Kurt Van Eeghem over Oostende in de belle époque: ‘Zo decadent zal het nooit meer worden’
In een nieuw boek neemt Kurt Van Eeghem ons mee voor een wandeling naar oude en nieuwe liefdes. ‘Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest.’
Een herfstige namiddag aan de dijk van Oostende. Buiten doet de schemering al haar intrede, binnen, in de fraaie brasserie Albert, worden we opgewacht door een fel brandend licht. Kurt Van Eeghem straalt zoals ook pas bevallen moeders kunnen stralen. De geboorte van zijn boek Oostende in de belle époque vervult hem met trots en vreugde. Overduidelijk is het een boek dat uit liefde geboren is.
‘On revient toujours à ses premières amours’, zegt Van Eeghem. ‘Ik ben geboren en getogen in Zeebrugge. Duizenden keren heb ik – voetjes in het water – lange wandelingen langs de kustlijn gemaakt. En dat ben ik blijven doen, vandaag vooral in Oostende. Ik kom hier graag en vaak. In Knokke houd ik het geen minuut vol. Knokke is er voor dokters en gearriveerde slagers die willen laten zien dat ze twee miljoen kunnen uitgeven voor een appartement op de dijk. Oostende straalt grandeur uit, maar tegelijk is het ook een stad met schrijnende armoede. Een grote stad is het niet, en toch heeft het alles wat een grootstad te bieden heeft. Een wonderlijke combinatie.
U beschrijft uitvoerig hoe de Oostendse dijk aan het eind van de negentiende eeuw werd volgebouwd met prachtige luxehotels in belle-époquestijl. Die gingen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog tegen de vlakte om plaats te maken voor architecturaal volstrekt oninteressante appartementsgebouwen.
Kurt Van Eeghem: Wie hier voor de Tweede Wereldoorlog over de dijk flaneerde, zag aan beide kanten schoonheid, dat klopt. Je kunt daarover jammeren, maar je kunt er, zoals Eric de Kuyper ooit deed in een interview, ook de mooie, sociale kant van zien. Dankzij die lelijke Atlantic Wall hebben hier duizenden mensen een appartement met uitzicht op zee. Aan de minder fortuinlijken zou ik zeggen: kijk niet naar die blokken. Richt je blik op de zee, ze is nergens mooier. (wijst naar het raam) Kijk, we zitten hier tien minuten en in die tijd is ze al vijf keer van kleur veranderd. Daarnet was ze nog bruin, nu is ze groen, met daarboven een lucht waarin onweer hangt – Götterdämmerung – en eronder een strand waarop frivool het lage zonlicht speelt. Het is geen toeval dat ons land de beste marineschilders ter wereld heeft. Eergisteren was ik nog in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen. Daar hangt een Ensor met tien procent zee en negentig procent lucht. Precies de lucht die wij nu zien.
Oostende is geen grote stad en heeft toch alles wat een grootstad te bieden heeft.
Je zou verwachten dat een estheet als Kurt Van Eeghem in Oostende vooral zou jammeren over de brutaliteit waarmee zo veel schoonheid is vernietigd.
Van Eeghem: Ach ja. Je hebt natuurlijk ook steden als Brugge, die bewaard worden als een soort Disneyland, of Gent, dat meer en meer pogingen onderneemt om de meest pittoreske te zijn. Maar ik vind: je moet ook de schoonheid van de rommeligheid kunnen bewonderen. Al zijn er natuurlijk grenzen. De gaanderijen hier voor ons moeten zo snel mogelijk in hun grandeur hersteld worden. Ze mogen nooit verdwijnen. Haal die gaanderijen weg en Oostende verliest de helft van zijn charme.
In uw boek citeert u Stefan Zweig, de Weense schrijver die in 1902 Oostende en Brugge bezocht. Oostende vond hij heerlijk, in Brugge viel volgens hem geen sprankeltje joie de vivre te ontdekken.
Van Eeghem: Prachtig toch? We zijn 120 jaar verder, en nog altijd is het precies zoals Zweig het formuleerde. Zweig had in Brugge niemand zien lachen. Iedereen was er dood, zonder het zelf te beseffen. Het contrast met het frivole Oostende kon niet groter zijn. Dat contrast is er vandaag nog altijd. Als het in Brugge begint te schemeren, worden de deuren van Disneyland gesloten en is er, op een spiedende pastoor achter het gordijn na, geen levende ziel meer te bespeuren. Wat men in Brugge een zonde noemt, noemt men in Oostende het leven. In Brugge zijn trouwens geen hoerenkoten. Ik bedoel maar: een stad zonder hoerenkoten kun je toch geen stad noemen?
Zweig bezocht Oostende tijdens de belle époque én tijdens de jaren dertig. Opmerkelijk genoeg is er alleen over die tweede periode veel geschreven.
Van Eeghem: Met boeken over Oostende kun je een bibliotheek vullen, maar gek genoeg is er over die belle époque nauwelijks literatuur. Terwijl de stad nooit zo floreerde als toen. Al het geld van de wereld kwam naar Oostende. Geen enkele instelling kende meer leden van adellijken bloede dan het Kursaal. De grote beroemdheden van die tijd flaneerden gewoon over de dijk. Je kon hier zomaar de sjah van Perzië tegen het lijf lopen. En Leopold II, natuurlijk. Oostende kon zich in die periode meten met Berlijn, Wenen of New York. Althans in de zomer. In de winter was het opnieuw het ingeslapen vissersstadje dat het tot 1865 altijd was geweest.
U beschrijft hoe Oostende in nauwelijks twee decennia ‘het Dubai van zijn tijd’ werd. Hoe kon dat zo snel gebeuren?
Van Eeghem: In 1865 moest Oostende op bevel van Leopold I zijn rol als vestingstad opgeven. Vrijwel meteen werd de dijk aangelegd, waarna er, in een fenomenaal hoog tempo, enorme eclectische hotels werden gebouwd. Die snelheid is onder meer te verklaren door de ligging. Oostende was de eerste badstad met een station. Maar het had natuurlijk ook te maken met geld. België was op dat ogenblik de vijfde economie ter wereld.
Met dank aan Leopold II en het koloniale schrikbewind.
Van Eeghem: België was, dankzij het Waalse staal en de kolen, sowieso al een rijk land. En daar kwam inderdaad nog de koloniale rijkdom bovenop. Ik laat dat in mijn boek niet onvermeld. De fenomenale Oostendse gloriejaren kenden ook een vreselijke schaduwzijde. De industriebaronnen konden hier grote sier maken dankzij de sukkelaars die de ovens in de Borinage aan de gang hielden. En die sukkelaars waren voornamelijk Vlamingen.
Je kon hier zomaar de sjah van Perzië tegen het lijf lopen.
Toch hoorde je in Oostende nauwelijks een kritische noot.
Van Eeghem: Dat is een mentaliteit die de kustmensen nog altijd kenmerkt: ze onthouden zich liever van commentaar, want kritiek zou het toerisme kunnen schaden. Dat wordt er al sinds 1865 ingehamerd: zorg dat de mensen hier een leuke tijd hebben, zodat wij er onze kost mee kunnen verdienen. Je mag niet vergeten dat de hele kuststrook ooit bewoond werd door keuterboeren en vissers die voor 1,5 frank per dag het donkere zeegat in moesten. Voor je plezier deed je dat niet, het was levensgevaarlijk. Het toerisme was voor velen een van God gegeven geschenk. De koning bekritiseren vanwege zijn losbandige levensstijl of koloniale uitbuiting was niet aan de orde. Integendeel. De vorst werd bedankt voor zijn gulle hand.
Minder bekend, en ook een tikkeltje dubieus, was de rol van Georges Marquet, een ondernemer die met zijn gokpaleizen een fortuin verdiende.
Van Eeghem: Marquet is een fascinerende figuur. We weten dat zijn moeder in de horeca werkte, maar het is niet duidelijk of ze dat werk verticaal dan wel horizontaal deed. (lacht) In ieder geval groeide hij op voor galg en rad. Maar Marquet was een slimme, gewiekste knaap, die een van de rijkste mensen van België zou worden. Dankzij zijn gokpaleizen. Le Monde noemde hem ooit de ‘koning van de gokindustrie’. Een belangrijk deel van zijn fortuin investeerde hij in het Oostendse cultuurleven.
De koning van de gokindustrie hield zich daarbij niet altijd aan de wet.
Van Eeghem: Nee, maar persoonlijk heb ik daar niet zoveel morele bezwaren tegen. Hij pluimde de rijken. Je kwam zijn casino’s niet in als je niet stinkend rijk was. De mensen die er hun geld vergokten, zullen het nauwelijks hebben gevoeld. En met het verdiende geld deed Marquet hele mooie dingen.
Marquet was eigenaar van de Villa Mariza, een schitterende belle-époquewoning op de dijk die wonderwel aan de sloophamer wist te ontkomen.
Van Eeghem: Als er in dit land ooit Roze Balletten hebben bestaan, dan zal het daar geweest zijn. Bewijzen kan ik het niet, maar het wordt ook door niemand ontkend.
De Villa Mariza is nu eigendom van de steenrijke projectontwikkelaar Bart Versluys. Je zou hem de Marquet van deze tijd kunnen noemen.
Van Eeghem: (lacht) Ik weet niet of zijn moeder in de horeca werkte, maar inderdaad, daar valt iets voor te zeggen. Net als Marquet destijds wil Versluys met prestigieuze projecten het geld naar Oostende halen. Zijn plannen om op de Oosteroever nog meer woontorens te bouwen zijn omstreden, maar ik begrijp de burgemeester die het graag ziet gebeuren. Die tweedeverblijvers brengen veel geld in het laatje. Geld dat hij goed kan gebruiken om de minder bemiddelde Oostendenaar te bedienen. Het is ook een goede zaak dat het project zich buiten de stad bevindt. Dat verkleint het risico op gentrificatie. Een van de grote charmes van Oostende is dat ook mensen met een bescheiden inkomen er nog kunnen wonen.
Anders dan Versluys lokte Marquet de elite met grote kunst.
Van Eeghem: Naar het schijnt, is Versluys een groot verzamelaar en koestert hij plannen om zijn collectie ooit ten toon te stellen. Maar hij mag op dat vlak zeker wat actiever worden. Binnenkort organiseren we drie concerten in het Kursaal waarin we de belle époque laten herleven. In dat kader zal in het Kursaal onder meer La Gamme d’amour voor het eerst worden uitgevoerd, een ballet van James Ensor. Versluys mag me zeker bellen voor wat steun, want per slot van rekening komt het de roep en de roem van de stad alleen maar ten goede. (lacht)
Marquet begreep dat als geen ander. Hij bracht bijvoorbeeld de grote Catalaanse cellist Pablo Casals naar het Kursaal, een concert dat tienduizend man op de been bracht. De tenor Enrico Caruso, op dat ogenblik een absolute wereldster, trad er in 1905 acht keer op. Dat wil zeggen dat ongeveer 80.000 mensen hem hier hebben zien optreden. Mijn voorstellingsvermogen schiet tekort om me die spektakels voor de geest te halen. De mannelijke toehoorders, zo las ik in de archieven, moesten zich kleden in smoking of rokkostuum, de dames in zijde, satijn of veren. Het was de absolute elite. Het geld brandde in de zakken. Marquet wist dat voor hen alleen het beste goed genoeg was.
Dat was ook zo in de restaurants. In een tentoonstelling naar aanleiding van 70 jaar hotelschool zag ik een apparaat dat in die tijd naar de tafels werd gerold om gevogelte zwevend te versnijden. Het was zeker niet zoals nu, waar we verschillende keren de hand in de hoogte moeten steken om nog een koffietje te bestellen. Nee, een hotel als de Royal Palace had tientallen obers in dienst. Er was altijd wel iemand in de buurt om naar je toe te kruipen met de vraag of meneer of mevrouw nog iets zou wensen.
De Eerste Wereldoorlog maakte een einde aan dat feest. Pogingen om het nadien weer op gang te trekken slaagden maar gedeeltelijk.
Van Eeghem: Een deel van de verklaring is de vinden in het communisme. De elite uit Polen, Sint-Petersburg of Boedapest kwam niet meer. Maar misschien nog belangrijker was de invloed van modeontwerpster Coco Chanel, die in 1920 verklaard had dat er niks mis is met een bruin vel. Een bruine huid was daarvoor iets van de lagere klasse. De elite bleef uit de zon. Dat is ook de reden waarom in Oostende die gaanderijen zijn gebouwd. Vanaf de jaren twintig zie je dat rijke toeristen die zon plots gaan opzoeken. En voor zonnekloppers zijn de Italiaanse Rivièra of de Côte d’Azur natuurlijk interessantere bestemmingen. (denkt na) Ik sluit niet uit dat de opwarming van de aarde straks weer voor een omgekeerde beweging zal zorgen. Je ziet nu al mensen die hun tweede verblijf in het Zuiden verkopen. De zuiderse zomers worden stilaan ondraaglijk en de milde Belgische zomers duren steeds langer. Tot voor kort kon je je dat niet voorstellen, maar ik zag vorige maand nog mensen in de zee zwemmen.
Ik wilde iets in herinnering brengen wat iedereen, de Oostendenaars incluis, blijkbaar is vergeten.
Mag Oostende zich dan verheugen op een terugkeer van de elite, al dan niet met kruipende obers in hun zog?
Van Eeghem: Zo decadent als in het begin van de vorige eeuw zal het nooit meer worden. Dat lijkt me ook niet wenselijk. Zoals gezegd: voor wie geld had, was het een prachtige tijd, voor al de rest was het een miserabel leven. Dat ook ‘de rest’ zich vandaag een vakantie aan zee kan veroorloven, kan ik als democraat alleen maar toejuichen. Mijn boek is ook geen klaaglied om wat verloren is gegaan. Ik wilde het boek schrijven omdat ik iets in herinnering wilde brengen wat iedereen, de Oostendenaars incluis, blijkbaar is vergeten.
U hebt dat duidelijk niet tegen uw zin gedaan. Het schrijfplezier spat bij momenten van de pagina’s.
Van Eeghem: Ik ben blij dat u dat hebt opgemerkt. U moet weten: ik ben met de helm geboren. Opgegroeid in een warm nest, geboren met een beetje talent en een lijf dat een kanker kan overleven. Het geluk hangt al heel mijn leven aan mijn slippen. Maar zo gelukkig als vandaag ben ik nooit geweest. Omdat ik elke dag kan schrijven en het gevoel heb dat ik het metier steeds meer in de vingers krijg.
Vijf jaar geleden stuurde de VRT u met pensioen. Daar had u toen geen zin in.
Van Eeghem: Ik wist toen nog niet dat schrijven zo’n genot kon zijn. Achteraf bekeken kan ik de VRT alleen maar bedanken.
Kurt Van Eeghem, Oostende in de belle époque, Pelckmans, 272 blz., 29,50 euro
Kurt Van Eeghem
1952: Geboren in Brugge.
1980: Begint aan zijn carrière bij de openbare omroep met Hitring, een tv-programma over popmuziek.
1990: Presenteert de tv-quiz De Drie Wijzen.
2009-2016: Presentator van verschillende programma’s op Klara.
2022: Publiceert een boek over Mikalojus Konstantinas Ciurlionis, een Litouwse schilder en componist.