Historica Caroline Pennock: ‘Dat Columbus Amerika “ontdekt” heeft, is een kwalijk cliché’
Terwijl Spanjaarden, Fransen en Britten vanaf de 15e eeuw naar de Nieuwe Wereld reisden, maakten duizenden inheemse Amerikanen de omgekeerde beweging.
In de klassieke geschiedschrijving geldt de eerste reis van Christoffel Columbus als het begin van een enorme migratie naar het westen. Columbus ontdekte, zo wil het verhaal, een continent vol wilden die zich gedwee lieten kerstenen en koloniseren. Met On Savage Shores:How Indigenous Americans Discovered Europe keert de Britse Caroline Dodds Pennock, kenner van de Azteken, de rollen om. Terwijl het verhaal van de ‘ontdekkingsreizen’ doorgaans exclusief focust op hoe Spanjaarden, Britten en Fransen naar Amerika reisden, gaat Pennock op zoek naar reizigers die de omgekeerde beweging maakten. De oorspronkelijke bewoners van Amerika ‘ontdekten’ in de zestiende eeuw immers Europa.
Columbus ontdekte Amerika? Je kunt niet iets ontdekken wat al duizenden jaren door mensen wordt bewoond.
Het bekendste voorbeeld van die oostwaartse beweging was Matoaka, een Powhatan-meisje uit Virginia dat in 1616 naar het Verenigd Koninkrijk reisde, en later vereeuwigd werd in de Disneyfilm Pocahontas. ‘We zien figuren als Matoaka als de uitzondering, maar eigenlijk was haar verhaal doodnormaal’, benadrukt Pennock. ‘Oorspronkelijke Amerikanen maakten voortdurend de oversteek naar Europa. Zowel in Spanje, Frankrijk als Engeland was het in de zestiende eeuw heel normaal om inheemse tolken, diplomaten en notabelen te zien. Aan het hof van Hendrik VIII had je bijvoorbeeld the Brazilian king, vermoedelijk een Tupinambá-leider uit het huidige Bahia in Brazilië. Maar in de populaire geschiedschrijving zijn die reizigers bijna helemaal weggelaten.’
In haar boek puzzelt Pennock met engelengeduld de snippertjes bij elkaar die getuigen over die inheemse ‘ontdekkingsreizigers’. Daarin schept ze een wereld waarin de machtsverhoudingen tussen inheemse Amerikanen en Europeanen een stuk evenwichtiger waren dan algemeen wordt aangenomen. Een broodnodige correctie, vindt ze zelf. ‘We associëren de oorspronkelijke bewoners van Amerika vaak met brutaliteiten en mensenoffers. Het waren zeker gewelddadige maatschappijen, maar ze waren zeker niet gewelddadiger dan de Europese. In Europa werden op dat moment evenzeer mensen gevierendeeld of levend op de brandstapel gezet. Meer nog: op veel gebieden voelen die oorspronkelijke Amerikaanse samenlevingen vertrouwd aan. Bij de Azteken stonden mannen en vrouwen samen in voor de opvoeding van de kinderen. Er was algemeen onderwijs, zowel voor jongens als voor meisjes. Vrouwen hadden vooraanstaande maatschappelijke rollen. Politiek leidinggevende rollen gingen doorgaans naar mannen, maar vrouwen konden erven, ondernemen en arts worden. Ze hadden het recht om te scheiden en mochten niet door hun man geslagen worden. In het Europa van de zestiende eeuw was dat allemaal volslagen ondenkbaar.’
Welk cliché over de oorspronkelijke Amerikanen wilt u absoluut de wereld uit helpen?
Caroline Dodds Pennock: Ik vind het heel kwalijk dat we blijven beweren dat de Europeanen Amerika ‘ontdekt’ hebben. Amerika is op dat moment een lappendeken van honderden beschavingen, waar mensen in grootsteden zoals Tenochtitlan en Cuzco woonden. Je kunt niet iets ontdekken wat al vele duizenden jaren bestaat en door mensen wordt bewoond. Als ik morgen voor het eerst in Gent kom, heb ik Gent niet ‘ontdekt’. Ik vind dat cliché kwalijk, omdat de doctrine in de negentiende eeuw gebruikt werd als rechtvaardiging om land af te nemen van de oorspronkelijke bevolking.
We hebben het idee dat de kolonisatoren de oorspronkelijke bevolking als naïeve domoren zagen. Maar wanneer Columbus voet zet in Amerika, schrijft hij voortdurend over hoe slim en inventief ze wel zijn.
Pennock: De Europese perceptie van de oorspronkelijke Amerikanen is grotendeels bepaald door latere rechtvaardigingen van imperialisme. Toen de Spanjaarden in Amerika aankwamen, hadden ze er belang bij om de bevolking als intelligent voor te stellen. De wettelijke basis voor hun aanwezigheid daar was evangelisatie, en je kunt mensen alleen evangeliseren als je aanvaardt dat ze de verstandelijke vermogens hebben om bekeerd te worden.
Een ander cliché wil dat de oorspronkelijke Amerikanen de Europese kolonisten als goden zagen.
Pennock: Het verhaal is waarschijnlijk een combinatie van twee factoren. Er is de Spaanse hooghartigheid, waardoor Spanjaarden zich moeilijk kunnen voorstellen dat de inheemse bevolking hen níét zou aanzien als goden. En tegelijk heb je een deel van de inheemse bevolking dat na de conquista voor zichzelf probeert uit te maken wat er in hemelsnaam gebeurd is. Op die manier wordt de Azteekse leider Moctezuma een soort zondebok. Hij wordt voorgesteld als een zwakke, bange leider die er door zijn lafheid niet in slaagt de Spanjaarden te stoppen. Het verhaal dat Moctezuma veroveraar Hernán Cortés als een god aanzag, ontstaat pas decennia na de Spaanse veroveringen. Er is geen enkel bewijs dat Moctezuma dat echt heeft gedacht.
Weten we wat de Azteken van de Spaanse conquistadores dachten?
Pennock: Er bestaan geen geschreven Azteekse bronnen uit de tijd van Cortés (omstreeks 1519, nvdr), maar we hebben wel pictografische verslagen. Er zijn vijf elementen die altijd terugkeren in de manier waarop Europeanen getekend worden: kruisen, banieren, zwaarden, baarden en paarden. Die paarden waren grappig genoeg enorm slecht getekend. De Azteken – die voorheen nooit paarden hadden gezien – dachten kennelijk dat paarden een enorm lange tong hadden. Vuurwapens zijn in die tekeningen totaal afwezig.
Hoe verklaart u dat?
Pennock:(lacht) Dat is onze obsessie. We denken dat het allemaal draaide om Guns, Germs and Steel, om het bekende boek van Jared Diamond te citeren. Maar kennelijk waren de Azteken totaal niet onder de indruk van de Europese vuurwapens. Sowieso had Cortés nauwelijks een twintigtal haakbussen, die in het vochtige klimaat vaak niet goed werkten. De Azteken waren vooral onder de indruk van de zwaarden en de paarden. Zij hadden obsidiaanzwaarden, die scherper waren dan een hedendaags scalpel maar ze braken als je ze tegen staal gebruikte. De paarden vonden ze dapper, omdat ze altijd vooruitstormden en niet op de vlucht sloegen. (grinnikt) In tegenstelling tot de Spanjaarden.
De meeste oorspronkelijke Amerikanen die naar Europa reisden, stierven binnen de paar jaar aan een van de Europese ziekten waartegen ze geen bescherming hadden. Waren ze zich daarvan bewust?
Pennock:(knikt) Het is hartverscheurend. In de archieven lees je soms hoe een grote groep in Europa aankomt, en hoe er dag na dag mensen ziek worden en sterven. Het was wel niet zo dat ze een extra risico namen door naar Europa te reizen. Ook in Amerika had je de zogenaamde cocoliztli, vermoedelijk een pokkenepidemie, die in nauwelijks enkele jaren zowat de helft van de bevolking uitroeide. Het risico om aan een ziekte te sterven was voor oorspronkelijke Amerikanen niet groter in Europa dan in Amerika.
Wat vonden ze van de Europese beschavingen die ze ‘ontdekken’?
Pennock: Doorgaans waren ze niet echt onder de indruk. We hebben een reisverslag van een zekere Savignon, een Wendat uit wat vandaag Canada is, die in de zeventiende eeuw naar Spanje reisde. Hij was stomverbaasd toen hij zag dat Spanjaarden hun kinderen sloegen. Hij snapte letterlijk niet waarom dat gebeurde.
Een ander verhaal dat voortdurend terugkomt, is hun verwondering over de ongelijkheid in Europese landen.
Het risico om aan een ziekte te sterven was voor oorspronkelijke Amerikanen niet groter in Europa dan in Amerika.
Pennock: (knikt) Zowat elke Amerikaanse reiziger was gechoqueerd door de enorme economische ongelijkheid in het Europa van toen. Dat wil niet zeggen dat er geen ongelijkheid was in de oorspronkelijke maatschappijen van Amerika. Maar ze konden kennelijk niet begrijpen dat een kleine groep mensen extravagant rijk kon worden terwijl anderen geen eten hadden. Zelfs bij de Azteken, waar de adellijke klasse zeer rijk was, moesten de rijken hun voedsel delen. Een ander concept dat ze enorm grappig vonden, was het Europese recht van de eerstgeborene. Ze vonden het absurd dat kinderen in Europa een koninkrijk konden leiden. De meeste Amerikaanse culturen waren erg meritocratisch, waarbij de meest competente of gerespecteerde strijder vaak de leidende rol toebedeeld kreeg. Ze vonden het ook enorm vreemd dat gewone Europeanen al die onrechtvaardigheden zonder al te fel protest aanvaardden.
Hoe keken ze naar de Europese veroveringstochten?
Pennock: Met totaal onbegrip. De Franse predikant Jean de Léry, die in de zestiende eeuw bij de Tupi-indianen verbleef, schreef bijvoorbeeld dat de Tupi met wie hij praatte maar niet konden snappen waarom de Europeanen naar Amerika waren gereisd. In het begin dachten veel inheemse volkeren dat er in Europa een tekort aan hout en grondstoffen was. Toen ze vernamen dat er in Europa meer dan genoeg was en dat kolonisten vooral uit winstbejag naar Amerika reisden, waren ze kennelijk niet in staat om dat te begrijpen. Het idee van excessieve rijkdom leek hen totaal onaantrekkelijk.
Vanaf de zestiende eeuw zonden veel inheemse volkeren diplomaten naar Europa. Waarom deden ze dat?
Pennock: We mogen niet vergeten dat de Europeanen de eerste eeuwen in de minderheid waren in Amerika. Ze moesten dus onderhandelen om dingen gedaan te krijgen. De oorspronkelijke Amerikanen gebruikten de Europese mogendheden al snel als een soort arbiter, bijvoorbeeld wanneer ze ruziemaakten over grondgebied. Het was dus belangrijk dat ze vertegenwoordigers hadden die hun belangen verdedigden.
Hoe begrepen ze hun belangen?
Pennock: De absolute meesters van de diplomatie waren de Tlaxcalteken, het volk dat samen met Cortés de Azteken versloeg. Zij slaagden erin om een uitzondering te krijgen zodat ze geen belastingen hoefden te betalen. Ze kregen het recht om zelf belastingen te innen en meer autonomie, een eigen wapenschild, een eretitel voor de stad Tlaxcala. Ze voerden ook campagne om het recht te verkrijgen om de eerste kathedraal in de regio te bouwen. Dat was een onderhandelingstechniek die we bij veel inheemse ambassadeurs terugzien: ze presenteerden zich als vertegenwoordigers van ‘Spaanse waarden’. Ze leerden snel dat die christelijke formuleringen deel uitmaakten van het legalistische taalgebruik.
Hoe verklaart u die nadruk op religie?
Pennock: In de vroegste periode na de Spaanse conquista was christen zijn belangrijker dan je afkomst. Dat had vooral een praktische reden. In de beginjaren waren negen op de tien Europese migranten mannen, en die wilden natuurlijk kunnen trouwen. Christen zijn gaf je bovendien – in theorie – bescherming, omdat christenen niet tot slaaf konden worden gemaakt.
In welke mate hebben de inheemsen zich echt bekeerd?
Pennock: Sommigen bekeerden zich en werden devote katholieken. Anderen wezen het nieuwe geloof af. De meesten vielen ergens tussenin: ze namen het christendom over, maar voegden er hun eigen elementen aan toe. De inheemse volkeren hadden een polytheïstisch wereldbeeld, en vonden dat ze die christelijke god en heiligen gewoon aan hun godenwereld konden toevoegen. Voor christelijke missionarissen was dat lastig. Zij waren bezorgd dat de inheemse bevolking niet snapte dat het christendom en hun oorspronkelijke geloofssysteem niet verenigbaar waren. Ze dachten voortdurend dat al die inheemsen stiekem toch mensen bleven offeren. Je merkt het vandaag nog in het hedendaagse Mexicaanse katholicisme: het zit vol rituelen die stammen uit de precolumbiaanse tijd.
Caroline Dodds Pennock, On Savage Shores:How Indigenous Americans Discovered Europe, Knopf, 320 blz., 32 euro.
Caroline Dodds Pennock
Geboren in 1978.
2004: doctoreert in de Azteekse geschiedenis aan de Universiteit van Oxford.
2008: wint de Royal Historical Society’s Gladstone Prize.
Sinds 2010: lector internationale geschiedenis aan de Universiteit van Sheffield.
Auteur: van Bonds of Blood (2008) en On Savage Shores (2023)