Jef Geeraerts over hoe hij bewees een schrijver te zijn en geen papegaai
Drie jaar nadat Jef Geeraerts’ vrouw stierf, schreef hij deze tekst: over hoe zijn boeken wortelen in journalistieke tradities, hoe hij zijn boeken stoffeerde en hoe hij de lezer bij het nekvel greep – van bij de eerste zin.
Jef Geeraerts stierf op 85-jarige leeftijd aan een hartaanval. Onderstaande tekst schreef hij in 2011, na drie jaar rouwen om zijn vrouw.
Lees ook: Portret Jef Geeraerts: Van vuilschrijver tot monstre sacré
In mijn ongeveer vijftigjarige schrijverscarrière heb ik geleerd dat er grosso modo twee dingen zijn die je niet uit het oog mag verliezen als je tenminste van plan bent een boeiende roman te schrijven. Om te beginnen: de eerste zin is ontzettend belangrijk, omdat hij zo veel kracht en mysterie moet bevatten.
En ten tweede: de verhaalstof moet gebaseerd zijn op ware feiten – of feiten die de schrijver zelf heeft beleefd om er interessante en boeiende informatie over te verschaffen.
Dingen fantaseren is namelijk riskant, omdat de aandachtige lezer meteen voelt wanneer er iets niet klopt. Ernest Hemingway schreef ooit: de aandachtige lezer voelt heel snel of er een echte schrijver aan het woord is of een papegaai. Men moet permanent op zoek gaan naar echte feiten, met de hardnekkigheid en de nieuwsgierigheid van een journalist. In die zin ben ik als schrijver eigenlijk een journalist die de nodige zorg aan taal en stijl besteedt. Het is evident dat een lezer een verhaal begint met de eerste zin. Daarom moet je vanaf de eerste zin de lezer als het ware bij het nekvel grijpen en hem niet meer loslaten tot de laatste punt van de laatste zin – een heel aparte vorm van macht.
De vraag is: kun je van alle feiten die je wilt beschrijven volledig op de hoogte zijn? Als dat niet het geval is, moet je je informatie zoeken bij anderen, met name bij specialisten. Research dus – het toverwoord is gevallen.
Toen ik na mijn zevenjarige verblijf afscheid van Congo nam, had dat land een ander mens van mij gemaakt. Het was alsof de hele westerse beschaving die ik van thuis en van het jezuïetenonderwijs had meegekregen van me afgevallen was als het vel van een slang. Ik werd teruggeworpen in mijn koude, natte vaderland, en wist bij God niet wat te doen. In Congo had ik al in 1957 een jachtverhaal geschreven, gebaseerd op mijn ervaringen met de jacht op groot wild.
Het verhaal heette De Taaie. Het ging over de jacht op een buffel die pas na zes schoten was doodgegaan. Ook ging het over de mannenvriendschap met mijn jachtkameraad Sopio. Toen ik het stuk herlas, vond ik het zo slecht dat ik het nu zelfs niet zou durven aan te bieden aan de redactie van Dag Allemaal. Uiteindelijk heb ik het gecorrigeerd, tijdens een verblijf van zestien dagen in het Tropisch Instituut in Antwerpen. Ik had acute geelzucht opgelopen, en zat er in quarantaine. Terwijl ik het verhaal herschreef, was er een neger, een medische assistent uit Bumba, bij me op bezoek geweest. Hij vertelde me dat hij van plan was de hele voorraad geneesmiddelen van het ziekenhuis in Bumba, die hij ergens in zijn dorp had opgeborgen, te gebruiken om er inlanders uit het binnenland mee te genezen en er veel geld voor te vragen.
Ik kreeg ook het bezoek van een oude schoolkameraad van bij de jezuïeten, die verantwoordelijk was voor de bloedafname van de patiënten. Hij kwam elke middag bij mij een whisky drinken, hoewel dat strikt verboden was in geval van geelzucht. Ik vroeg hem of er geen handboek bestond over tropische ziekten (ik had namelijk de juiste informatie nodig over een materie waar ik niet genoeg over wist, om te gebruiken als stof voor het boek dat ik van plan was te schrijven).
Ik kreeg van hem Maladies Tropicales van Vaucel, en onderstreepte dingen die ik kon gebruiken. Zonder het te beseffen begon daar mijn carrière in het vak New Journalism. Allemaal toeval. Ik schreef het boek Ik ben maar een neger in een recordtijd, en stuurde het manuscript op naar uitgeverij Van Kampen & zn. in Amsterdam, de uitgeverij van het volledige werk van Willem Elsschot.
Het jachtverhaal De Taaie was intussen enthousiast onthaald in Nederland, waar het meteen het ‘boek van de maand’ werd van De Groene Amsterdammer. Ook Ik ben maar een neger werd heel lovend besproken in noord en zuid, vooral omdat ze in Vlaanderen en Nederland nog nooit zo’n boek hadden gelezen. Jagen op groot wild in Afrika en de wereld bekijken vanuit het oogpunt van een zwarte, met hele zinnen in het lingala (plus vertaling)! Het was alsof ik de slangenhuid dankzij het schrijven van me had afgeworpen.
Ik heb daarna nog een reeks Congoboeken geschreven, met als besluit Gangreen 1 – Black Venus, waar ik in 1968 de Staatsprijs Proza voor kreeg. Ik had ook al de prijs voor het beste debuut gekregen in de Arkprijs van het Vrije Woord, voor mijn verhalenbundel De Troglodieten.
Ik vond dat ik de Congocitroen genoeg had uitgeperst en moest met een ander genre beginnen. Al lang was ik uitermate geboeid door een genre dat als voornaamste onderwerp misdaad had. In Congo had ik zeven jaar lang bijna dagelijks zwarten verhoord, die in contact waren geweest met Le droit pénal congolais, dat ik tijdens mijn studie aan de Koloniale Hogeschool grondig had kunnen bestuderen. Vooral het hoofdstuk ‘Criminele verhoren’ had me fel geïnteresseerd. Ik gebruikte daarvoor het systeem van de elkaar overlappende vragen. Een logische maar tamelijk ingewikkelde methode om snel een bekentenis af te dwingen: een vraag stellen en het antwoord erop onthouden. Daarna: de vraag opnieuw stellen en zien of het antwoord hetzelfde was. Daardoor kwam je er snel achter of de verdachte loog of de waarheid sprak. In die techniek bekwaamde ik me zeven jaar lang. Dat was net wat ik nodig had om boeiende misdaadromans te schrijven. In België werden allerlei technische methodes gebruikt die in Congo onbekend waren.Vingerafdrukken, bijvoorbeeld, bloedproeven om de graad van dronkenschap te bepalen enzovoort.
Als je een misdaadroman wilt schrijven die zich in een beschaafd land als België afspeelt, moet je op de hoogte zijn van een aantal technieken qua rechtspraak, politieprocedure, gerechtelijke organisatie enzovoort. Van die Belgische technieken was ik helemaal niet op de hoogte. Om dat te verhelpen, moest ik een beroep doen op research. Zonder het te weten had ik het voornaamste aspect van New Journalism aangeraakt.
Ik zal nu proberen boek voor boek mijn lotgevallen te beschrijven tijdens de vele uren research die ik heb doorgebracht in het gezelschap van specialisten.
Kodiak 58
In 1978 had ik met mijn vrouw Eleonore Alaska bezocht. Daar had ik horen zeggen dat op het eiland Kodiak de grootste grizzlyberen te vinden waren. We bezochten het eiland in het gezelschap van een gids, Dick Rohrer, met wie ik afsprak om het jaar daarop op jacht te gaan om een grizzly te doden. Toen ik opnieuw in België was, zag ik in Antwerpen in de etalage van een wapenwinkel een heel bijzonder geweer liggen, dat Kodiak .58 heette. Het was een reconstructie van een voorladergeweer, dat in de negentiende eeuw was ontworpen om de eerste Amerikaanse kolonisten mee te bewapenen die in Alaska te veel last hadden van het enorme aantal grizzlyberen. Je moest het wapen, dertien kilogram zwaar, langs voren laden. Het had twee lopen en de kogels waren ronde ballen. Het moest worden geladen met zwart buskruit. Ik heb ermee geschoten op de schietbaan van de Rijkswacht in Gent, waar iedereen verbaasd was over de enorme knal, de rook en de vlam die eruit kwamen. Ik ben in 1979 een beer gaan schieten met een eigentijds geweer, een Remington .375 Magnum. Mijn verhaal was klaar. Ik had het alleen maar te schrijven.
De Coltmoorden
Voor het verhaal, dat zich in Gent afspeelt, had ik een Coltrevolver .38 Special nodig. Om te weten hoe het voelt ermee te schieten vroeg ik een wapenvergunning aan en oefende op de schietbaan van een schietclub.
Diamant
Ik wist helemaal niets over diamant. Ik maakte kennis met een Antwerpse, Joodse diamantair, die me diamanten leerde keuren met een 14 loep, de kleur bepalen, de kwaliteit en de slijpvorm. Toek ik al die dingen onder de knie had, ging ik naar New York, waar ik praatte met een Joodse diamantair op 47th Street. Ik bezocht ook Hongkong, waar een Chinees me het verschil uitlegde tussen diamant en zircon, omdat ik die informatie nodig had voor mijn verhaal.
Double Face
Het boek gaat over seriemoord. Via relaties raakte ik binnen in de FBI Academy in Quantico en kwam daar in drie dagen alles te weten over de ergste vorm van psychopathie, het kenmerk van de seriemoordenaar. Ik bracht drie interessante dagen door met Robert Ressler, de internationale specialist in die branche.
Het Rachomoncomplex
Deze roman gaat over extreemrechts in België en haar connecties met Opus Dei, de corruptie van magistratuur en gerecht. Over Opus Dei had ik ooit al heel wat inlichtingen gekregen van een Belgische monsignore die in Rome woonde en die ervoor zorgde dat ik in het Hoofdhuis van Opus Dei in Rome binnen kon komen – heel belangrijk voor de plot van het verhaal. Over ongeveer hetzelfde gaat De PG. Het gaat daar vooral over de invloed die Opus Dei heeft op de adel en de magistratuur.
Romeinse Suite
Dankzij de Belgische monsignore kwam ik heel wat te weten over plekken in Rome die haast niemand kent, nodig om de roman te stofferen.
Sanpaku
Dit boek is eigenlijk een heel mysterieuze roman over een behekste cello. Samen met een cellist ging ik naar de specialist Etienne Vatelot in Parijs, waar ik de nodige informatie kreeg over vervalste cello’s.
Z 17
Binnen de Belgische federale politie is er, samen met het SIE en het POSA, een geheim elitekorps dat zich bezighoudt met undercoverwerk: de Zoeloes. Heel toevallig kon ik aan een FBI-handboek komen over undercoverwerk, en bezocht een Amerikaanse FBI-agent, die ondergedoken leefde omdat de maffia geld op zijn hoofd had gezet om hem te liquideren. Ik verplaatste de plot naar België, en zo ontstond Z 17.
De Zaak Alzheimer
In 1985, toen niemand wist wat de ziekte van Alzheimer was, kwam ik via mijn Joodse diamantair in contact met een Amerikaanse neurobioloog die de ziekte bestudeerde. Hij gaf me een bibliografie, en zo vond ik een misdaadverhaal uit over de verschijnselen van die ziekte. Het boek had zo veel succes had dat er een Russische vertaling van verscheen, plus een film in een regie van Erik Van Looy.
Zand
In de jaren tachtig probeerden veel Belgische rijken hun zwart geld te doen renderen in de VS. Die rijken werden per gecharterd vliegtuig naar Amerika getransporteerd om hen grote stukken grond te tonen, die ze konden aanschaffen om er dure huizen op te bouwen. Die stukken grond waren nep, en de rijke Belgen waren hun geld kwijt. Ik bezocht Dallas en maakte kennis met de spil van het bedrog.
De Cuchi Case
In de buurt van Saigon hadden de Vietcong een enorm stelsel van ondergrondse tunnels gebouwd, waar de Amerikanen tevergeefs trachtten in de komen om de boel op te blazen. Commissaris Vincke laat zich informeren door een Vietnamees van wie de vader tijdens de oorlog zes jaar in de tunnels heeft geleefd. Ik heb er een paar uur in rondgekropen, en kreeg op het laatst claustrofobe paranoia, die het hele verhaal beheerst.
De PG
Opnieuw over Opus Dei en de invloed ervan op de Belgische adel en justitie. Ik probeerde opnieuw in Rome het hoofdhuis in de via Bruno Buozzi te penetreren, maar misschien kende men mij intussen. Men liet me niet meer toe, maar ik ontdekte per toeval een detail dat ik kon verbinden met iets wat ik in België had ontdekt. Zo was m’n bezoek in Rome niet voor niets geweest.
De Ambassadeur
Telkens wanneer Eleonore en ik in het buitenland verbleven, werden we gastvrij ontvangen door de plaatselijke ambassadeur. Heel toevallig bezochten we drie keer na elkaar Laos. Ik was bevriend met een ex-ambassadeur in Thailand, en die bracht me via een prachtige Laotiaanse dame in contact met de mensen die me op de hoogte brachten van de details die het verhaal een waarachtig cachet konden geven.
Cro Magnon
Ik had vrienden in de Provence, die me naar een plek brachten met grotten. Daar construeerde ik een verhaal dat eigenlijk berustte op een oncologisch rapport dat ik via een beroemde oncoloog in handen had gekregen. Ik maakte ook kennis met een Franse officier van de police judiciaire, die me uitleg verschafte over de werkwijze van de Franse politiediensten.
Dossier K
De Albanese maffia is heel verbreid in mijn vaderstad Antwerpen. Ik maakte kennis met het hoofd van de sectie Belgrado van de federale politie, die me urenlang informatie verstrekte over zijn specialiteit. Hij leende me een boek, de codex van het Albanese middeleeuwse gewoonterecht, Kanuni i Leke Dukagjini. Een wetboek dat leest als een roman.
Jef Geeraerts
Gebaseerd op een lezing op uitnodiging van Ingrid van der Kelen, lerares Nederlands aan het Koninklijk Atheneum in Geraardsbergen. Met dank aan Jan Haerynck.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier