Johan de Boose – Bloedgetuigen
Qua dikte is Bloedgetuigen zonder meer hét boek van het jaar, maar als romanschrijver lijkt Johan de Boose met dit epos over de waanzinnige twintigste eeuw zijn hand te hebben overspeeld.
Johan de Boose – Bloedgetuigen
Uitgeverij: De Bezige Bij, Antwerpen
Aantal pagina’s: 736
Prijs: 29,95 euro
ISBN: 978-90-854-2265-5
Johan de Boose wil met Bloedgetuigen, een grote roman over het onpeilbare oorlogskwaad tussen 1914 en 1989, op het eerste gezicht De welwillenden van Jonathan Littell naar de kroon steken.
De destructieve maar o zo geplande razernij van de Tweede Wereldoorlog, die Littell in zijn turf van meer dan 900 bladzijden via mastermind Max Aue wist op te roepen, is immers ook de inzet van De Booses grote worp – die het weliswaar met 200 bladzijden minder doet.
Alleen gebruikt De Boose de omgekeerde strategie. In plaats van Littells rapporterende, onderkoelde invalshoek kiest hij voor het exuberante gebaar en wil hij niets minder dan de krankzinnigheid van de hele twintigste eeuw rechtstreeks onder woorden te brengen.
In het begin komt hij met de jachtige schwung van zijn vertelling goed weg. Hij laat zien hoe de Oost-Vlaamse familie Martin van vader op zoon flamingant is geworden. Martin senior legt na de Groote Oorlog als eerste Vlaamse soldaat in het Nederlands de eed af en Jean, Martin junior, wil maar al te graag in de voetsporen treden van zijn vader die lid was van het Vlaams Nationaal Verbond.
De Boose maakt zich aanvankelijk dus op om een plastisch portret te schetsen van de Vlaamse collaboratie aan de hand van deze foute familie, want Jean komt terecht in het Vlaamse legioen dat in de buurt van Leningrad in de pan wordt gehakt.
De Boose vindt het evenwel ook nodig om daarnaast nog twee andere, hyperkinetische verhaallijnen uit te zetten: het wel en wee van een Russisch-Joodse familie en dat van een Russische ballerina. Daarbovenop laat hij na elk van deze drie verhaalsegmenten de twintigste eeuw als cynische hoer een inwendige monoloog afsteken waarin de geschiedenis van die twintigste eeuw in zijn bloederige uitwassen sardonisch wordt geloofd en geprezen – en dan vooral Hitler en Stalin.
Zeker deze literaire geschiedenisreis met zevenmijlslaarzen in de vorm van een Céline-achtige woordenroes zorgt voor overkill. Die overdaad was er al door de dubbele Russische verhaallijn en wordt nu ad nauseam in de verf gezet door de groteske alleenspraak van hare majesteit de twintigste eeuw.
In plaats van op een kwartet bloedstollende vertellingen had De Boose zich beter toegespitst op de Vlaams-Russische confrontatie tijdens de jarenlange belegering van Leningrad. Hij laat er trouwens de Vlaamse Jean en de Russisch-Joodse Ljev elkaar in een fatale pas-de-deux ontmoeten.
De Boose, notoir kenner van de Russische kunst en literatuur, kon het blijkbaar niet laten om ook de kunstscene van Leningrad – Sint-Petersburg dus – via een derde Russisch-artistieke insteek in beeld te brengen.
Maar veel meer dan wat literaire namedropping met flarden dialoog van Vladimir Majakovski, Osip Mandelstam, Anna Achmatova, Alexander Blok en andere literaire coryfeeën levert dat niet op.
Geleidelijk aan wordt duidelijk dat De Boose te veel getwijfeld heeft tussen literaire non-fictie, zijn waarmerk, en het vertellen van een sterk verhaal. Op elke bladzijde loopt er wel een schrijver rond of klinkt er boekenwijsheid op.
Soms terecht, zoals wanneer hij Paul Van Ostaijen (‘een geflipte… Vlaamse mof’) over de tongen laat rollen en een treffende passage uit diens opstel ‘Nasionalisme en het nieuwe geslacht’ citeert onder het motto: ‘Kijken door het prisma van het flamin-gantisme’. Maar al te vaak ten onrechte, wanneer weer eens Anton Tsjechov of Fjodor Dostojevski van stal worden gehaald.
De Boose wou zijn historische eruditie als fond gebruiken voor een wervelende parabel over de duivelse vernietigingskracht van ideologische scherpslijpers, zoals Hitler, Stalin of Cyriel Verschaeve, waarbij het in eerste instantie de mannen zijn die ontvankelijk blijken voor de sirene van het ideologische machismo.
Maar de encyclopedische veelweterij loopt de verteller voor de voeten waardoor het verhaal zelf verwatert tot een opsomming van feiten en weetjes. Rode draad van deze kermis der wreedheid is de steeds weer opflakkerende agressie, zeker in extreme omstandigheden zoals tijdens de hongerwinter van Leningrad toen mensen elkaar opaten of in de vernietigingskampen van Auschwitz waar kampleiders masturbeerden terwijl hun slachtoffers werden vergast.
Een krachttoer is Bloedgetuigen zeker en vast, maar een die uiteindelijk kapseist onder de megalomane intenties van zijn maker. Een strenge eindredactie, waarbij gefocust was geweest op het collaboratieverhaal van de familie Martin bijvoorbeeld, had veel goeds kunnen doen.
Misschien dacht De Boose dat met Het verdriet van België van Hugo Claus deze klus al was geklaard en dat hij dus niets minder dan Al het verdriet van Europa moest serveren om origineel te zijn. Quod non.
Frank Hellemans
Johan de Boose Geboren op 3 mei 1962 te Gent.
Doctor Slavische talen.
Werkte als journalist voor kranten, tijdschriften, radio (Klara) en televisie.
Debuteerde met de roman Fluweel van leegte (1994) en schreef ook nog de roman Noem het middernacht (2007).
Publiceerde ook vier dichtbundels: onder andere Wegen naar Insomnia (1996) en Het geheim van Grzimek (2010).
Scoorde vooral met literaire non-fictie over Polen, Rusland en de Balkan: Alle dromen van de wereld (2004), De grensganger (2006), Het geluk van Rusland (2008) en De poppenspeler en de duivelin (2010).
Romans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier