“Kunst is alleen bedoeld voor jongens die de beurs hebben getild” (Gerrit Komrij)

Gerrit Komrij en Joost Zwagerman brachten vrijwel tegelijk een bundel beschouwingen over kunst uit en zijn niet mals voor de scene.

In ‘Kunstwonderen’ maakt Komrij zich vrolijk over de uitwassen van de opgeblazen kunstkritiek, de van de mensen losgeraakte museumwereld en de overspannen kunstmarkt. In ‘Alles is gekleurd’ wijdt Zwagerman een groot aantal enthousiasmerende stukken aan zijn geliefde kunstenaars. Knack sprak met hen over macht en snobisme in de hedendaagse kunst. Enkele uittreksels uit het dubbelgesprek van Maarten Dessing met twee van Nederlands beste essayisten.

In al die jaren is het niet makkelijker geworden van kunst te genieten, vindt Komrij. Kunst draait uitsluitend nog om geld. ‘Design was vroeger bedoeld om mensen smaak bij te brengen. Gooi die Mechelse kasten eruit, zet er mooie, strakke dingen voor in de plaats. Nu is design en kunst alleen bedoeld voor jongens die de beurs hebben getild en iets thuis willen hebben staan dat nog duurder is dan wat een collega heeft. En de journalistiek doet daar aan mee. Ze berichten alleen over kunst als een werk een recordbedrag heeft opgebracht.’

Weerzinwekkend, noemt hij het: deze kunst waar hij helemaal buiten staat. ‘Ik wil kunst die ik, als ik even spaar, ook kan aanschaffen. Geen kunst waar ik alleen een polaroidje van aan de muur kan hangen – als de kunstenaar tenminste geen polaroids maakt en verkoopt voor anderhalf miljoen.’

‘En dan is het nog apocalyptischer dan jij en ik denken,’ reageert Zwagerman. ‘Lees mijn stuk “De haai die ging rotten” – dat absoluut niet uit bewondering is geschreven – over Shock Art van Don Thompson, een boek dat mij de schellen van de ogen deed vallen. Hij legt daarin uit hoe musea aan de leiband lopen van dertig, veertig collectioneurs, die soms kunstwerken doneren om de kunstenaar het stempel “museaal” te geven en de rest van diens werk in hun bezit vervolgens voor het twintigvoudige te kunnen verkopen.’

‘Maar hoor je musea daartegen protesteren?’ vraagt Komrij zich af. ‘Kunst is heilig. Als kunstenaars snobdingen maken, halen ze die massaal in huis. Opgezette haaien die gaan rotten, inderdaad. Installaties van planten en bloemen. En o wee, als je daar om lacht. Op lachen staat een verbod. Maar bij mij komt onmiddellijk de sadistische gedachte op dat de musea al die prullen tot in de eeuwigheid in originele staat moeten bewaren. Daar moeten ze aparte, dure restauratieateliers voor inrichten. Die gedachte doet mij groot genoegen. Hun verdiende straf.’

‘Ook dat is erger dan je denkt,’ zegt Zwagerman. ‘Vorig jaar was er in Amsterdam een serieus congres over precies dit onderwerp. Hoe houd je de klompen vet van Joseph Beuys goed? Hoe kun je een Jean Tinguely zó restaureren dat je exact hetzelfde getinkel en getokkel blijft horen? Sommige puristen vinden: repareer de installatie met dezelfde bouten en moeren uit de jaren vijftig, maar laat het oorspronkelijke geluid horen vanuit een speaker onder de grond. Het fetisjisme ten top.’

De grootste ergernis roept bij allebei het onverteerbare jargon van de kunstkritiek op. ‘Laatst zag ik in het SMAK een expositie waarin James Ensor werd gekoppeld aan hedendaagse kunstenaars als Marlene Dumas, Damien Hirst en Cy Twombly,’ zegt Zwagerman. ‘Allemaal hadden ze wel iets met Ensor te maken. Heel creatief gedaan. Maar als je dan de inleiding van de catalogus leest. Volledig van de werkelijkheid losgezongen kunstkoeterwaals. Ik begin aan zo’n inleiding, maar als ik op die taal stuit, ben ik klaar. Was ik maar niet zo nieuwsgierig dat ik er kennis van had willen nemen.’

Helaas is het makkelijker om ergens overheen te kijken dan overheen te lezen, verzucht Zwagerman. Je kunt het jargon niet negeren en alleen lezen wat er in de kern staat. ‘Je hoeft je ook nooit door een kunstwerk te worstelen zoals je je door een tekst moet worstelen,’ vult Komrij aan.

En waarom kunstcritici iedere keer op die quasi-filosofische quatsch terugvallen? ‘Waarschijnlijk is het intimiderend bedoeld,’ denkt Zwagerman. ‘Je ziet datzelfde effect in de high fashion. Als je een modeshow in Milaan op tv ziet en de volgende dag in de krant leest wat de modecriticus schrijft over de creaties die soms meer op vliegdekschepen dan op jurken lijken, denk je – niet deskundig als je bent: o, zó moest ik het zien. Of het jargon moet verhullen dat critici nooit op een expositie zijn geweest die ze recenseren. Dan hebben ze alleen de catalogus opgestuurd gekregen en kunnen ze nooit opschrijven wat een werk echt met hen zelf heeft gedaan.’

‘Het gaat helemaal niet om de betekenis,’ zegt Komrij. ‘Die teksten zijn alleen maar signalen die uitzenden: wij horen erbij, wij weten waarover we het hebben.’ En waarschijnlijk is het vooral zo storend omdat het hun vak is dat de kunsthistorici en de curatoren bezoedelen, denkt hij. ‘Ze zitten aan onze taal. Aan ons materiaal. Daar moeten ze vanaf blijven. Dat moeten ze aan een vakman overlaten. Ze reageren arrogant als jij aan de kunst zit en zelf verkrachten ze de literatuur.’

Maarten Dessing


Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content