Jos Borré over Aster Berkhof

Komende juni wordt Aster Berkhof negentig. Jos Borré over de kosmopolitische levenslust van de nestor van de nog actieve auteurs in Vlaanderen.

Aster Berkhof, ‘Alle verhalen’, Houtekiet, 388 blz., 2009, 24,95 euro
ISBN: 978-90-8924-039-2

Komende juni wordt Aster Berkhof negentig. Jos Borré over de kosmopolitische levenslust van de nestor van de nog actieve auteurs in Vlaanderen.

Recent publiceerde Aster Berkhof ‘Alle verhalen’, zijn honderdste boek, en hij werkt gezwind aan zijn honderdeneerste, de zoveelste roman. Jaren lang was hij de meest ontleende romanschrijver in de Vlaamse bibliotheken, met het succesnummer ‘Veel geluk, professor’ op kop. Je kunt hem met recht de Conscience van de twintigste eeuw noemen. En toch is hij in officiële literatuurgeschiedenissen nauwelijks een vermelding waard, vaak uitsluitend dan nog om zijn indertijd meest controversiële roman ‘Het Huis van Mama Pondo’ (1972). Waarom weegt zo’n oeuvre niet zwaarder door in de Vlaamse literatuur? Omdat Aster Berkhof, hoe diep de gang van zaken in de wereld hem ook raakt, lange tijd en onverbeterlijk de lichtheid van het bestaan in zijn boeken draaglijk maakte. Grenzeloos optimisme leerde hij maar moeilijk af, een levensgenieter is hij nog steeds.

Berkhof was als ontspanning gaan schrijven terwijl hij tijdens de oorlog in Brussel aan zijn doctorale scriptie werkte. Na afloop voorzag hij een carrière in de literatuurwetenschap, maar de schrijverij lokte hem daarvan weg. Vroege romans als ‘De heer in grijze mantel’ (1944), een detective, ‘Rotsen in de storm’ (1947), een negenhonderd pagina’s dikke, romantische avonturenroman, en ‘Veel geluk, professor’ kenden moeiteloos succes – ook al kreeg al dat geflirt en gefladder in de professor in 1949 nog een ‘zedelijke kwotering: III-IV (d.i. voor gevormde lezers)’ mee. Drie en vier publicaties per jaar zijn in de jaren vijftig geen uitzondering.


In zijn ‘serieuze’ romans kan je de maatschappelijke ontwikkelingen in Vlaanderen van na de Tweede Wereldoorlog aflezen, en parallel daarmee de mentale emancipatie van de Vlaming. ‘Tot volop in mijn studies aan de universiteit heb ik in de echte hellevlammen geloofd,’ schrijft Berkhof in zijn autobiografische aantekeningen in ‘De zomer en ik’ (1982), ‘Maar op een bepaald ogenblik hield dat op. Toen lag daar plots in zijn glorierijke weelde het leven voor mij open.’ In de jaren vijftig staat hij en zijn generatie zichzelf vooreerst toe te genieten van het leven. De voorwaarde daarvoor is de sloop van het vooroorlogse maatschappelijke en morele bestel, en dat doet Berkhof in zijn romans grondig, enerzijds met begrip, maar ook niet zonder bijtende rancune om de persoonlijke schade die dat bestel heeft teweeggebracht. Niet toevallig wordt het ouderlijk huis, het bastion van de traditionele familie De Stobbelaere uit ‘Toen wij allen samen waren’ (1978), in het tweede deel van de trilogie voor heel hun kroost ‘Mijn huis in de verte’ (1979) en stort het in ‘Leven in de zon’ (1980) deels in door de overstromingen in 1953.

De zeventig voorbij verandert Berkhof van uitgeverij (Julien Weverbergh haalt hem binnen bij Houtekiet) en schakelt hij over naar een hogere modulatie. Volgt nu een rij van forse romans waarin hij verrassend kras uithaalt naar het nieuwe religieuze fundamentalisme en de schaamteloze politieke praktijken die hij rond zich detecteert, allemaal gerechtvaardigd door de dienst aan kerk en vaderland. In ‘Donnadieu’ (1991) doet hij het familieverhaal van de trilogie nog eens over in een andere versie, maar nu in een barse taal die zijn lezers verschrikt. Eén zoon van een strenge katholieke potentaat zal kardinaal worden, en een andere eerste-minister, al moet dat dan met gelobby en gemanipuleer, met louche perspraktijken, zelfverloochening en verraad. En al moet de vader daarvoor een derde zoon, een ‘verlopen’ priester-arbeider met te ruime opvattingen over het celibaat, harteloos onschadelijk maken. ‘Octopus Dei’ (1992) zet de heimelijke machtspraktijken van Opus Dei in de kijker.

Dit morele en humanitaire engagement van Berkhof is ongetwijfeld bewonderenswaardig. Dat hij daarmee toch nooit een plaats in de literatuurgeschiedenis heeft verworven, komt doordat in zijn schrijfhaast zijn ongedurige goede bedoelingen hem als romancier voor de voeten lopen. Er is namelijk technisch nogal wat aan te merken op veel van zijn romans. Dat ze vlot geschreven zijn en vlot lezen, daar valt voor een volksschrijver niks op af te dingen. Maar vaak zijn ze simpel ontworpen, zitten ze ook maar los in mekaar, en moet de auteur goocheltoeren uithalen om geloofwaardig te blijven.

Het fundament van zijn authentieke gedrevenheid, zijn wezenlijk onverwoestbare goodwill en aanstekelijke voluntarisme blijft bij dit alles evenwel onaangetast: zijn verrukking over het leven. ‘Ik word het niet moe onze prachtige aarde te verkennen,’ schrijft hij in de autobiografische schets ‘Souvenir’ (uit 2004) in ‘Alle verhalen’. Hoe het allemaal begon vertelt hij daar. In de lagere school, toen niet sprookjes hem fascineerden, maar boeken over verre landen en steden en andere mensen. Overal wou hij ooit naartoe. Dat heeft hij voor zichzelf ook gerealiseerd: niets minder dan de hele wereld is zijn vertrouwde biotoop geworden. En hij bevolkt hem in zijn boeken graag met mooie mensen met avontuurlijke beroepen en innemende vrienden die in verre oorden elkaars pad kruisen en dan intense momenten beleven.

De betoverende glans die Berkhofs werk afgeeft komt voort uit die kosmopolitische levenslust, het uitgangspunt dat de mens het volste recht heeft om zich genereus en sensueel uit te leven in dit aardse bestaan. Daar is geen benepen moraal tegen opgewassen, van welke instantie die ook uitgaat. Als hij schrijft, vertelde hij in ‘Leven in de zon’, voelt hij zich door die wereld omringd, ‘Ik herinner me dan weer die gezichten. Ik hoor die talen. Ik ruik die kruiden. Ik vind weer die weidse verten terug waar ik nooit genoeg van kan krijgen.’ Net de zestig voorbij zag hij zichzelf met een tevreden glimlach daar (toen nog) aan de schrijfmachine zitten, ‘een opgewekte, soms weemoedige, ietwat grillige, maar doorgaans betrouwbare, hoogst fantasierijke, matig dappere, betrekkelijk zelfzuchtige, welmenende man, die geen revolutie maakt, maar wel de dag dat ze hem dat verbieden, en die daar vrede mee schijnt te nemen. Is dat oud worden?’
Hij kan het weten, ondertussen.

Jos Borré


Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content