De reeks presenteert reflecties van wetenschappers en kunstenaars over uiteenlopende thema’s die centraal staan in door de media gretig opgepikte tentoonstellingen van het Museum Dr. Guislain.

Literatuur is voor sommigen verworden tot een steriel onderzoeksobject.

Naar aanleiding van de expo Een andere wereld. Laboratorium van waan en fantasie mochten de betrokken partners geleerden en schrijvers ontvangen. Naast de bibliotheek ‘Gent Zuid’ en het Museum participeert de vakgroep Letterkunde (afdeling Nederlands) van de Universiteit Gent in de onderneming.

In het late najaar waren Ignaas Devisch, Pierre Muyle en Jan Lauwereyns te gast. In vorige jaargangen van de lezingencarrousel waren onder vele anderen Patrick Allegaert, Johan Braeckman, Johan Clarysse, Gerda Dendooven, Roger de Neef en Paul Verhaeghe de gastsprekers.

Lauwereyns over creativiteit

Enkele weken geleden sprak de dichter en romancier Jan Lauwereyns, specialist cognitieve neurowetenschap aan de Kyushu universiteit van Fukuoka (Japan), in de stadsbibliotheek Gent over “een snuifje oneindigheid”. Hij ontleende zijn paradox aan een beroemd essay van Charles Baudelaire.

Aan de hand van biomedische bevindingen trachtte de spreker een vinger te leggen op vormen van anders kijken, op de wereld van nieuwe ideeën en verrassende concepten. In de verkenning van de denk- en ervaringswereld die we doorgaans met het begrip creativiteit aanduiden en met kunstenaarschap associëren, maakte Lauwereyns gebruik van gedichten van Paul Celan.

Hij citeerde weergaloze teksten, zoals de evergreen ‘Tübingen, Jänner’ en gedichten die aanvangen met ‘Draadzonnen’ en ‘Er zal iets zijn, later’. Naast de artistieke vertaling van een opengebroken wereld, zoals in de poëzie van Paul Celan, plaatste Lauwereyns minder geaccepteerde of als ziekelijk beschouwde wegen naar een andere geestestoestand (schizofrenie, de ziekte van Parkinson).

In totaal kwamen welgeteld drie toehoorders opdagen. Indien ik mijzelf meereken.

Wat creativiteit wordt genoemd vindt in de publieke sfeer haar antipode in syndromen die als nefast en afwijkend van het normale worden gezien. Bijzonder revelerend was het verband dat de schrijver en neurowetenschapper Lauwereyns legde met zienswijzen ontleend aan The Doors of Perception van Aldous Huxley (met verwijzingen naar William Blake), Henri Michaux en James Joyce, de schilderkunst van Lucas Cranach en het schitterende Anatomy of Melancholy van Robert Burton.

Publieke belangstelling voor schrijversoptreden

De Guislain-lezing sprak tot de verbeelding. Zoals voor elke lezing in de stadsbibliotheek was voor de nocturne een ruim publiek opgedaagd. De interesse viel af te meten aan de opeenvolging van kritische vragen en de geanimeerde discussie die in de Achilles Musschezaal is gevoerd. De belangstelling voor de Guislain-lezing contrasteert met een stuitend gebrek aan aandacht in de eigen faculteit. De passage van Jan Lauwereyns, schrijver van de recent verschenen en enthousiast onthaalde roman Iets in ons boog diep (2016) en een van de meest interessante auteurs in ons taalgebied, was het uitgelezen moment een lunchlezing te organiseren voor belangstellende collega’s en studenten.

Op vraag van de vakgroep Letterkunde en het onderzoekscentrum Literatuur in vertaling (UGent en VUB) hield de veelgeprezen dichter en internationaal gerenommeerde onderzoeker een referaat over poëzie en wetenschap en “dichten in verschillende talen”.

Dat aantal geïnteresseerden viel lelijk tegen voor een faculteit Letteren. In totaal kwamen in de faculteitsraadzaal welgeteld drie toehoorders opdagen. Indien ik mijzelf meereken.

Het fabriek van gezond verstand

Het contrast in publieke weerklank is opmerkelijk. Voor een avondlezing in de stadsbibliotheek melden zich honderd belangstellenden aan. In wat Louis Paul Boon “tfabriek van het gezond verstand” noemt, komen drie gegadigden opdagen. Nochtans ging de uitnodiging (maar liefst in drievoud) naar leden van de vakgroep en naar alle studenten Nederlands. Het evenement zelfs opgenomen in de nieuwsbrief van de hele faculteit. Aan promotie ontbrak het geenszins.

Docenten en studenten zijn wellicht overbevraagd. En de vooravond van Kerstmis nodigt wellicht niet uit een lezing bij te wonen. Maar ik zie dat toch anders. Het is al meer opgemerkt. Vakspecialisten lijden aan het verlammende syndroom van de vakidiotie. Ze opereren bij voorkeur in de comfortzone van de kleine speeltuin. Ik merk het bij vele van de jongere collega’s. Dat is de generatie die met de zegen van FWO-Vlaanderen, geleid door ambitie en niet gedreven door nieuwsgierigheid, in ijltempo opklimt tot een academische positie. O mores, o tempora!

Jongere collega’s behoren tot de generatie die met de zegen van FWO-Vlaanderen, geleid door ambitie en niet gedreven door nieuwsgierigheid, in ijltempo opklimt tot een academische positie.

Het mag wellicht niet verbazen dat academisch letterkundigen vandaag veelal uitsluitend geïnteresseerd zijn in randfenomenen van de literatuur. Een brede focus, belezenheid en vooral verwondering zijn vele universitaire onderzoekers stilaan vreemd geworden.

Wat niet in de steeg van de wetenschappelijke output en dus de bibliometrische tellingen past, wordt al gauw beschouwd als zonde van de kostbare tijd. Te veel culturele prikkels leiden alleen maar af. Literatuur is voor sommigen verworden tot een steriel onderzoeksobject. De schrijver is bij voorkeur dood en de tekst een voorwerp van theoretisch gefundeerde vivisectie. Een artistiek discours kan alleen boeiend zijn in zoverre het een filering in “tfabriek van het gezond verstand” doorstaat. De student/onderzoeker als prototype van een – met ouderwets begrip –homo universalis is een vaak gearticuleerde opleidingsdoel.

Ik merk daar in de praktijk bitter weinig van. En wellicht merk ik er zo weinig van omdat uiteindelijk altijd weer in het tijdverdrijf van enkele fijne luiden pragmatische overwegingen een rol spelen. Indien geen studiepunten of wetenschappelijke credits te verdienen zijn, worden lezingen zoals die van Jan Lauwereyns nogal gemakkelijk vergeten. Er is ook zo veel te doen en de tijd wordt al zodanig opgeëist. Ja, voor vergaderingen tot in de oneindige macht en commissies met betuttelende maatregelen.

Misschien hoeven we inderdaad geen lezingen van schrijvers meer te organiseren of culturele activiteiten in faculteiten te plannen. Nochtans zijn faculteiten Letteren het aan zichzelf verplicht schrijversoptredens te instigeren, met auteurs in gesprek te treden, studenten met schrijvers van vlees en bloed te confronteren, enthousiasmerende ontmoetingen te plannen.

Desinteresse

Ik blijf met mijn zure opmerkingen Louis Paul Boons adagium getrouw. Met name dat ook “de afbreker” uiteindelijk opbouwt. Wellicht is mijn persoonlijke getuigenis van ongeloof niet meer dan het gezanik van een oubollige letterkundige die literatuur wel nog in het hart draagt. En wel eens empathisch met schrijvers en hun literaire productie durft om te springen.

Indien geen studiepunten of wetenschappelijke credits te verdienen zijn, worden lezingen nogal gemakkelijk vergeten.

Misschien zijn dit randopmerkingen van een betrokkene die het wel belangrijk vindt literaire manifestaties op het getouw te zetten met universiteitsgeld. Ook al vinden maar twee of drie universitaire medewerkers het de moeite waard om te komen luisteren en in discussie te gaan. Vermoedelijk is de aanwezigheid van schrijvers in “’tfabriek van het gezond verstand” voor theoretisch beslagen academici een veel te populariserend initiatief.

Zonder het te beseffen zijn jonge en ook vele oudere wetenschappers geen betrokkenen meer buiten hun speeltuin. Of dat nu tijdgebrek is, lankmoedigheid of hoogheidswaan laat ik gemakshalve in het midden. Het is een gênante vertoning. Een gereputeerd schrijver als Jan Lauwereyns verdient een ruim academisch publiek. Zeker in een faculteit die zich de Letteren eigen maakt.

Dezelfde week was Anne Vegter, Dichter des Vaderlands Nederland, te gast in de faculteit. Ik laat u raden hoeveel belangstellenden zijn komen opdagen. Ik troost mij met de gedachte dat het een gezellige avond was en een bijzonder spannend gesprek over erotiek en vrouwelijke seksualiteit in de literatuur.

Desgevraagd ondervonden Jan Lauwereyns en Anne Vegter geen hinder van de zuinige weerklank in de faculteit. Ook al was de stamtafel van het café wellicht een gezelliger plek geweest.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content