Igor Stiks – De stoel van Elijah
De jonge Kroatische schrijver Igor Stiks haalt in zijn tweede roman, De stoel van Elijah, heel wat grote thema’s overhoop. En hij doet dat met meesterhand.
Stiks werd geboren in Sarajevo en woonde sinds het uitbreken van de Bosnische oorlog achtereenvolgens in Zagreb, Parijs en Chicago. Zijn roman Dvorac u Romagni (‘Een kasteel in Romagna’) werd uitgeroepen tot het beste Slavische debuut van 2000 en genomineerd voor de International IMPAC Dublin Literary Award. De stoel van Elijah won de prijs voor het beste Kroatische boek van 2006 en verschijnt wereldwijd bij toonaangevende uitgeverijen.
Igor Stiks – De stoel van Elijah
Uit het Servo-Kroatisch vertaald door Guido Snel.
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam
Aantal pagina’s: 314
ISBN: 978-90-234-2694-3
De jonge Kroatische schrijver Igor Stiks haalt in zijn tweede roman, De stoel van Elijah, heel wat grote thema’s overhoop. En hij doet dat met meesterhand.
De geëngageerde schrijver Richard Richter keert op 6 april 1992 uit Parijs terug naar Wenen, waar het huis staat waar hij is opgegroeid. Hij is vijftig, zijn vrouw Marianne heeft hem verlaten – wat bindt hem verder nog aan Frankrijk?
Dus neemt hij, na meer dan twintig jaar, de trein naar de stad waar zijn tante Ingrid hem na de dood in 1942 van zijn moeder (haar zuster Paula, destijds een paar dagen na de bevalling gestorven) en zijn vader (Heinrich Richter, die zich na de oorlog verhangen heeft) als haar eigen zoon heeft opgevoed.
Richter besluit zich in het huis van zijn pleegmoeder in te richten – de oude vrouw is allang blij dat ze hem eindelijk weer terugziet en staat hem zelfs toe een paar kleine verbouwingen aan haar woning uit te voeren. Bij het doorslaan van een muurtje vindt hij een safe met daarin een notitieboekje van zijn moeder.
De brief die daarin staat, geschreven een maand voor zijn geboorte en gericht aan een hem volstrekt onbekende Jakob Schneider, is voor hem zo schokkend – ‘het bouwwerk van mijn levensloop wankelde alsof het nooit funderingen had gehad’ – dat hij een drastische beslissing neemt en half mei, op zoek naar roots waar hij weinige weken tevoren nog geen flauw vermoeden van had, als dagbladcorrespondent en tv-verslaggever naar Sarajevo vertrekt, waar de eerste schoten van de bloederige Bosnische oorlog al zijn gelost.
Op 7 juli ontvlucht hij die omineuze, ongelukkige stad weer, verpletterd door schaamte. Er is in de zeven weken van zijn verblijf dan ook het een en ander gebeurd.
Hij heeft om te beginnen Igor leren kennen, zijn jonge tolk, met wie hij goed bevriend raakt, maar vooral ook de jonge actrice Alma Filipovic, die in het belegerde Sarajevo Max Frisch’ roman Homo Faber op het toneel wil brengen.
Waarom? Omdat zij vindt dat het verhaal van deze heer ingenieur Walter Faber, die in de techniek en de wetenschap gelooft en niet in ‘menselijke verzinsels zoals de ziel of het noodlot’ (maar evengoed, ondanks zijn rationaliteit, in zijn eigen leven een grote blindheid aan de dag legt) iets zegt over de houding van Europa tegenover de tragedie van haar stad: ‘Het huidige Europa heeft zijn vertegenwoordigers misschien juist in het leger van Karadzic, en niet in ons.
Zij zijn de boodschappers van de toekomst van het continent, het etnischer worden ervan, van de religieuze haat en de opdeling, zij zijn de voorvechters van raszuiverheid en van het verzet tegen de demografische dreiging van degenen die qua ras, nationaliteit of religie anders zijn, de kampioenen van de Europese xenofobie.’
Met Alma wordt het meer dan een vriendschap. De korte maar hevige relatie die Richard met haar krijgt – is dat het lot of het toeval, vraagt hij zich af. Haar antwoord: ‘Het lot is de sterkste vorm van toeval.’
En dan is er nog de oeroude, Joodse Simon, die een beslissende rol zal spelen in Richards zoektocht naar de eveneens Joodse Jakob Schneider. Die nog in leven blijkt, en door Richard zal worden gevonden ook – wat Richard het gevoel zal geven alsof de claus uit Sophocles’ Oedipus die Simon op zeker ogenblik voor hem citeert (‘Je zult sterven en op dezelfde dag geboren worden’) een profetie was die nu in vervulling is gegaan.
Het buitengewoon knappe van deze roman is, dat Stiks de persoonlijke motieven van zijn hoofdfiguur heel geloofwaardig weet te verweven met de grote maatschappelijke kwesties die het boek ook aan de orde stelt: de Holocaust, het communisme, de schuldige afzijdigheid van Europa tijdens de vreselijke oorlogen in Joegoslavië in de jaren negentig, de holheid van een zeker soort ‘links’ engagement, het multiculturele ideaal. ‘Afkomst, identiteit… identiteit, afkomst – tweetaktmotor van het huidige tijdsgewricht, dacht ik kwaadaardig.’
Daarbij echoot deze slotzin van de magistrale roman Zandloper van wijlen Stiks’ landgenoot Danilo Kis, waarnaar trouwens min of meer expliciet verwezen wordt (alstublieft, Bezige Bij: geef dat boek opnieuw uit!), als het ware voortdurend na: ‘Het is beter te behoren tot de vervolgden dan tot de vervolgers.’ Overeind blijven naast een hele grote als Kis: het is weinigen gegeven.
Herman Jacobs
Romans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier