Is Pippi Langkous racistisch? Ze legt het zelf uit in een brief aan schrijfster Joke van Leeuwen
Hebben de boeken over Pippi Langkous een label nodig dat waarschuwt voor racisme en stereotypen? De discussie woedde begin dit jaar in Gent. Wat zou Pippi daar zelf van denken? Ze vertelt het in een brief aan schrijfster Joke van Leeuwen.
Dag Joke van Leeuwen,
Hier Pip Langkous, je weet wel, de Pippi van toen, die nu racistisch zou zijn, terwijl ik anarchistisch was en onbeschaafd en zo. ‘Beschaafd’ betekende ooit ‘gladgemaakt’. In het Javaans is het woord blijven hangen in ‘beskap’, waar een Europees nauwsluitend colbertje mee wordt aangeduid. Dat wist ik niet toen ik nog Pippi heette. Ik wist zo veel niet, maar ik was als zelfstandig meisje al wel handelingsbekwaam, terwijl Vlaamse en Nederlandse getrouwde vrouwen dat in die tijd niet mochten zijn. Die tijd: dat waren de jaren veertig van de vorige eeuw, toen Astrid Lindgren mij verzon, en begin jaren vijftig toen het eerste boek over mij in het Nederlands verscheen. Daarin kon je lezen dat ik in mijn eentje in een villa leefde, omdat mijn moeder was gestorven voor ik me haar kon herinneren en mijn vader was verdronken op zee. Kortom, ik had een positie die in eigenwijze kinderboeken wel vaker voorkomt: ik was onafhankelijk, zonder gezeur om me heen over wat ik moest kunnen en weten om een welopgevoede volwassene te worden. Brave kinderboeken zijn vervelend. Ze mogen van jou toch ook iets subversiefs hebben, iets van dat lichamelijk en geestelijk op je hoofd staan?
Ik zal nooit huilen als iemand mij beledigt. Ik gooi zo iemand ondersteboven, zodat die alles eens vanuit een ander perspectief kan bezien.
Ik moest me destijds handhaven in een wereld waar ik de finesses niet van kende. Het waren de jaren waarin de Eerste Feministische Golf vergeten leek en de Tweede nog moest komen. Ik was een kind, en volwassen vrouwen werden toen als hálve kinderen beschouwd. Jij weet dat nog, het stond in een voorlichtingsboekje: ‘De vrouw staat tussen het kind en de man in.’ Dat zeiden ze ook van de gekoloniseerden. Ik was een meisje, maar ik was sterker dan een volwassen man, terwijl de vrouwen, die iedereen met veel kracht op de wereld hebben gezet, toen nog ‘het zwakke geslacht’ werden genoemd. Grotere jongens pestten mij om mijn rode haren en mijn verschillende kousen. Ze wilden dat ik ging huilen, maar ik smeet ze ondersteboven de bosjes in.
Misschien had ik alleen in dat eerste, meest sprankelende boek over mij moeten rondwandelen. Over de films ga ik het trouwens niet hebben, die zijn anders. Ik heb het over mijn boeken. Het eerste was er zo een waarin de vaste hiërarchieën op hun kop werden gezet. Ik was een bemiddeld kind, leefde samen met een aapje en een paard en was niet onder de indruk van volwassenen die indruk wilden maken. Ik had geen greintje hiërarchisch gevoel.
De buurkinderen, Tommy en zijn schijterige zusje Annika, vonden mij eerst vreemd, met mijn andersoortige kleren en zo, maar door mij ontdekten ze dat vreemd leuk kan zijn. Had dát niet op het omslag van mijn boeken geplakt kunnen worden? Dat vreemd leuk kan zijn?
Ik had nergens geleerd hoe ik me beschaafd moest gedragen als ik bij de buren op de thee was. Daar werd ik soms een beetje verdrietig van, omdat ik op onbegrip stuitte, maar ja, jij weet toch ook dat dat relatief is? Ik zie je nog zitten in Sri Lanka, ergens in een personeelskamertje. Wat hadden die anderen een lol toen je heel onaangepast je suikerklontje in je thee liet vallen, terwijl je dat in je ene hand had moeten vasthouden en je kop thee in de andere. Slok, knabbeltje, slok, knabbeltje, zo had je het van hen moeten doen.
Wat ik in dat eerste boek over andere landen heb gezegd, was allemaal verzonnen, hoor. Ik zei dat ze in Argentinië nooit huiswerk hadden, in Brazilië een ei in hun haar droegen, in Egypte achteruitliepen en in Kongo met een K aan het liegen waren. Dat laatste klonk dus racistisch, heb ik begrepen, maar konden het niet evengoed de kolonialen zijn die daar zo aan het liegen waren, want die hadden er destijds toch de macht? Misschien zijn er mensen die mijn verzinsel over dat achteruitlopen ook te gevaarlijk vinden voor een kinderboek, met al dat toegenomen verkeer van tegenwoordig.
Kinderen denken van alles wat niet klopt, maar je mag hopen dat ze, als ze eenmaal volwassen zijn, meer weten en meer inzicht krijgen en geen dingen geloven zoals dat er in vaccins chips verstopt zitten. Toen jij als jong kind in Amsterdam woonde en een meisje je onderweg naar school vaak pestte, omdat haar ouders katholiek waren en die van jou protestants, toen concludeerde je in jouw kleine hoofdje dat álle katholieken wel vreselijk moesten zijn, weet je nog? Maar toen je naar Brussel verhuisde en een lerares op het atheneum de vooroordelen over Hollanders op jouw verlegen lijfje plakte en zei dat je maar terug moest gaan naar je eigen land, ervoer je zelf hoe het was om geen ‘jij’ meer te zijn, maar een ‘jullie’.
Het kwam goed met jou, zoals het ook geen gevolgen had dat je als kind zo van De beer en de mensen van Reiner Zimnik hield, terwijl de Roma, in dat boek ‘zigeuners’ genoemd, worden weggezet als valse, leugenachtige woekeraars. Het was je niet eens opgevallen. En toen je dat door volwassenen bedachte liedje zong over Zoeloes die een lieftallige dame opaten, dacht je alleen: wat zijn dat, Zoeloezeten? Net zoals je bij het avondgebed (‘Heere, houd ook deze nacht, over mij getrouw de wacht’) dacht dat het over een getrouwde wacht ging. Je hield er geen vreselijke vooroordelen aan over. Lag dat ook aan de volwassenen die dicht bij je stonden? Jij had ouders van wie je wist dat ze in de Tweede Wereldoorlog onderduikers verborgen hielden. Jij had ouders die gevluchte Eritrese jongens en anderen die van ver kwamen thuis aan tafel uitnodigden.
Ja, misschien had het bij mijn eerste boek moeten blijven, maar series liggen lekker bij veel kinderen. Verwachtingen ingelost krijgen in plaats van verrast worden. Daar houden trouwens ook veel volwassenen van. In deel twee blijkt mijn vader toch nog in leven te zijn en worden de hiërarchieën niet meer op hun kop gezet. Integendeel. Hij was koning, ik zou prinses worden. Is er iets clichématigers dan een meisje dat prinses wordt? Daar was ik natuurlijk helemaal niet geschikt voor, dat bleek wel. In de verhouding tussen mijn vader, alleenheerser van Taka-Tukaland, en de inwoners, was niets meer terug te vinden van enige omkering van vaste hiërarchieën. Dat vond mijn auteur een paar decennia later zelf ook.
Het gaf wel een herkenbaar tijdsbeeld. De Britse koningin Elizabeth heerste aanvankelijk over 32 landen, en dat Engels nu een wereldtaal is, komt door dat oeverloze Britse imperialisme. De jonge Elizabeth ging gezellig met haar zus naar Kenia op bezoek, waar de Engelsen het alleenrecht hadden geregeld op het verbouwen van thee voor de verkoop, zodat ze de inkomsten konden wegsluizen. En Elizabeths vader was ooit keizer van India. En de straten van de Pakistaanse stad Faisalabad werden aangelegd in de vorm van de Britse vlag. En de grootste historische gebouwen in het Surinaamse Paramaribo ademen nog steeds de geest van Hollands kolonialisme. En de Nederlandse prinses Beatrix ging als koningin naar haar overzeese gebiedsdelen, waar het een keer zo hard woei dat haar kapsel er leuk en vlot van werd in plaats van koninginnerig.
Laat kinderen maar te horen krijgen hoe Europeanen vroeger naar andere landen trokken, niet om daar het werk te doen dat anders niet zou gebeuren, maar om er hun macht en hun cultuur te laten gelden. Heb jij daar op school iets over gehoord? Nauwelijks? Dat zal nu toch wel beter zijn? Jij kreeg Vaderlandse Geschiedenis, eerst in je eerste vaderland, daarna in je tweede. En de inhoud daarvan verschilde nogal, vooral toen het over de tijd rond 1830 ging. Eén perspectief? Jij kreeg er twee. Maar er zijn er zo veel meer.
Mijn vader werd koning over 126 mensen. ‘Negerkoning’ stond er eerst in dat boek over mij. Het n-woord was toen nog een gewoon woord. De grote burgerrechtenactivist Martin Luther King zei ‘negroes’ in zijn fantastische speeches, terwijl de FBI onder J. Edgar Hoover hem in elke hotelkamer afluisterde om te proberen hem pootje te lichten. Die Hoover kreeg een borstbeeld, daar kun je zijn onder-de-gordelse praktijken niet aan afzien. Nu moeten we ‘wit’ en ‘zwart’ zeggen, maar ik denk dat dat in de toekomst wel weer wat anders zal worden, want niets klinkt meer tegenovergesteld dan wit en zwart, terwijl het in feite een kwestie is van enig verschil in hoeveelheden pigment, ware het niet dat er vanuit dat verschil de goorste dingen zijn gedaan.
Maar goed, ik werd dus prinses, en de kinderen van Taka- Tukaland bogen voor mij. Dat hadden volwassenen zo bedacht, maar wist ík veel, ik dacht dat ze dingen aan het zoeken waren op de grond en ik wilde meedoen. Ik heb altijd graag met hen willen spelen, dat heb ik vaak gedaan. We spuugden, ja, maar niet naar elkaar. We spuugden om te zien wie het verst kon spugen.
Mijn vader en ik hadden een soort raffiarokje aan. Eerlijk gezegd dacht ik geen moment dat dat iets racistisch was of zo. Het zat gewoon veel lekkerder dan Zweedse kleren. En die rokjes waren heel ecologisch en zonder uitbuiting in elkaar gezet. En de lemen woningen in Taka-Tukaland werden weliswaar beschreven alsof ze bij de minste bui konden verpappen, maar weet je wel dat leem het bouwmateriaal van de toekomst is? Het is ecologisch verantwoord, het is brandveilig, het stabiliseert vocht, reguleert temperatuur, accumuleert warmte en heeft geen kille uitstraling, ik bedoel maar.
De tekenaar Carl Hollander maakte de illustraties bij de Nederlandstalige uitgave van de boeken over mij. Die tekeningen mogen niet meer van De Erven. De Erven willen dat alleen de oorspronkelijke Zweedse tekeningen worden gebruikt, terwijl ikzelf die van meneer Hollander mooier vind. Maar ja, De Erven hebben mij niets gevraagd.
Het is zeker waar dat Carl Hollander de hiërarchie niet op haar kop heeft gezet. Ik denk dat hij zich heeft laten inspireren door foto’s uit het toenmalige Nederlands-Indië, nu Indonesië. Op veel van die foto’s zaten Nederlanders ontspannen op hun terras en liepen Javanen hen te bedienen met van alles en nog wat. En hij tekende een Taka-Tukakind met een botje door de neus. Daarmee voldeed hij aan een cliché uit de jaren vijftig. In die tijd dachten ze hier nog dat vrijwillige tatoeages iets waren voor mensen van lager allooi. Gelukkig hoeven we de lezende kinderen daar nu niet meer voor te waarschuwen, want ontelbare witte onderarmen, ruggen en nekken zitten inmiddels vol met al dan niet geslaagde huidtekeningen, en wie zijn neus wil versieren, kan dat gewoon doen. Een ringetje tussen de gaten, een diamantje aan de vleugels, waarom niet ook eens een subtiel verguld botje? Dus wat dat betreft zullen de kinderen er niets naars aan overhouden, zoals ook jij niet meer gebukt gaat onder een raar beeld van de Zoeloezeten.
Dan is er nog die latere scène waarin Tommy en Annika meegaan naar Taka-Tukaland en Tommy een dolk cadeau krijgt met een glanzend parelmoeren handvat. Zijn daar reacties op geweest? Omdat dat kinderen op het idee zou kunnen brengen om ook met zoiets over straat te lopen, zoals zo veel jongeren dat al doen met messen? Hoewel, de kinderen die op zo’n idee komen, hebben dan tenminste een boek gelezen. Ach, het is niet omdat Tommy met een echte dolk rondloopt, dat je álle kinderen moet verdenken van dezelfde intenties. Het is toch ook niet omdat in opsporingsprogramma’s op tv 95 procent van de daders een man is, dat we álle mannen van misdaden verdenken? Dat zouden mannen terecht heel beledigend vinden.
En o ja, dat ene zinnetje nog: dat ze in Taka-Tukaland tevreden waren met wat ze hadden. Daar kleven ook oude beelden en ideeën aan vast, uit de tijd dat er voor ‘de arme kindertjes’ chocoladewikkels werden gespaard, nadat alle chocola eruit was weggehaald. En die chocola was niets vergeleken bij wat er nog allemaal uit die landen werd weggehaald. Het idee dat zij daar met weinig tevreden waren en wij almaar meer nodig hadden, hielp mee om scheve beelden over andere plekken op de wereld te creëren. Andersom ook trouwens. Trok jij in Tanzania niet een paar dagen op met die jonge Tanzaniaanse die bij Unicef werkte, omdat je van de regisseur en de cameraman met wie je opnames maakte niet veel wijzer werd – behalve dat die regisseur in de hal van het hotel keihard stond te vloeken over de in zijn ogen te langzame fucking lift? Die meid, met wie je goed op kon schieten, dacht dat alle Europeanen leefden zoals ze hen in Tanzania zag leven, in een groot vrijstaand huis met vijf bedienden en een nachtwaker. Ze kon zich niet voorstellen dat er witte vuilnismannen bestonden, laat staan árme witten.
Ik heb trouwens altijd in oude kleren rondgelopen terwijl ik stinkrijk was, en veel koekjes en snoepgoed met andere kinderen gedeeld. In mijn jeugd zei niemand dat dat slecht was voor je metabolisme en je brein.
Maar goed, wat die poppenkast in Taka-Tukaland betreft: de meeste stereotypen gaan over wie iets heeft dat anders is in de ogen van wie denkt dat hij zelf niet anders is. Ook notoire dwarsdenkers als de mannen van Monty Python konden over vrouwen of homo’s opeens stereotiep doen. En dat terwijl een van de heerlijkste dwarse scènes uit hun film Life of Brian komt, waar een massa mensen achter Brian aanloopt en alles wil geloven wat hij, hun messias, tegen hen zegt. Als uit één mond herhalen ze zijn woorden: ‘Yes, we are different! We are all individuals!’ Waarop er eentje roept: ‘But I’m not!’
Overigens, de inwoners van Taka-Tukaland hebben mijn vader al decennia geleden verdreven. Het eiland is nu onafhankelijk en heeft een parlement waar alle inwoners – tweehonderd inmiddels – in zitten, wat heel goed werkt om misverstanden, verkeerde beslissingen en gebrek aan kennis over wat er op het eiland werkelijk gaande is, te voorkomen. Ze hebben een jonge, vrouwelijke president verkozen, en ze leven voornamelijk van toerisme en visserij, al is het niet eenvoudig om opdringerige varende megavisfabrieken uit hun wateren te houden. Raffiarokjes dragen ze niet meer, alleen om soms even voor de toeristen wat met hun heupen te wiegen, zodat die denken dat ze iets authentieks meemaken. Ze houden daarbij wel hun, van de inkomsten uit het toerisme aangeschafte, Rolex om, want ze willen in deze wereld vol machtszoekerij graag blijven weten hoe laat het is.
En ik, de Pippi van toen, ik ben nog steeds niet echt aangepast. Ik draag nog steeds wat ik wil, al vinden anderen mijn kleren vreemd. Ik zeg nog steeds wat ik vind. Ik huil nog net als vroeger om dode babyvogeltjes, maar ik zal nooit huilen als iemand mij beledigt. Ik gooi zo iemand ondersteboven, zodat die alles eens vanuit een ander perspectief kan bezien. Want wát jou ook wordt aangedaan, je kunt zelf kiezen welke houding je ertegenover aanneemt. En ik, ik buig voor niemand.
Joke van Leeuwen
— 1952: geboren in Den Haag, verhuist op haar dertiende naar Brussel
— Studeert grafische kunsten en geschiedenis
— 1978: debuteert als kinderboekenauteur
— Wint verschillende prijzen als auteur en illustrator voor kinderen en volwassenen
— 2008-2009: stadsdichter Antwerpen
— 2014-2018: voorzitter PEN-Vlaanderen
Dit is het Jaaroverzicht van Knack 2021
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier