Nieuwe biografie over Hugo Claus: een schrijver als een filmster
De levens van Hugo Claus van Mark Schaevers is een voortreffelijke, uiterst gedetailleerde biografie van mogelijk de belangrijkste Vlaamse schrijver ooit.
Goed tien jaar heeft het auteur Mark Schaevers gekost om het leven te reconstrueren van Hugo Claus (1929-2008): schrijver, dichter, scenarist, regisseur van films en toneelstukken, schilder, mediafiguur en dat zowel in Noord en Zuid. Niemand die zo productief was en zo veel prijzen won als Claus.
Minstens twee keer was Claus de runner-up voor de Nobelprijs, blijkt nu.
Zelfs de Nobelprijs was bijna zijn deel, want minstens twee keer was hij de runner-up, aldus Schaevers. Dat Claus er telkens naast greep, heeft trouwens minder met zijn oeuvre of zijn persoon te maken dan met de criteria van het Nobelprijscomité. Er werd nog nooit een Nederlandstalige auteur gelauwerd: geen Vlaming en geen Nederlander. Wel al vijftien keer een Scandinaviër. Het zal allemaal toeval zijn.
Hugo wíé?
Zeker in de laatste jaren van zijn lange en productie leven werd Hugo Claus beschouwd en gelauwerd als een ‘reus’ en een ‘gigant’. Niet alleen zijn oeuvre was reusachtig, ook de beate verering die hem op het eind ten deel viel was buiten proportie.
De biografie van Schaevers ontsnapt er evenmin aan. Meer dan 800 pagina’s tekst en verder bijna 200 pagina’s noten, biografie en index zijn nodig om ’s mans leven en werk secuur en volledig te kunnen beschrijven en doorgronden.
Zelfs de lancering van de biografie is hors catégorie, met bladen die zich niet meer konden inhouden en bijna drie weken voor het boek in de winkels zou liggen de superlatieven bovenhaalden. Letterenland trilt van opwinding.
Iedereen onder de 30 vraagt zich af: wie ís die man?
Voor Hugo Claus dus. Terwijl iedereen onder de 30 zich afvraagt: wie ís die man? Wie is die blijkbaar zo belangrijke schrijver, van wie vandaag amper nog boeken te vinden zijn (tenzij deze biografie ook de belangstelling voor herdrukken op gang brengt), wiens toneelstukken nog zelden worden opgevoerd en wiens werken de literatuurlijstjes van onze scholieren niet meer halen?
De vele levens
Zelfs auteur Mark Schaevers zal het definitieve antwoord schuldig moeten blijven. Zijn boek heeft niet voor niets ‘De levens’ – meervoud. Dat slaat niet alleen op een meervoudige persoonlijkheid, op de uiteenlopende kunstgenres die Claus in de vingers had of op zijn talloze relaties, maar ook op het gegeven dat de grens tussen waarheid en verzinsel zelden messcherp te trekken valt. En daar heeft Claus tijdens zijn eigen leven voor gezorgd.
Aan de ene kant hield hij in alle discretie een persoonlijk archief bij dat in de loop der jaren een indrukwekkende omvang kreeg. Een schat voor de biograaf, die daardoor als een voyeur inzage had in alle facetten van Claus’ leven en werk, manuscripten, kladjes, dagboeken, correspondentie, rekeningen, kribbels, liefdesbrieven met de meest intieme ontboezemingen.
In zekere zin loog Claus zijn eigen mythe bij elkaar.
Tegelijk zorgde Claus er zelf voor dat er voor elke uitleg van elk feit ook wel een alternatieve benadering mogelijk was. Herinneringen opschonen en verdraaien, feiten en mensen vergeten, of gewoon liegen over het eigen verleden: het was eigen aan het fenomeen Hugo Claus. In zekere zin loog hij zijn eigen mythe bij elkaar. Was dat nodig voor een kunstenaarsleven dat zelfs na de Schaevers’ kritische dissectie bigger than life blijft?
Vlaamse klei
Claus was ook in Amsterdam een grote naam, je kunt hem zonder veel overdrijving een prins der Nederlandse Letteren noemen. Maar bovenal was hij zijn leven lang een Vlaming, kind van mercantiele West-Vlamingen bovendien – veel Vlaamser vind je ze niet.
Die Vlaamse klei zou zijn hele leven aan hem blijven kleven. Zijn lagere school was amper afgelopen of Claus was al getraumatiseerd door de katholieke kerk, en dan vooral vanwege de dubbelzinnige, zo niet valse moraal, met die overdreven aandacht voor seksualiteit waarover niet gesproken mocht worden.
Vijftien jaar na zijn dood was Godvergeten een laat eresaluut aan Claus.
Die dubbelzinnigheid voelde hij van in zijn jongste jaren messcherp aan, en ze heeft Claus’ leven en zijn kunst getekend. Zelfs zijn dood: na zijn overlijden vond kardinaal Danneels het nodig om enige misprijzende woorden te besteden aan een schrijver die relatief ‘vroeg’ voor euthanasie had gekozen omdat het wettelijk niet anders kon.
Vijftien jaar na zijn overlijden was de tv-documentaire Godvergeten overigens een laat eresaluut aan Claus: wat de kerkelijke moraal betreft en zeker hoe die in sommige contreien in de praktijk werd gebracht, klopte zijn intuïtie (en ervaring) als een bus. In zijn meesterwerk Het verdriet van België (1983) brengt de auteur veel autobiografische elementen samen in het personage Louis Seynaeve. Wanneer de jongen een hostie vermorzelt, ‘zwelt een immense, jachtige fierheid in zijn lijf’: ‘Ik kan wel pissen van trots.’
Collaboratie
Claus was niet alleen geobsedeerd door het katholieke geloof en de geloofsafval, maar ook door Vlaanderen en zijn woelige geschiedenis. Als jongeling heeft die hij mee beleefd, al liep hij daar niet mee te koop. Pas in 1983 bekende Claus in een interview met Vrij Nederland dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog lid was geweest van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV), een jeugdbeweging die onder controle stond van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV), de grootste Vlaamse collaboratiepartij.
Dat de jonge Hugo Claus niet ging vechten aan het Oostfront, zoals zoveel jongens uit Vlaamse collaboratiefamilies, dankte hij aan ‘de genade van de late geboorte’, zoals de Duitse oud-bondskanselier Helmut Kohl (1930) ooit over zichzelf zei – Claus was net 11 geworden toen de Duitsers in mei 1940 België binnenvielen en bij de Bevrijding in 1944 pas 15.
Achteraf kreeg hij relatief weinig last met de Belgische justitie. Mark Schaevers ontdekte dat zijn dossier een foute geboortedatum bevat, 27 februari 1931. Al dan niet per vergissing is het die van zijn broer Guido. Het maakt Hugo wel twee jaar jonger. Schaevers: ‘Dat speelde mogelijk mee toen dit dossier op 17 juni 1946 zonder gevolg werd geklasseerd.’
Netwerken
Claus probeerde al op jonge leeftijd om kunstenaar te worden, maar aan de Gentse kunstacademie gaf een leraar hem te verstaan: ‘Ja, eh, we hebben hier geen Picasso’s nodig.’
Een tweede Picasso is Claus nooit geworden, maar Picasso zelf zou hij enkele jaren later wel leren kennen toen hij naar Parijs trok, en zich daar aansloot bij de vernieuwende kunstenaarsgroep Cobra (‘Copenhague-Bruxelles-Amsterdam’), een talentvolle lichting kunstenaars uit Scandinavië, België en Nederland. Claus was de enige Vlaming.
Hij zou toen nooit naar Parijs zijn gereisd als hij Elly Overzier niet had leren kennen, de eerste van de vrouwen die zijn leven mee zouden bepalen. Overzier was de dochter van rijke Nederlanders die uitgeweken waren naar de Belgische kust. Haar ouders hadden geen goed oog in een relatie met een armeluis als Claus. Maar liefde valt moeilijk af te stoppen, zeker niet door ouders. Overzier had star quality te over: op foto’s lijkt ze de stijlvolle zus van Marilyn Monroe, en ook zij wilde filmactrice worden. Vandaar haar omzwervingen naar Parijs en later naar Rome, met Claus in haar zog.
‘We hadden al heel vroeg de overtuiging dat wij de twee grootsten waren.’ (Roger Raveel)
Claus had nog voor hij in 1950 naar Parijs zou trekken al getoond dat hij gedreven werd door een verschroeiende ambitie. Hij zocht onverpoosbaar contact met andere schrijvers en kunstenaars die hij voldoende interessant vond, alsof hij intuïtief aanvoelde dat hij voordeel haalde en aan naamsbekendheid won als deelgenoot van wat men nu netwerken en communities zou noemen.
Met kunstenaar Roger Raveel kon hij het al snel goed vinden, ook al omdat ze allebei razend ambitieus waren. ‘We hadden al heel vroeg de overtuiging dat wij de twee grootsten waren’, zei Raveel. ‘Vandaar ook dat wij bijvoorbeeld geen baard wilden. De andere kustenaars, die hadden een baardje. Bij die bende behoorden wij niet. We stonden daarboven.’
‘De metsiers is niet geschikt om in boekvorm uitgegeven te worden.’ (Willem Elsschot)
1950 was een kanteljaar. Uitgeefster Angèle Manteau gaf zijn roman De metsiers uit (al heette die eerst De eendenjacht). Hij won er ook zijn eerste belangrijke literaire onderscheiding mee, de vierjaarlijkse Leo J. Krynprijs, en volgde daarmee Louis Paul Boon op.
Al was er meteen ook felle kritiek. Willem Elsschot liet Manteau weten ‘dat het verhaal volgens mij generlei literaire waarde’ heeft en ‘zeker niet geschikt is om in boekvorm uitgegeven te worden’. De katholieke auteur André Demedts weigerde het boek zelfs te recenseren op morele gronden – incest en ontucht waren thema’s van een ‘halfvolwassen’ auteur en dergelijk ‘seksueel gescharrel’ verdiende geen aandacht.
Mondain gezelschap
Dus vaarwel klein en bekrompen Vlaanderen, op naar Parijs. In Vlaanderen keek men met lede ogen naar Claus’ ‘cosmopolitische pose’, maar dat liet hij niet aan zijn hart komen. In de Franse hoofdstad ontmoette Claus Nederlandse dichters zoals Lucebert, Hans Andreus, Rudy Kousbroek en Gerrit Kouwenaar die, in de woorden van Remco Campert, druk bezig waren met ‘het uitroeien van alle oude pikken’.
Het is geweldige lectuur, zeker voor lezers die weleens een beetje starstruck zijn. Claus en Overzier raakten er bevriend met de groep rond Cobra: Pierre Alechinsky, de Nederlanders Karel Appel, Corneille en Bert Schierbeek, de Deen Asger Jorn enzovoort. Ze werden geïntroduceerd in het milieu van het fotoagentschap Magnum, ze gingen uit met de wereldberoemde fotograaf Robert Capa, en die nam hen op zijn beurt mee naar diners met de Griekse actrice Irene Papas (The Guns of Navarone, Zorba the Greek) of Amerikaanse beroemdheden zoals acteur Humphrey Bogart en regisseur John Huston.
In werkelijkheid leefden Claus en Overzier in Parijs vaak in armoede.
Dat soort gezelschap, mondain en artistiek, iconen van hun tijd. In werkelijkheid leefden Claus en Overzier vaak in armoede. Ze betrokken een dakappartement waarvan de goot vooral nuttig was om in te plassen. Maar als er eens geld binnenkwam, ging dat terstond op aan collectieve feest- en braspartijen. ‘Toen de cognac op was dronken we wijn en toe die op was verhuisden we een etage lager, waar Hans Andreus woonde. Ons bezoek kwam wat ongelegen, Hans lag op bed met zijn vriendin Odile. Het was een kleine kamer en we stonden opgepropt bij het raam en dronken grappa uit waterglazen.’ Enzovoort.
Overdag maakten ze naam als ‘vernieuwers’ en exponenten van de moderne kunst. Hoe die vernieuwing precies moest worden gedefinieerd, was niemand helemaal duidelijk. Claus zelf had nochtans een adequate omschrijving. De groep dichters die sindsdien bekendstaat als De Vijftigers bestond uit ‘verschillende mensen die niet schreven zoals hun voorgangers’.
Claus hoorde bij de groten van zijn tijd, maar bleef toch altijd een eenling.
Net zoals Claus de enige Vlaming was die tot Cobra gerekend wordt, ook al behoorde hij er nooit echt toe, was hij ook de enige Vlaamse Vijftiger – en ook weer niet. Het was helemaal Claus: hij hoorde bij de groten van zijn tijd, was een deelgenoot aan tal van experimentele stromingen in de moderne kunst, maar bleef toch altijd een eenling, een individu. Een herkenbaar kunstenaar was hij dan weer niet: daarvoor beoefende hij, gulzig, getalenteerd en ijdel als hij was, te veel kunstvormen tegelijk, en daarbinnen te veel stijlen en genres. Ook dat hoort bij de vele levens van Claus: zijn talent als kameleon.
‘Spring dan!’
Claus’ relatie met Overzier was immer heftig, met pieken en dalen en aantrekken en afstoten. Karel Appel zag haar ooit in het raam van een hotelkamer staan, en ze dreigde dat ze zou springen. Waarop Claus: ‘Spring dan!’ Maar dat deed ze dan weer niet.
Claus viel trouwens niet alleen op vrouwen. ‘Homoseksualiteit op zichzelf interesseert mij niet. Ik word niet geil op jongens. Ik heb het wel eens geprobeerd, maar het ging niet, ik kwam niet tot een erectie. Mijn grootste fascinatie gaat uit naar de tussenwereld, de wezens die man noch vrouw zijn.’ Vandaar, zo gaf hij later aan, dat hij ook zonder schroom of scrupules over homoseksualiteit kon schrijven.
‘Ik word niet geil op jongens. Ik heb het wel eens geprobeerd, maar het ging niet.’
Schrijven kon hij, en dat werd ook in steeds ruimere kring erkend in thuisland Vlaanderen. Zowel dichtbundels als nieuwe boeken kregen ruime belangstelling, en al in 1952 kreeg Claus de Arkprijs van het Vrije Woord. Bij de uitreiking daarvan had een verslaggever van De Standaard oog voor zijn ‘hypermoderne klederdracht’: met ‘het blonde haar in zijn korte krullen romantisch over het voorhoofd hangend, breed en sportief in zijn zeer wijde loszittende jas, een smalle broek, die op eerbiedige afstand bleef van zijn diklederen schoenen, scheen de Arklaureaat zo weggelopen uit een der bekende kelders van Saint-Germain-des-Près.’
Zo ontstond het klassieke beeld van Hugo Claus, een man die in Vlaanderen haast de verpersoonlijking werd van De Moderne Kunstenaar: mondain, dandyesk, gulzig, iemand die zo ver afstond van het leven van de gewone Vlaming dat hij haast automatisch een afstand om zich heen creëerde. In dat eigen universum liet hij fans en bewonderaars toe, en steeds nieuwe ‘vrienden’, die dan meestal een paar jaar later tot hun spijt ontdekten dat de meester niet meer echt in hen was geïnteresseerd.
Met zijn gebroken been werd een feestende Claus in een slee voortgetrokken door twee sint-bernardshonden.
Maar er waren ook echte vrienden, zoals de Nederlandse regisseur Fons Rademakers, en die relatie werd uitbundig gevierd. De biografie bevat het verhaal van een hilarische autoreis van Rademakers en Claus naar het skioord Sestrière, op de Frans-Italiaanse grens. Rademakers kan skiën, Claus niet. Claus doet het toch, valt en breekt een been. In het luxehotel waar ze logeren, wordt dat gevierd met champagne voor alle gasten. Tijdens de dolle fuif die daarop volgt, wordt een feestende Claus in een slee voortgetrokken door twee sint-bernardshonden. Hij heeft niet door dat er ook een persfotograaf aanwezig is. Beelden van de winterse decadentie belanden ook in de Nederlandse pers – en zo ook bij Elly Overzier. Claus en Rademakers hadden haar voorgelogen dat ze in Amsterdam een nieuwe film aan het voorbereiden waren.
Gigolobestaan
Ook in de liefde was Claus niet trouw. Hij trad weliswaar in het huwelijk met Elly Overzier en samen kregen ze een zoon, Thomas. Maar de relatie was niet ‘voor altijd’, ondanks (of misschien ook juist door) hun voortdurend reizen en verhuizen – na Parijs kwamen Rome, Gent, Nukerke, Amsterdam, alweer een ander charmant dorp in de Provence en tenslotte Antwerpen.
Na Overzier had Claus lange relaties met actrices als Kitty Courbois en Sylvia Kristel (die werd moeder van zijn tweede zoon, Arthur). Die laatste verkreeg in de vroege jaren zeventig wereldfaam als hoofdrolspeelster in de toen wereldberoemde softerotische Emmanuelle-reeks. Toen de eerst Emmanuelle-film in 1974 in Parijs in première ging, stond er ‘een queue van anderhalve kilometer op de Champs Elysées’, aldus Mark Schaevers.
Het geld stroomde binnen, de pret kon niet op – al wilde Hugo té veel seks, tot onvrede van de veel jongere Sylvia Kristel, die nu zelf de grootste vedette in het koppel was.
Sylvia Kristel had avontuurtjes met tegenspelers, regisseurs en componisten, en dat beviel haar prima.
Schaevers: ‘Claus kon eindelijk beginnen aan het gigolobestaan dat hij altijd zei geambieerd te hebben. Een gigolo is goed gekleed: Sylvia zou zich later de kasjmieren jas herinneren, het zijden sjaaltje, en de “zachte kalfsleren instappers van Italiaanse makelij.”’
Een verwante schrijversziel als Jef Geeraerts keek het bewonderend aan: ‘Claus is slank, ontspannen, alert. Zijn zwarte bontmantel fascineert.’ Het was pose. Het ‘jaloerse beest’, zoals hij zelf schreef, was wakker geschud. Zoals het weleens gaat in relaties van een oude man met een jonge, mooie vrouw die plots zelf erg rijk wordt: zij bedroog hem. Kristel had avontuurtjes met tegenspelers, regisseurs en componisten, en dat beviel haar prima. Op 9 augustus juni 1976 kon Hugo Claus niet anders dan noteren: ‘Het is nu definitief. We gaan uit elkaar, ik ga naar België wonen, zij blijft in Parijs.’
Nadien waren er nog wat relaties. Maar een ijkpunt blijft de komst van zijn laatste vrouw, de Gentse Veerle De Wit. De Wit nam Claus’ leven vrij kordaat in handen. Bovendien leidde een pijnlijk mislukte operatieve ingreep door zijn vriend Bo Coolsaet tot impotentie – dat vreselijke moment waarop de oude dag plots onomkeerbaar blijkt.
Kritiek
Toen was Claus al lang wereldberoemd in Vlaanderen en Nederland. Hij werd gevierd en bewonderd, maar ook verguisd en bekritiseerd. Katholiek en Vlaams Vlaanderen keek op hem neer, spuwde hem zelfs uit. ‘Bekommert een leeuw zich om de luizen in zijn pels?’ zo deed Claus zijn critici af.
Maar hij stond niet boven kritiek. Claus was bij momenten erg rancuneus en liet dat blijken ook. En dat voor een man die tijdens zijn leven meer prijzen en erkenningen verzamelde dan wie ook: naast Staatsprijzen voor dichtkunst, toneelkunst en literatuur won hij de Prijs der Nederlandse Letteren, de August Beernaertprijs, de Constantijn Huygensprijs, de Herman Gorterprijs, de Libris Literatuurprijs, de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Algemene Culturele Verdienste enzovoort enzoverder.
‘Bekommert een leeuw zich om de luizen in zijn pels?’
Claus was een prijsstier, niet alleen in het eigen Vlaanderen maar ook in Nederland. Al was ook katholiek Nederland net zo vijandig tegen Claus als de Vlaamse geloofsgenoten. Na de opvoering van een toneelstuk schreef de Rotterdamse katholieke krant De Maasbode: ‘De wereld die Hugo Claus toont is door en door ziek, de sfeer is tot misselijk makens toe ongezond.’
Er was ook veel terechte kritiek, want ondanks zijn succes had Claus permanent nood aan geld om zijn luxueuze levensstijl te kunnen aanhouden. Daarom nam hij opdrachten aan voor theater en tv, en daarin schuwde hij het lichtere en zelfs erg commerciële werk niet: het is niet omdat een geschrift zijn signatuur draagt, dat het automatisch van wereldniveau is. Maar vaak was de kritiek ideologisch en politiek van aard. Claus schiep er natuurlijk ook zelf een heidens genoegen in om conservatief Vlaanderen te jennen: ‘Ik vind de IJzerbedevaart even afschuwelijk als de massabijeenkomsten van Neurenberg’, placht hij te zeggen.
Vergetelheid
Claus beschouwde het als een eer dat hij een gerechtelijke veroordeling (en zelfs een gevangenisstraf van vier maanden, al verdween die in beroep) opliep omdat in zijn theaterstuk Masscheroen (1968), een bewerking van Mariken van Nieumeghen, de Heilige Drievuldigheid had laten vertolken door drie naakte heren die bovendien met een zweep van het podium werden geranseld.
In die zin was Claus een Acid avant la lettre, al valt het te betwijfelen of Acid weet heeft van Claus’ bestaan. Dat is niet echt een drama voor Hugo Claus, maar een anomalie van de Vlaamse omgang met kunst en cultuur. Het theater brengt weinig of geen repertoire meer, in tegenstelling tot in Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk, waar de schouwburgen publiek trekken met Molière en Shakespeare.
Veel belangstelling voor oudere literatuur is er evenmin – zelfs Multatuli wordt nog weinig gelezen. Maar ook voor bijna elke schrijver die niet meer tot de levenden behoort en dus niet beschikbaar is voor praatprogramma’ s op tv dreigt de vergetelheid. Zeker bij de jongere generatie: vraag onder twintiger en dertigers eens wie Gerard Walschap nog kent, Ernest Claes, Louis Paul Boon, Stijn Streuvels, Paul Snoek…
Zijn grootste successen waren ook zo belangrijk omdat ze de expressie waren van een visie op de naoorlogse maatschappij.
Ook Hugo Claus ontsnapt er niet aan. Zijn grootste successen waren ook zo belangrijk omdat ze de expressie waren van een visie op de naoorlogse maatschappij, de verhoudingen van toen, de zeden en normen. Wat toen choquerend was, is dat vandaag vaak niet meer.
Hoewel. Stel dat er toch meer teruggrepen zou worden naar allerlei varianten van cancel culture – door links en rechts, zogezegd progressief en conservatief, godsdienstig of juist principieel neutraal. Dan zou snel duidelijk worden hoe verfrissend (maar wellicht ook confronterend) een nieuwe lectuur zou kunnen zijn van de oude Claus.
Mark Schaevers, De levens van Claus, 838 blz., 49,90 euro.
- Mark Schaevers
- Hugo Claus
- Louis Seynaeve
- Vrij Nederland
- Tweede Wereldoorlog
- Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen
- Vlaamsch Nationaal Verbond
- Helmut Kohl
- Cobra
- Elly Overzier
- Marilyn Monroe
- Roger Raveel
- Angèle Manteau
- Louis Paul Boon
- Willem Elsschot
- André Demedts
- Hans Andreus
- Rudy Kousbroek
- Gerrit Kouwenaar
- Remco Campert
- Pierre Alechinsky
- Karel Appel
- Bert Schierbeek
- Asger Jorn
- Magnum
- Robert Capa
- Irene Papas
- Humphrey Bogart
- John Huston
- De Standaard
- Fons Rademakers
- Kitty Courbois
- Sylvia Kristel
- Jef Geeraerts
- Veerle De Wit
- Bo Coolsaet
- Prijs der Nederlandse Letteren
- De Maasbode
- Mariken van Nieumeghen
- Gerard Walschap
- Ernest Claes
- Stijn Streuvels
- Paul Snoek
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier