Het explosieve leven van atoombommaker Robert Oppenheimer
‘Briljant, geniaal en arrogant’: nieuwe bio van Ray Monk over de illustere vader van de atoombom.
Zou de wereld er anders hebben uitgezien mocht een jongeman, Robert Oppenheimer, in 1925 zijn reiskoffer aan het station van Southampton beter gemikt hebben? De koffer kwam op de stenen terecht in plaats van op de vrouw voor wie hij bedoeld was.
Het voorval wordt vermeld in de krachtige biografie van Ray Monk, ‘Inside the Centre: The Life of J. Robert Oppenheimer’. Het verhaal heeft een voorgeschiedenis. Oppenheimer, de vader van de atoombom, was 21 en studeerde fysica in Cambridge. Hij reed met de trein naar de Britse havenstad om zijn ouders te ontmoeten die van New York waren gekomen om hem te bezoeken. Ze waren ongerust omdat hun zoon depressief was. Robert zat in de trein te lezen en kon zich niet concentreren omdat het koppel tegenover hem zat te vrijen. Toen de man even naar buiten ging kuste Oppenheimer plots de verraste vrouw, had daar spijt over, ging op de knieën zitten om zich te excuseren en begon te schreien. Eens de trein in Southampton aangekomen, gooide hij zijn koffer naar het hoofd van de vrouw.
Los Alamos
Twintig jaar later, op 16 juli 1945, werd in de woestijn van New Mexico bij Los Alamos de atoombom getest. Robert Oppenheimer stond aan het hoofd van het geheime Manhattanproject dat de bedoeling had vóór de Duitsers een nucleair wapen te ontwikkelen en daarmee een einde te maken aan de Tweede Wereldoorlog. Drie weken later viel de eerste atoombom op Hiroshima. Nagasaki volgde drie dagen erna. Oppenheimer vond het bezit van een atoombom en het bombardement op Hiroshima verantwoord voor Amerika, ook al was Duitsland zo goed als verslagen. Nagasaki was er alleen maar om Amerika’s macht aan de Sovjet-Unie te tonen, was zijn mening.
Rode spion? Ray Monk, ook de gelauwerde biograaf van Ludwig Wittgenstein en Bertrand Russell, werkte elf jaar aan J. Robert Oppenheimer. Over de man is wel een bibliotheek vol geschreven, maar toch blijft hij een enigma. Hij was de zoon van rijke Joods-Amerikaanse ouders, een briljant student die wetenschappen studeerde aan Harvard, Proust en T.S. Eliot las, gedichten schreef, schilderde, Sanskriet en Grieks leerde, gefascineerd raakte door de Hindoe-filosofie. In Europa studeerde en publiceerde hij al vroeg over de kwantumfysica en hij behoorde tot de eersten die over het bestaan van zwarte gaten schreef. Hij bleef relatief onbekend tot na de Tweede Wereldoorlog. Eerst werd hij gelauwerd door president Truman, later noemde die hem een ‘huilbaby’ omwille van Oppenheimers ethische twijfels over bezit en gebruik van nucleaire wapens. Bij de oprichting van de Atomic Energy Commission (AEC) werd hij aangesteld als hoofd van de wetenschappelijke adviescommissie.
Hij verdedigde onder meer het standpunt dat kernenergie en bewapening moesten worden geïnternationaliseerd. Dat werd voor een stuk verworpen, de Sovjet-Unie bleef in de kou staan, de wapenwedloop tussen de twee grootmachten nam een vliegende start. Bij een hoorzitting van het AEC werd Oppenheimer ervan verdacht een veiligheidsrisico te zijn. Geheime documenten waren voor hem niet meer toegankelijk. Volop in de sfeer van het McCarthyisme werd uit de doeken gedaan dat hij in de jaren dertig linkse sympathieën en vrienden had, de republikeinen steunde tijdens de Spaanse Burgeroorlog… Voor FBI-baas Hoover was Oppenheimer een spion voor de Sovjet-Unie.
Wat hem volgens Monk zeker de das omdeed, was de bekentenis dat hij in de Alamos-periode tegen leden van de contraspionage had gelogen over zijn grote vriendschap met Haakon Chevalier. De man was een specialist Franse literatuur die in Berkeley doceerde, onder meer Malraux, Maurois en Aragon in het Engels vertaalde, bekend stond om zijn linkse ideeën en ervan beschuldigd werd spionnen voor de communisten te rekruteren. Als Oppenheimer toen over die vriendschap had gelogen, was hij dan verder nog wel te vertrouwen; zo luidde de redenering.
Ongenade Met de officiële carrière van Robert Oppenheimer was het gedaan. De vader van de atoombom was het kind van de rekening geworden, ook al door het feit dat hij heel wat vijanden had gemaakt. Briljant, geniaal en arrogant noemt Ray Monk hem: ‘Iemand met een enigmatische ongrijpbaarheid die het moeilijk had om gewoon contact te hebben met de mensen rondom hem.’ In een gesprek met de Britse krant The Guardian toont Monk wel begrip voor Oppenheimer, zeker voor de periode dat hij aan het Manhattanproject werkte. De druk moet enorm geweest zijn. ‘Hij was verantwoordelijk voor een project dat miljarden dollar kostte en dat beslissend kon zijn voor het lot van zijn land en zelfs de hele wereld. Als het zou lukken, dan had Oppenheimer het verschrikkelijkste massavernietigingswapen ter wereld gemaakt.
En ondertussen werd hij ondervraagd over zijn politieke banden uit de jaren dertig. Banden die helemaal te rechtvaardigen waren en helemaal niet in strijd met zijn intense patriottische gevoelens. Hij moet een angstig wrak geweest zijn.’ Waarmee Monk min of meer een droge opmerking volgt van Einstein: ‘Het probleem van Oppenheimer is dat hij verliefd is op een vrouw die niet op hem verliefd is – de Amerikaanse regering.’
Eerherstel Oppenheimer mag dan in 1954 in ongenade zijn gevallen, later kreeg hij wel een gedeeltelijke rehabilitatie. Over heel de wereld ging hij lezingen houden over zijn wetenschappelijk werk. In 1963 verleende John F. Kennedy hem de Enrico Fermi-prijs. Lyndon B. Johnson zou hem die overhandigen na de moord op Kennedy. De prijs, genoemd naar de Amerikaanse natuurkundige en Nobelprijswinnaar, stond symbool voor eerherstel. Oppenheimer overleed in 1967 aan keelkanker. De gebroken vriendschap door zijn verraad aan Haakon Chevalier had hem de rest van zijn leven gepijnigd. ‘The Man Who Would Be God’, luidt de titel van de roman die Chevalier schreef over hun relatie.
Fred Braeckman
Ray Monk, Inside the Centre: The Life of J. Robert Oppenheimer, Jonathan Cape, 835p., 38,90 euro, ISBN 978 0 224 06262 6
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier