Kevin Valgaerens gruwel: beneveld en vermist in Engels spookdorp
Onversneden gothic. De krachttoer die Kevin Valgaeren in zijn diptiek met Jericho Blackwell van de Society for Psychical Investigation and Education realiseert verdient de hoogste waardering.
Met eerst Blackwell (2018) en drie eerdere hallucinante romans waagt Valgaeren zich aan een genre dat op sterven na dood was, en alleen dankzij de film zich opnieuw aan belangstelling kon optrekken. Allicht heeft hij daar als voormalig filmrecensent ook zijn inspiratie opgedaan, want de zwarte thema’s die hij in deze dubbelroman ontwikkelt komen rechtstreeks uit John Carpenters beklemmende film The Fog (1980) met de wraakzuchtige geesten van een uitgemoorde scheepsbemanning (Blackwell) en een verstikkende mist (Scarlington) die rechtstreeks verwijst naar de oorsprong van het genre: The Castle of Otranto van Horace Walpole (1764).
Maar Valgaeren kiest bewust voor de iets geslepener en verinnerlijkte fin-de-siècle gothic van eind negentiende eeuw. Die vermengt namelijk optimaal de ‘barbaarse’ benaming van het genre (nu verbeeld in de barse, zedenloze, amorele plattelanders) met de decadente obsessie voor spiritisme, pervers oriëntalisme, heidense cultussen en mesmerisme met séances (Séance is overigens de titel van een andere horrorthriller van Valgaeren) om geesten op te roepen en het occultisme van Blavatsky’s theosofie.
Niet dat Valgaeren de klassiekers negeert: wat het kasteel voor Walpole and Edgar Allan Poe was – met name in The Masque of the Red Death, waar landvoogd Prospero zich genadeloos afsluit van de omgeving om te ontsnappen aan de pest die de landelijke bevolking decimeert, en al feestend en dansend harteloos ten onder gaat wanneer de onontkoombare Dood toch opduikt tussen de gasten die zich wuft aan alle zinnelijke geneugten overgeven – is de mist in het moerassig gebied rond het Meer van Windermere. Afsluiting betekent onvermijdelijke ondergang.
Er is niets gekunsteld aan de plot van Het Offer van Scarlington, al geeft de titel wel een deel van het mysterie weg. Niettemin (de auteur gebruikt in den treure ‘desalniettemin’, wat net als bij Walpole niet echt misstaat in bewust verouderd taalgebruik) houdt Valgaeren de teugels strak in handen, en drijft het boek, zoals het hoort, op drie kernbegrippen van de gothic novel: het irrationele dat elke redelijkheid verplettert; eenzaamheid; en de tragische afloop. Het verhaal begint als Blackwell bij nacht en ontij vertrekt naar het dorp Scarlington. Het ligt op geen enkele kaart, maar een kattebelletje van zijn vrouw Sara roept hem derwaarts. Vreemd, want de suffragette Sara is onkennelijk vermoord teruggevonden het jaar voordien in de uiterwaarden rond Londen, en zelf werd Blackwell voor dood uit de Theems gevist. Alleen: Blackwell herinnert zich niets meer, het briefje wordt de aanzet voor een fatale queeste naar de andere, noordwestelijke kant van Engeland, die hem langzaam alle gruwelen in het dorp weer in herinnering brengt, en die een pijnlijk psychische bewustwording met schuldgevoelens opspit. In zijn redeloze zoektocht naar wat er gebeurd is raakt hij met zijn angstige archivaris van de Society Dawkins ingesloten in de dikke mist: ‘Van over het water drong de laaghangende nevel het land in als een getij. Het kroop over de oever en voor hij het goed en wel besefte, zat Dawkins tot aan zijn knieën in een bad van stroperige damp. De boomstam onder zijn billen was niet langer te zien. (…) Het dorp was hem aan het verzwelgen en de mist was zijn spijsverteringsstelsel’.
In Scarlington is Blackwell duidelijk niet welkom. Iedereen wil hem zo snel mogelijk weg, lijkt hem te herkennen, wijst hem de deur. Alleen de minderbegaafde, doofstomme zoon van de kasteleinse Morris in The Kings Arms toont zich hulpvaardig. De tirannieke burgemeester (gepast Baskerville genoemd naar The Hound of the Baskervilles van Arthur Conan Doyle uit 1902, waarin het dodelijk slot zich ook in de dikke mist in de moerassen afspeelt) manipuleert duidelijk de andere vooraanstaanden. Zijn woord is wet. De anderen zijn uitvoerders, zowel Mrs. Morris (waar is haar man eigenlijk ?) als de schapenneuker Bembo, dominee Caslon die zich ontpopt tot een maagdelijke flagellant-transvestiet, en de nekrofiele dokter Jenson die met weinig enthousiasme op het punt staat te trouwen met een zwangere ongehuwde arbeidersdochter van elders.
In het dorp zijn evenwel geen kinderen te bekennen, ook als uit het niets een draaimolen naast de schapenmarkt verschijnt. Vrouwen in de straat zijn al even schaars, onderdrukt als ze worden door hun echtgenoten. Naarmate de vijandigheid toeneemt (zelden heb ik een speurder zo toegetakeld geweten als Blackwell) en de rationaliteit van Dawkins tegenover Blackwell afneemt – zegt Dawkins: ‘Je bent een rationele man. Een academicus. Het is je plicht om alle mogelijke opties te toetsen. En vergeet niet dat je vannacht opium hebt gerookt’ (de ziekte van Sherlock Holmes!) – vergroot de verschijning van de schim Sara. De kracht van Valgaeren zit in die details. En die heeft hij grondig nagekeken, zowel in de symbolen als in de setting. Dat Blackwell een rapier in zijn wandelstok heeft met een arendskop als (de alziende vanuit een overkoepelend beeld) contrasteert perfect met de stok van Baskerville, die een stierenkop als handvat heeft. De stier hangt ook aan diens haardkap. Roesmiddelen verwasemen het beeld, de dreigende slagschaduwen van oude bomen en sombere kerkhoven scheppen een veronrustende sfeer. Valgaeren heeft zijn huiswerk grondig gedaan, je kunt van Scarlington (of was het Keswick?) de weg moeiteloos natrekken in het Lake District tussen Windermere en Grasmere, of naar Keswick (de wegwijzer Scarlington verliest eerst zijn naam en duikt opnieuw op als Keswick 1/2; het plaatje van Keswick Centrum heeft inderdaad een Kings Arms Hotel met ‘kleine raampjes, een zwartgeverfde deur met doorhangende kozijnen, een bord waarop een wapenschild stond’ met in goud de naam van de herberg. De naam Scarlington bevat zowel het begrip ‘scar’ (litteken, de dood van Sara) als ‘scare’ (schrikbarend, het geheim van het dorp) als een allusie op de hoofdfiguur van Conan Doyle, Stapleton.
Belangrijker in het degelijke voorwerk is de kern van het verhaal, de Moloch (of beter: Molek). Valgaeren houdt het bij de meest populaire (zij het zwak onderbouwde) versie, die je evengoed tegenkomt in de Alex-stripreeks van Jacques Martin, Het Etruskische Graf (1969), als bij de Romeinse propagandaschrijvers zoals Diodorus Siculus (60 v.K.): de Moloch is voor hen het afgodsbeeld van een Kanaanitisch-Fenicische godheid, in Carthago vereenzelvigd met Baal-Hammon, aan wie mensenoffers werden gebracht, liefst eerstgeborenen van vooraanstaanden, die levend verbrand werden in het beeld, een beeld dat Valgaeren allicht onthouden heeft uit de peplumfilm Cabiria (1913). De afgod spreekt meer aan dan de verwijzing naar een offerritus zoals Otto Eissfeldt in 1935 bepleitte, en de pogingen van kristenen en joden om elke invloed op hun gebruiken (het offer van Abraham die zijn zoon Isaak moest doden, of van Jefta die zijn dochter moest offeren aan Jahweh) te ontkennen. Valgaeren houdt zich ver van een maatschappelijke interpretatie – denk aan Fritz Langs film Metropolis (1927), waarin arbeiders verzengen in het beeld van de industriële Moloch. Voor hem geldt alleen de botsing tussen twee werelden, de materiële en de ingebeelde, en hun wederzijdse beïnvloeding. Uiteindelijk kun je het hele verhaal afdoen als een verzonnen herinnering van de psychisch gestoorde Blackwell maar evengoed aanvaarden dat de wereld van de illusies en de achtervolgingswaan sterker ingrijpen in het bestier van de wereld dan de verifieerbare rede toestaat.
Die dubbelzinnigheid zwakt de kracht van het verhaal niet af, integendeel. Dat de dominee zijn kruisbeelden omgekeerd in Petrushouding vastspijkert laat satanisme vermoeden, dat ook de dokter vermoord wordt opent de weg voor offerandes, dat uiteindelijk Blackwell met een joekel van schuldbesef achterblijft en Dawkins letterlijk de nek wordt omgedraaid, zijn – ironisch – logische gevolgen van wat de werelbeschrijving inhoudt. Net als het eenmalige besluit dat Blackwell zal trekken.
Het Offer van Scarlington is een robuust gedirigeerde, intens samenhangende gotische roman die aan alle voorwaarden van het genre beantwoordt. Ambitie komt voor de val, of het nu om een heilsleer, een moordonderzoek of een feministisch ideaal gaat. Dat het boek nergens in de mist gaat (al is die alomtegenwoordig), is niet de kleinste verdienste van Valgaeren. Hij is er vooral in geslaagd in de letteren een traditie herop te wekken, die bij mijn weten alleen Jean Ray in La Ruelle Ténébreuse (1932) of Le Livre des Fantômes (1947), Roger d’Exsteyl in Kruiswegstraat 6 (1973), en in Nederland Eduard Veterman en Jan van Ees (De Hoornen van de Maan, 1924) hem hebben voorgedaan hier te lande. Het Offer van Scarlington is afschuwelijk, wreed, amoreel, grof en weerzinwekkend. En meesterlijk geschreven. In één woord: ondanks een veronachtzaamd genre, Grote Literatuur. Waarna alleen even grote droefenis rest. De rot van Freud. En psychische ontreddering.
Kevin Valgaeren, Het Offer van Sxarlington. Tielt, Lannoo 2021, 328 blz.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier