Jean Paul Van Bendeghem bewijst zijn liefde voor De Kiekeboes: ‘Ik ben er trots op’

Merho en de Kiekeboes. ‘Ik meen afdoende te kunnen bewijzen waarom een logicus zo kan houden van deze verhalen.’ ©  Thomas Sweertvaegher

Academisch filosoof en logicus Jean Paul Van Bendegem verdedigt met zwier zijn liefde voor De Kiekeboes. Een voorpublicatie.

De vraag wordt mij vaak voor de voeten geworpen: ‘Werkelijk, lees jij De Kiekeboes?’ Ik ben als professor aan het werk aan een universiteit en dus hebben mensen blijkbaar een aantal verwachtingen van mij. Dat ik bijvoorbeeld cultureel geïnteresseerd ben (wat waar is), dat ik heel veel lees (dat klopt ook), vooral, bijna uitsluitend hoogstaande literatuur (dat nu niet echt), dat ik naar de opera ga (spaar mij!), dat ik de ‘lage’ cultuur vermijd zo niet verafschuw en kijk, dat laatste is werkelijk helemaal niet het geval. Let wel, net zoals in de ‘hoogcultuur’ kan ik niet alles appreciëren, maar een resolute algehele afwijzing, nee. Maar ja, men verwacht wel dat ik dat zou antwoorden. (En dan heb ik nog niets gezegd over het simpele feit dat ik stripverhalen lees, wat voor velen zelf al een schuldbekentenis is. Zij dwalen uiteraard en vergeten dat de negende kunst haar plaats heeft veroverd in het pantheon van de artes.) Met dit alles heb ik nog niet laten weten aan de lezer wat mijn antwoord op de gestelde vraag is. Ten eerste antwoord ik: ‘Ja, natuurlijk, and proud of it’, en ten tweede dat er zo veel materiaal zit in deze strip dat toelaat om verbanden te leggen in alle mogelijke richtingen, waaronder precies in de richting van die beroemdberuchte ‘hoogcultuur’. Deze bijdrage wil (een gedeelte van) de bewijsstukken presenteren voor het ondersteunen van mijn antwoord.

Bewijsstuk nummer 1

Aan de Vrije Universiteit Brussel doceerde ik tot vorig jaar een inleidende cursus logica en wetenschapsfilosofie voor eerstejaarsstudenten in de humane en sociale wetenschappen. Logische redeneringen vragen om illustraties uit het dagelijkse leven, maar die zijn niet altijd zo gemakkelijk te vinden. Het is een geschenk uit de hemel als zo’n voorbeeld je in de schoot wordt geworpen. Wat het geval was met het album nummer 41, De bende van Moemoe, meer bepaald in de openingspagina’s. Wat hier wordt geïllustreerd, is een filosofisch probleem dat niet eeuwenoud maar wel millennia oud is. Al de oude Griekse filosofen wisten dat het mogelijk is om je ‘in de hoek te schilderen’, met andere woorden: om je vast te redeneren. Wat Marcel ons hier voorlegt, is precies zo’n redenering. Waarom vinden we zijn gedachtegang zo grappig? Omdat we geneigd zijn hem gelijk te geven maar meteen ook voelen dat er iets niet klopt. Volg mij even, als je wilt. De redenering hieronder lijkt zonder meer correct te zijn.

Stel dat je aanvaardt:

(1) Wie vooraan rijdt in een file, wordt door geen auto gehinderd, en

(2) Wie door geen auto wordt gehinderd, staat niet in een file.

Dan is het onvermijdelijk dat

(3) Wie vooraan rijdt in een file, niet in een file staat.

De bende van moemoe. Het album presenteert een filosofisch probleem dat millennia oud is.
De bende van moemoe. Het album presenteert een filosofisch probleem dat millennia oud is. © Standaard uitgeverij

So far, so good. Dit moet dus betekenen dat de eerste auto in een file niet tot de file behoort en dus mogen we die auto negeren. Wat betekent dat nu de tweede auto de kop van de file vormt maar – voel je het komen? – dezelfde redenering geldt nu voor die auto. Die kan dus ook niet in de file staan, en zo redeneer je verder tot je aan het eind van de file bent gekomen (die er ondertussen geen meer is, laat dat duidelijk zijn) en, voilà, de file is verdwenen. Toch staat in werkelijkheid iedereen stil, dus waar loopt de redenering mank?

In de logica worden dergelijke redeneringen paradoxaal genoemd omdat je bereid bent om aan de ene kant in elke stap van die redenering mee te gaan en dus voortdurend ja te knikken en toch aan de andere kant tot een besluit te komen dat je uitgerekend niet wilt aanvaarden. Het is echt geen overdrijving om te beweren dat de gehele westerse wijsbegeerte door paradoxen wordt beheerst.

Bewijsstuk nummer 2

Als er iets is wat een filosoof, zoals ikzelf, kan boeien, dan is dat ongetwijfeld het sublieme spel van het in twijfel trekken van wat gegeven is. De wereld is zoals die is, daar zal niemand aan twijfelen, maar is het noodzakelijk dat die er zo uitziet en niet anders? Voorbeeld: moeten dingen werkelijk altijd naar beneden vallen? Zouden we ons een wereld kunnen voorstellen waarin de dingen elkaar afstoten in plaats van aantrekken? Zulke vragen komen ook spontaan naar boven als het gaat om onderscheiden die mensen maken. Waarom dit onderscheid en geen ander? Komen we in de kunsten terecht, dan is een van de belangrijkste distincties die we zo graag maken gebaseerd op het idee van een genre.

In de negende kunst wordt dan het avonturenverhaal onderscheiden van het romantische verhaal van het meer erotisch getinte verhaal van de graphic novel van het auteursverhaal van de parodie… Vaak zijn die contrasten historisch ontstaan en zijn ze helemaal niet noodzakelijk om welke reden ook. De leukste manier om dat aan te tonen is precies door genres in elkaar te laten overlopen. Gewoonlijk doet men dat door een verhaal in het ene genre te vertellen in de stijl van het andere genre. Dat gebeurt vrijwel onvermijdelijk in de parodie: denk aan de parodieën op Blake en Mortimer zoals de behoorlijk hilarische reeks De avonturen van Philip en Francis, uitgegeven door Dargaud, waarbij je niet anders kunt dan de figuren op een andere wijze presenteren. Dat gebeurt ook wanneer de oorspronkelijke tekenaar of scenarist ermee ophoudt en anderen de zaak voortzetten, vaak in dezelfde stijl maar even vaak herdacht op een heel bewuste manier, zoals in de reeks Amoras van tekenaar Charel Cambré en scenarioschrijver Marc Legendre, die trouwens niet door iedereen zo positief werd onthaald, precies vanwege de radicale stijlbreuken die het verhaal kenmerken.

Kiekebanus. Eén verhaal, twee stijlen en zelfs twee eindes.
Kiekebanus. Eén verhaal, twee stijlen en zelfs twee eindes. © Davidsfonds Uitgeverij

Maar nog beter is het om één verhaal gelijktijdig in twee stijlen te vertellen, hoe moeilijk dat ook mag zijn. Dat is precies wat er gebeurt in album 76, Kiekebanus. Liefde en formol, getekend door Merho en Willy Linthout op basis van een scenario van hen beiden, samen met Urbanus. Het is bijna ongeloofwaardig, om eerlijk te zijn, hoe het kan dat in één prentje twee toch zeer verschillende stijlen samengebracht kunnen worden. Voeg er dan nog aan toe dat het verhaal twee eindes heeft – één voor de Kiekeboesfan, één voor de Urbanusfan, als het ware – en het spel van het vermengen van genres is compleet.

Bewijsstukken 3, 4, 5, 6 en 7

Ging het vorige bewijsstuk over het spelen met verschillende genres of stijlen, dan gaat wat volgt over iets fundamentelers (en als een filosoof dat woord hoort, dan spitst hij of zij meteen de oren): het genre zelf. Op zijn minst vijf albums komen in aanmerking: album 26 (Album 26), album 50 (Afgelast wegens ziekte), album 87 (De Simstones), album 100 (99 plus), en album 125 (Vrouwen komen van Mars). Wat bedoel ik eigenlijk? Je leest een album zoals je naar een film kijkt of een boek leest. Wat er zich voor jouw ogen afspeelt, is een denkbeeldige, imaginaire wereld waarin je wordt uitgenodigd binnen te treden. Voor de personages in het verhaal is de wereld waarin zij zich bevinden de reële wereld. Zij wéten niet dat ze in een verhaal ‘spelen’.

In De Simstones zijn de Kiekeboes zelfbewuste acteurs, geen personages – en ook weer niet.

Zodra je toelaat dat een personage in een verhaal, film of strip zich daarvan bewust wordt en bijvoorbeeld opmerkingen gaat maken over het feit dat hij of zij in een verhaal zit, dan wordt die scheiding doorbroken. Met alle gevolgen van dien! Want voor je het weet, zit je met de ene tegenstrijdigheid na de andere en daar komen de paradoxen weer. Als Marcel en Fanny zich ervan bewust worden dat ze figuren zijn in een stripverhaal, dan krijgen ze een zelfstandigheid ten opzichte van de tekenaar, Merho dus, maar dat is tegenstrijdig, want het is wel degelijk de laatste die álles heeft getekend, dus ook het zogezegde bewust worden van de personages.

Voor de logicus die ik nog steeds ben, klinkt dat allemaal heel erg bekend: we hebben hier te maken met zelfverwijzing, en dat leidt gemakkelijk tot problemen. Ongetwijfeld is het beroemdste en oudste voorbeeld dat van een persoon die zegt: ‘Wat ik nu zeg, is een leugen.’ Vraag: liegt hij of spreekt hij de waarheid? Even checken. Stel dat hij de waarheid spreekt, dan is wat hij zegt het geval en wat is dat? Dat zijn uitspraak een leugen is. Dus als hij de waarheid spreekt, dan liegt hij wel degelijk. Goed. Maar stel dat hij liegt, dan moet wat hij zegt een leugen zijn. Maar als ‘wat ik nu zeg, is een leugen’ een leugen is, dan moet het tegendeel waar zijn. Wat is dat? Simpelweg dat wat hij zegt waar is, dus dat hij de waarheid spreekt. Dus als hij liegt, dan spreekt hij de waarheid. Samengevat betekent dit dat hij slechts de waarheid spreekt als hij liegt. Een perfecte tegenspraak.

Maar terug naar ons onderwerp, De Kiekeboesalbums. Laat ik om het voorgaande te illustreren De Simstones nemen. Wat valt er voor de logicus te rapen in dit verhaal? Een kleine opsomming:

Het verhaal opent met het einde dat niet het ‘echte’ einde is maar een einde had kunnen zijn. Marcel spreekt hier zelf over dat einde, dus weet hij dat hij in een stripverhaal zit. In het verhaal kondigt Van de Kasseien aan dat de stripreeks herdacht moet worden. Hij praat dus over de reeks waarin hij zelf verschijnt en bovendien ligt op zijn bureau een stapel Kiekeboesalbums.

Zeggen dat je strips leest, is voor velen al een schuldbekentenis.

Iets verder in het verhaal komt Charlotte thuis. Ze stelt vast dat de huisinrichting volledig veranderd is. Dat brengt het verhaal terug naar het grondniveau, we zijn ten huize van de familie Kiekeboe en de personages overkomen (voor hen) reële dingen, maar ongeveer meteen daarna wordt dat helemaal doorbroken door een regisseur in het verhaal binnen te brengen die de oorzaak is van die transformatie. En dan pas begint het ‘echte’ verhaal. De regisseur heeft zich als het ware tussen Merho en de Kiekeboes geplaatst en neemt de zaak in handen. Het gevolg is natuurlijk – hoe durf ik dit woord te gebruiken? – dat de Kiekeboes nu acteurs worden en niet langer personages zijn, hoewel ze dat evident blijven want ze blijven après tout allemaal getekend door Merho.

Het blijft daar niet bij. Omdat het verhaal te gewoon, zeg maar te ordinair blijft volgens onze regisseur, moet het gezin nog eens transformeren. Vanaf dat ogenblik start het ‘echte’ verhaal, wat wordt duidelijk gemaakt door de zwarte omkadering. Dat gezegd zijnde ontstaat er nu een spel tussen acteurs en regisseur en wordt er probleemloos in en uit het verhaal gestapt, wat uiteraard niet kan. Is het dan niet subliem om op pagina 11 de acteurs-personages te laten zeggen: ‘Wij willen gewoon onszelf zijn!’ alsof ze die keuze zouden hebben?

Vervolgens is er de magistrale passage op de pagina’s 38 en 39 waar de regisseur zelf vastloopt in zijn verhaal en Konstantinopel de reddende engel wordt om het verhaal opnieuw op de rails te krijgen. Ten slotte, alsof het allemaal nog niet ingewikkeld genoeg is, is er het ‘echte’ einde, voorafgegaan door het einde van het verhaal in het verhaal, waarin vrolijk wordt aangekondigd dat dit album nooit zal verschijnen, wat helemaal niet belet dat je het wel degelijk in je eigen handen vasthoudt. Over welk album hebben we het dus eigenlijk?

Ik meen hiermee afdoende bewezen te hebben waarom een logicus zo kan houden van deze verhalen. Mag ik het aan de geïnteresseerde lezer overlaten om een soortgelijke analyse te maken van de andere bewijsstukken? Hoewel. Mag ik één opmerking maken in verband met Album 26? Toen ik dat album in handen kreeg, was ik werkelijk helemaal ‘verkocht’. En wat lees ik in Merho. Zwart op wit hierover? ‘Al moet ik zeggen dat er van volwassenen toch wel wat negatieve reacties kwamen toen dat album verscheen. Kinderen waren meteen mee, die vonden het geweldig, maar bij hun ouders lag dat anders.’ Blij te mogen lezen dat er nog steeds een kind in mij schuilt waarvan ik werkelijk hoop dat het mij nooit zal verlaten.

Jean Paul Van Bendegem, Merho. Of moet ik er een tekeningetje bij maken, Standaard Uitgeverij, 27,99 euro, 224 blz.

Jean Paul Van Bendegem

1953: Geboren in Gent.

1979: Licentiaat wiskunde en wijsbegeerte (UGent).

1983: Doctor in de letteren en wijsbegeerte.

1985-1990: Doceert logica (VUB).

2003-2013: Voltijds gewoon hoogleraar (VUB).

2018: Gaat met emeritaat.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content