Johann Wolfgang Goethe – Faust. Een tragedie
Een nieuwe vertaling van ‘Faust’ wil door de montere toon het stof afblazen van Goethes bizarre meesterwerk. Een kleine rondleiding door Goethes universum aan de hand van tien klassieke Faust-citaten.
Johann Wolfgang Goethe – Faust. Een tragedie
Uitgeverij: Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam
Aantal pagina’s: 534
ISBN: 978-90-253-1749-2
Een nieuwe vertaling van ‘Faust’ wil door de montere toon het stof afblazen van Goethes bizarre meesterwerk. Een kleine rondleiding door Goethes universum aan de hand van tien klassieke Faust-citaten.
Zestig jaar heeft hij eraan gewerkt. Als twintigjarige student in de rechten schreef hij de eerste scènes. Een jaar voor zijn dood legde de toen tachtigjarige Johann Wolfgang Goethe (1749-1832) de laatste hand aan zijn Faust. Er is waarschijnlijk nooit langer door iemand aan een toneelstuk gevijld. Maar een tragedie als Faust is sindsdien ook nooit meer vertoond geweest in de wereldliteratuur.
Het eerste deel verscheen oorspronkelijk in 1808 en het tweede postuum in 1832. Opvoeringen van dat eerste deel zijn er nauwelijks geweest, ook al was Goethe zelf een tijdje theaterdirecteur in Weimar. Goethe drong nooit aan op een theaterenscenering van zijn stuk. Hij besefte maar al te goed dat Faust een heel apart brouwsel is dat je het best mondjesmaat degusteert. Dat heel wat lezers nauwelijks weten waarover Faust gaat, doet dus weinig ter zake.
Goethes cerebrale soap opera blijft desondanks het Duitse boek waaruit nog steeds het meest geciteerd wordt. Het is immers juist de echte of vermeende diepzinnigheid van heel wat verzen die het hem doen.
Hier sta ik nou, ik arme dwaas!
Niets wijzer dan ik was, helaas.
Faust, het hoofdpersonage, is van in de eerste volksvertellingen uit de zestiende eeuw een mengeling van oplichter en geleerde die uiteindelijk bij wijze van straf krankzinnig wordt. De oudste Faust-vertellingen hadden de bedoeling het belang van de orthodoxe theologie in te peperen.
Moraal van dit oorspronkelijk volksverhaal: word niet zoals Faust, een eigenzinnige kwakzalver die meent het licht te hebben gezien en uiteindelijk zijn ziel aan de duivel verkoopt, maar volg het pad van de rechtgeaarde gelovigen!
Goethe gelooft in geen enkele theologie en steekt in de eerste helft van Faust de draak met elke vorm van misplaatste gelijkhebberij. Goethe hield het trouwens niet lang uit aan de universiteit waar hij rechten studeerde. Hij voelde zich meer aangetrokken tot het actieve leven, zoals Faust dat hier voordoet.
Er huizen, ach!, twee zielen in mijn lijf,
de ene wil zich van de andere bevrijden,
de ene hecht zich strak en stijf
aan de met gretigheid geliefde aarde,
de andere tilt zich moeizaam uit het slijk
op zoek naar iets van tijdelozer waarde.
Faust verkondigt Goethes credo: in het leven komt het erop aan alle zintuigen de kost te geven maar toch het overzicht te behouden. Goethe was een creatieve duizendpoot die de natuur met verwondering bekeek en op eigen houtje trachtte te doorgronden. Hij maakte studies over de vaart van de wolken en het spel van de kleuren. Hij hield zich bezig met botanica en geologie. Ondertussen schreef en schetste hij.
Samen met gelijkgezinden trachtte hij zijn bezigheden in een ruimer, tijdlozer perspectief te plaatsen. Die gesprekken hadden niet plaats in het ijle, maar aan een rijkelijk gedekte tafel en met een goedgevuld glas. Zo te zien was Goethe dus de betere bourgondiër, ook al kleeft er aan die rusteloze activiteiten iets van hypochondrie. Het inzicht na de ‘gretige daad’ verloopt immers ‘moeizaam’.
Ik ben de geest die eeuwig ondermijnt.
En dat terecht! want alles wat ontstaat
verdient dat het te gronde gaat.
Mefistofeles heet de duivel zoals hij zich hier aan Faust voorstelt. Hij is de sympathieke slechterik uit de tv-soaps die de harten van de toeschouwer wint. Mefistofeles is de verpersoonlijking van het uitgekookte cynisme.
Hij weet wat er te koop is in de wereld en zou vandaag een reclamebureau leiden dat bij voorkeur vet betaald communicatieadvies verleent aan overheidsinstellingen. Hij wil Faust de met gretigheid geliefde aarde leren kennen op voorwaarde dat Faust bij zijn dood zijn ziel in zijn handen geeft. De deal is vlug gesloten.
Wie iets wat leeft wil onderzoeken en beschrijven
moet eerst de geest eruit verdrijven,
dan heeft hij alle deeltjes in de hand,
ontbreekt alleen het geestelijk verband.
Goethe gebruikt Mefisto een beetje als zijn filosofisch mondstuk. In deze passage dient Mefisto ironisch een student van Faust van antwoord. Wie denkt alles te begrijpen met zijn slimme schema’s, begrijpt alleen de schema’s maar geenszins de samenhang van de werkelijkheid. Via het masker van Mefisto kan Goethe weer tekeergaan tegen de bekrompen geest van de traditionele wetenschap die het leven van de bestudeerde fenomenen door haar classificerende methodes verkracht.
Goethe heeft levenslang gepolemiseerd tegen de volgens hem verkeerde interpretatie van de kleuren door Isaac Newton omdat diens analyses afbreuk deden aan het bezielde, geestelijke verband. Nu zou men Goethe een holist noemen, of een new-ager van de betere stempel.
Grauw, jongeman, is alle theorie
en groen de gouden levensboom.
Mefisto probeert met deze oneliner tegen pseudo-intellectuele ernst nogmaals te scoren. Deze spreuk gaf allerlei genotzoekers van de vulgaire soort het perfecte vrijgeleide om erop los te leven. Wie de voorafgaande citaten indachtig is, weet dat Goethe theorie en praktijk als twee keerzijden van dezelfde munt bekijkt.
De theorie wordt grauw wanneer ze zich te veel inkapselt in haar eigen constructies en het contact verliest met de werkelijkheid. Faust wil eindelijk weten wat er in het echte leven te koop is en gaat met de hulp van Mefisto een meisje verleiden, haar moeder vergiftigen, haar broer vermoorden en haar uiteindelijk in de gevangenis opzoeken. Margarete, Fausts liefje, had immers in uiterste wanhoop ook haar kind vermoord.
Het onwaarschijnlijke verhaal is zo weggelopen uit een tv-soap, maar de verzen maken gelukkig veel goed. Goethe was als kind dol op marionettentheater en dat verklaart allicht zijn voorliefde voor groteske verhaalwendingen. In zijn geboortehuis te Frankfurt is de poppenkast van de jonge Johann dan ook een van de belangrijkste bezienswaardigheden.
Het geval van de in Frankfurt in 1772 publiekelijk terechtgestelde kindermoordenares Susanna Margaretha heeft hij als student in de rechten nog zelf becommentarieerd. Als minister te Weimar bleef Goethe later voorstander van de traditionele doodstraf. Hier laat hij op het einde van het eerste deel op een nogal mysterieuze manier het meisje door ‘een stem van boven’ verlost worden uit haar lijden. Het lijkt zelfs een beetje op een hemelvaart.
Een eerlijk mens in zijn verborgen drang
beseft de juiste weg maar al te goed.
Goethe legt deze woorden in de mond van God de Vader. Faust komt na het eerste deel tot inkeer. Goethe is al zestig wanneer hij begint met het schrijven van het tweede deel en geeft aan Fausts odyssee door het echte leven een volwassener wending. In plaats van meisjes te veroveren, gaat Faust in het tweede deel de wereld veroveren.
Zijn drang naar het goede wordt beloond door zijn relatie met de legendarische Helena, de femme fatale bij uitstek om wier gunsten ooit de Trojaanse oorlog zou hebben gewoed. Goethe haalt een schat aan mythologische figuren te voorschijn om Fausts manwording te begeleiden. De overkill aan allegorische wezens maakt van dit tweede deel haast een filosofische karikatuur van het huidige fantasy-genre, dat met Harry Potter en Lord of the Rings hoge commerciële toppen scheert.
Hoort ooit het ogenblik mij smeken:
blijf nog, je bent zo wondermooi!
dan mag je al mijn botten breken,
dan ben ik voortaan graag je prooi!
Toen Faust met de duivel Mefisto een pact sloot, riep hij hem overmoedig toe dat hij van plan was om alle uithoeken van de wereld tot en met heksensabbats te bezoeken en daarbij alle mogelijke genietingen te ondergaan tot en met zweven in de lucht. Tienduizend verzen later is het dan zover.
Goethe is inmiddels zelf tachtig jaar als hij de laatste lijnen van de tragedie invult en de honderdjarige Faust moe maar tevreden laat sterven. Hij heeft een groot gebied drooggelegd en het op die manier vruchtbaar kunnen maken voor de landbouw. Met voldoening kijkt Faust neer op zijn inpolderingsarbeid en fluistert: ‘Blijf, ogenblik, je bent zo mooi!’ Na deze fatale woorden zakt hij dood achterover. Maar niet voor altijd.
Gered de edele geest, benard
door machten van het duister!
Wie strevende gestaag volhardt,
ontdoen wij van zijn kluister.
Goethe geloofde rotsvast in de eigen onsterfelijkheid. Zijn energetische geest, aldus Goethe, zou na zijn dood hoe dan ook een andere thuishaven vinden in de moederlijke alnatuur. Goethe laat Faust, zoals Margarete voordien, ook nu door engelen gered worden. Moraal van Goethes hoogst persoonlijke mythologie: al wie tijdens zijn leven strevend gestaag volhardt, zal worden beloond.
Sommige marxisten oordeelden dat Goethe met deze protestantse streversmentaliteit de burgerlijke, kapitalistische ideologie in zijn werk propageerde. Dat Faust vlak voor zijn dood nog een toast uitbracht op zijn noeste veldarbeid (‘Blijf, ogenblik, je bent zo mooi!’), deed voor hen de deur dicht. Had Goethe dan nooit van onthaasting gehoord?
Al het verstrijkende
wijst naar een overzij;
het ontoereikende,
hier komt het naderbij;
het onaanschouwelijke,
hier wordt het feit;
het eeuwig-vrouwelijke
is wat ons leidt.
Feministen aller landen hebben deze slotverzen die door een mystiek koor worden uitgesproken altijd gekoesterd. Maar niet alleen zij. Goethe brengt hier letterlijk en figuurlijk een eresaluut aan Moeder Natuur die hem steeds heeft gedragen, geïnspireerd en tot rust gebracht. Op oudere leeftijd was Goethe vaak te vinden in kuuroorden waar hij in minerale bronnen soelaas zocht voor zijn talrijke kwaaltjes. Dat hij daarbij ook vrouwelijk schoon ontmoette, spreekt voor zich.
Hoe zorgen we dat alles nieuw en fris
en leuk maar toch niet oppervlakkig is?
Zo spreekt de theaterdirecteur de toneelschrijver toe bij het begin van Goethes Faust. Vandaag is dat dilemma in de wereld van kunst en media nog altijd even actueel als twee eeuwen geleden. Ard Posthuma, de vertaler, bekent in een nawoord dat hij vooral gecharmeerd was door de joligheid die al te vaak over het hoofd wordt gezien in het werk van de Duitse meester. Daarom koos hij bij zijn vertaling voor een navenant jolig taalregister.
Posthuma weet Goethes verzen met de nodige schwung en verve in het Nederlands te serveren zonder de inhoud al te veel geweld aan te doen. Soms bakt hij het wel bruin. Hij gebruikt dan Amerikaanse woorden (action), Hollandse wendingen (Ot en Sien) of zogenaamd lollige neologismen (Verweggistan).
Wie zich daaraan stoort, blijft aangewezen op de meer schoolse en nuchtere vertaling van het tweespan Adama van Scheltema en Nico Van Suchtelen uit 1996. Het Duitse origineel is natuurlijk de ideale oplossing. Of om het met Goethe (en de engelen) zelf te zeggen: Wer immer strebend sich bemüht, den können wir erlösen.
Frank Hellemans
Romans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier