Het Berlijnse avontuur van Franz Kafka: alles beter dan Praag

Het naoorlogse Berlijn waarin Kafka terechtkomt, is getekend door inflatie, armoede en ondervoeding. © Bettmann Archive

3 juni markeert de 100e sterfdag van de Joods-Duitse schrijver Franz Kafka. In zijn laatste jaar ruilde hij Praag in voor het door crisissen geplaagde Duitsland. Over die periode schreef Piet de Moor het boek Met Kafka in Berlijn. Een voorpublicatie.

Op zondag 23 september 1923 arriveert Franz Kafka in Berlijn. Hij is met de trein uit Praag gekomen, gedreven door het verlangen zich definitief in de hoofdstad van de Weimarrepubliek te vestigen. Hij is een semigepensioneerd ambtenaar die zichzelf vooral als schrijver ziet. In diverse tijdschriften en kranten heeft hij enkele vertellingen gepubliceerd. Hij is de auteur van een paar verhalenbundels die in kennerskringen hoog worden gewaardeerd. Slechts enkele ingewijden weten dat het gros van wat Kafka tot op dat moment heeft geschreven zich tussen de kaften van zijn notitieboeken bevindt. De man die op het Anhalter Bahnhof met lichte koorts uit de trein stapt, heeft een bewogen privéleven achter de rug. Hij is snel verliefd, zijn verliefdheid is snel over en jonge vrouwen fascineren hem. Hij is knap en heeft succes. Drie verlovingen heeft hij verbroken, waarvan twee met dezelfde vrouw. En nu gooit de veertigjarige Franz Kafka alle burgerlijke conventies overboord door in Berlijn ongetrouwd te gaan samenwonen met de vijftien jaar jongere Dora Diamant, zijn nieuwe Joodse vriendin.

Maar hij is ziek. Hij weet dat de tuberculose, die beide longen heeft aangetast, zijn gezondheid ondermijnt. De symptomen kent hij al sinds hij in de nacht van 10 op 11 augustus 1917 met een mond vol bloed wakker was geworden en zich had afgevraagd of die voorbode van zijn dodelijke ziekte niet de vervulling van een diepe wens was. Nooit had hij zich immers beter gevoeld dan in die noodlottige nacht waarin hij vreemd genoeg voor het eerst in jaren weer goed had geslapen.

Meteen na zijn aankomst neemt de reiziger zijn intrek in een kamer in het district Steglitz, in de groene gordel buiten de S-Ringbahn, aan de rand van een stad die Kafka’s biograaf Reiner Stach niet voor niets ‘het mijnenveld Berlijn’ noemt. Maar Berlijn als definitieve woonplaats is een droom die al lang door Kafka’s hoofd spookt. Telkens als hij erover piekert hoe aan Praag te ontsnappen, duikt Berlijn als de stad van zijn voorliefde op – niet Wenen, waarover hij reeds op 9 maart 1914 in zijn Dagboek had genoteerd dat hij het haat. Aan Grete Bloch, een vriendin, schreef hij in datzelfde jaar: ‘Berlijn is een zoveel betere stad dan Wenen, dat afstervende reuzendorp. (…) De sterkende werking van Berlijn voel immers zelfs ik, of, tenminste, ik weet dat ik die zou voelen als ik naar Berlijn zou emigreren.’

Wenen was geen optie: ‘Berlijn is zo veel beter dan dat afstervende reuzendorp.’

Verboden vrucht

Na de nederlaag van het Habsburgse imperium in de Grote Oorlog was Wenen gedegradeerd tot het hoofdstedelijke waterhoofd van de Oostenrijkse rompstaat, spiksplinternieuw, maar volgens de reporter Joseph Roth, Kafka’s elf jaar jongere tijd- en landgenoot, ‘miserabel opgelapt met oude Habsburgse planken’. De K.u.K. (Kaiserliche und Königliche) Doppelmonarchie was als een zeepbel uit elkaar gespat. Maar voor de Duitstalige Joodse Tsjech Franz Kafka riep Wenen, dat sinds het Verdrag van Saint-Germain (1919/1920) nu ook voor hem de hoofdstad van de buitenlandse republiek Oostenrijk was geworden, nog altijd te onaangename associaties op met het oude en ouderlijke Praag, de stad waaraan Kafka, die met zijn voornaam naar de op een na laatst regerende keizer was genoemd, voor eens en altijd wilde ontkomen.

Het verlangen om de betekenis van Oostenrijk in zijn leven te dimmen, kunnen we afleiden uit het vervolg van de al genoemde dagboeknotitie van 9 maart 1914, opgeschreven toen de Dubbelmonarchie nog intact was: ‘Ik moet dus weg uit Oostenrijk en wel, aangezien ik geen talent voor talen heb en in lichamelijk en commercieel werk alleen maar slecht zou kunnen presteren, in ieder geval eerst naar Duitsland en wel naar Berlijn, waar de beste mogelijkheden bestaan om me te handhaven.’ Berlijn trekt al lang aan hem. Hij kan er niet over ophouden in die weken die voorafgaan aan het uitbreken van de Grote Oorlog: ‘Was het maar mogelijk naar Berlijn te gaan, zelfstandig te worden, van dag tot dag te leven, ook honger te lijden, maar je hele kracht te laten uitstromen in plaats van hier te sparen of beter gezegd zich van het leven af te wenden in het niets!’ (Dagboek, 5 april 1914).

Hermann Kafka. Franz kon nooit echt ­ontsnappen aan zijn tirannieke vader. © Bridgeman via Getty Images

Vóór het uitbreken van de Grote Oorlog pendelde Kafka tussen Praag en Berlijn. Alleen al van maart 1913 tot juli 1914 was hij acht keer in de Duitse hoofdstad. In de vroege zomer van 1914 had hij zelfs overwogen zijn werk in Praag op te zeggen om zich voorgoed in Berlijn te vestigen, maar het uitbreken van de oorlog had dat plan gedwarsboomd. Aangezien zijn bewegingsruimte zich daardoor meer dan ooit beperkte tot het verfoeide Praag, werkte het in die crisistijd onbereikbare Berlijn als een verboden vrucht op zijn verbeelding.

Maar nu, in de vroege herfst van 1923, heeft Kafka het gevoel dat hij, ondanks zijn ziekte, op het punt staat een zelfstandige positie te veroveren in zijn nieuwe leven en verkeert hij in een vergelijkbare stemming als de hybride, maar door ervaring wijzer geworden en door schade en schande geëmancipeerde Roodpeter uit het al genoemde verhaal ‘Een verslag voor een academie’: ‘Nee, vrijheid wilde ik niet. Enkel een uitweg.’

Koffie voor een broek

Het onthaal dat Berlijn hem eind september 1923 bereidt is in alle opzichten duizelingwekkend. De bijna viermiljoenenstad telt een kwart miljoen werklozen. Armoede, ondervoeding en woningnood tekenen het leven in het centrum van de stad, waar hongerigen en daklozen aan mobiele gaarkeukens voor een bord watersoep staan aan te schuiven. De gierende inflatie klimt naar haar hoogtepunt. Twee dagen voor zijn aankomst heeft de Reichsbank het eerste biljet met een waarde van één miljard mark uitgegeven. Voor drie van zulke briefjes koop je één ei. Wie zijn loon uitbetaald krijgt, rent meteen naar de winkel om het uit te geven voor de waarde van zijn geld in rook is opgegaan. Te laat ben je sowieso altijd. Arbeiders die eisen dat hun loon dagelijks wordt uitbetaald duwen handkarren die uitpuilen van massa’s papieren geld door de Berlijnse straten. In de winkels worden de geldvrachten niet meer geteld, maar gewogen en gemeten

Ik behandel mezelf hier als een zieke in een sanatorium.

. De Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig, die in dat kritieke jaar in Berlijn was, noteerde in De wereld van gisteren: ‘Ik stuurde bijvoorbeeld mijn uitgever een manuscript waaraan ik een jaar had gewerkt, en dacht op zeker te spelen door vooruitbetaling over de eerste tienduizend exemplaren te eisen; toen de cheque aankwam, dekte hij nauwelijks de portokosten voor dat pakje van een week eerder.’

De inflatie had in januari 1919 een aanloop genomen toen de Duitse munt snel terrein begon te verliezen ten opzichte van de dollar. Vanaf 1920 is de neergang van de mark niet meer te stuiten, en vanaf de nazomer van 1923 vliegen de prijzen in het idioom van Kafka ‘als eekhoorntjes’ omhoog. Hij schrijft zijn ouders dat hij zwemt in het geld, wat in de gegeven omstandigheden beslist geen benijdenswaardige positie is. De geldontwaarding is het gevolg van de verloren Grote Oorlog die Duitsland op de pof heeft gevoerd. Behalve voor de schulden die het ondergegane keizerrijk bij de eigen burgers heeft gemaakt, moet de nieuwe republiek opdraaien voor de herstelbetalingen aan de geallieerde overwinnaars. Maar de hyperinflatie toont aan dat het laten heetlopen van de gelddrukpersen een maatschappelijk rampzalige schijnoplossing is voor het vereffenen van de Duitse schuldenlast. Bovendien gaat de geldontwaarding gepaard met andere dramatische gebeurtenissen die de jonge Weimarrepubliek door elkaar schudden. Rebellieën van communisten, arbeiders, revolutionairen, oorlogsveteranen en soldaten, conflicten met buurlanden (Frankrijk en België bezetten het Ruhrgebied), politieke moorden door uiterst rechts, complotten en mislukte pogingen tot staatsgreep zijn aan de orde van de dag.

Franz Kafka. © Bridgeman via Getty Images

De ruilhandel kent een ongekende heropleving: boter in ruil voor schoenzolen, koffie voor een broek, een paar briketten voor een bioscoopkaartje of, wat tot de spaarstrategie van Kafka behoort, medische behandeling in ruil voor een boek. Aan een Berlijnse arts die na een huisbezoek van zijn ereloon afziet, schenkt Kafka een exemplaar van een Rembrandtbiografie die hijzelf van zijn Duitse uitgever Kurt Wolff gekregen heeft. Maar voor medicamenten heeft Kafka geen geld. Hij is immers zonder financiële reserves naar Berlijn gekomen.

Vaderdreiging

Leven met de hyperinflatie, die in november 1923 haar hoogtepunt bereikt, behoort tot de tol die Kafka moet betalen om te ontsnappen aan de lange arm van het ‘moedertje met klauwen’, zoals hij zijn geboortestad al als negentienjarige heeft gekarikaturiseerd, en om niet verpletterd te worden onder het vaderlijk gewicht waaraan hij zelfs in Berlijn niet ontkomt. Altijd hangt die vaderdreiging, die alle afstanden en tijden overbrugt, in de lucht. Dat de volwassen zoon zich niet kan ontworstelen aan die greep en gedoemd is zijn schaduwgevechten met die vader te blijven leveren, blijkt niet enkel uit zijn lange Brief aan mijn vader (1919), maar ook uit tal van notities die hij in zijn Dagboek fixeert. Op 2 december 1921 legde de achtendertigjarige Franz Kafka in een aantekening de kern bloot van het onbloedige duel waarin hij met zijn vader verwikkeld is: ‘Laatst het denkbeeld dat ik als klein kind door V. [vader] verslagen werd en nu uit eerzucht het strijdtoneel niet kan verlaten door alle jaren heen, hoewel ik altijd weer verslagen word.’ Kafka zal er nooit meer in slagen het oervertrouwen in de wereld te herstellen dat zijn onberekenbare, tirannieke vader, Hermann Kafka – nijver koopman, baas en eigenaar van een zaak in modeaccessoires – vanaf het begin heeft ondermijnd.

Zelfs in Berlijn, waar hij eindelijk op eigen benen probeert te staan en zich voorgenomen heeft de kost te verdienen met in de eerste plaats journalistieke publicaties en, wat onzeker is, in de tweede plaats met het schrijven van verhalen, heeft de volwassen zoon nog af te rekenen met de bedrukkende vraag van vader Hermann uit Praag of hij ‘voor later wel een toekomst heeft’. Daar heeft Franz Kafka geen goed antwoord op: ‘Uw vraag, beste vader, of ik hier “voor later een toekomst heb”, is zeer precair. Voor de mogelijkheid geld te verdienen bestaat voor mij tot nu toe niet de geringste aanwijzing. Ik behandel mezelf hier als een zieke in een sanatorium.’

Kafka negeerde alle burgerlijke ­conventies door ongehuwd te gaan ­samenwonen met zijn vijftien jaar jongere Joodse vriendin. © GF

Laatste krachten

Geen wonder dat niets Kafka méér onbehagen en angst inboezemt dan het vooruitzicht van ouderlijk bezoek uit Praag. Om dat gevaar af te wenden drukt hij zijn lievelingszus Ottla op het hart dat hij daarvoor niet sterk genoeg is. Hij probeert de pil te vergulden met de uitvlucht dat het probleem niet bij zijn ouders ligt, maar bij hemzelf: ‘Deze hele Berlijnse affaire is zo’n hachelijke zaak, is met de laatste krachten aangegrepen en blijft daardoor iets heel kwetsbaars. Je weet op welke toon ze soms, kennelijk onder invloed van vader, over mijn aangelegenheden praten.’ Gelukkig wordt het gevaar van zo’n ouderlijk bezoek aan Berlijn voorkomen met de hulp van Ottla, in wie Kafka een blind vertrouwen heeft.

Uit Praag was Kafka meer gevlucht dan afgereisd. Met de koffer in de hand had hij zijn verraste ouders op 23 september 1923 voor voldongen feiten geplaatst, zodat er geen tijd meer was overgebleven voor zenuwslopende discussies over de opportuniteit van zijn vertrek. Toch had hij zichzelf een duw moeten geven. Hij is al drie dagen in de Duitse hoofdstad als hij Ottla, met wie hij zijn grootste geheimen deelt, per brief opbiecht dat hij nog in de nacht voor zijn afreis had liggen piekeren over een telegram naar Berlijn om zijn nog maar pas afgesloten huurovereenkomst op te zeggen, maar dat hij, denkend aan de wilskracht van zijn zuster, uiteindelijk toch niet ‘omgevallen’ was. De twijfel die hem overweldigt zou wellicht iedereen overvallen die ingrijpende beslissingen moet nemen op een moment dat hij de dood voelt naderen. ‘Es rieselt im Gemäuer,’ zo beschrijft hij op 15 september 1923 zijn aangeslagen gezondheid in een brief aan zijn beste vriend Max Brod, die op dat moment al een grote faam als schrijver geniet. Dat ‘geritsel in het metselwerk’ is een expliciete verwijzing naar een beroemd commentaar waarin de Weense satiricus Karl Kraus in zijn eenmansblad Die Fackel op 15 oktober 1918 de implosie van het Oostenrijkse keizerrijk had aangekondigd. De krachten die Kafka tijdens zijn vakanties op het platteland had opgebouwd zijn inderdaad snel aan het verzwinden. Hij heeft gewicht verloren. Hij heeft maag- en darmklachten. ‘Het flikkeren van het lampje’ is een andere uitdrukking die hij voor zijn instabiele conditie hanteert.

Piet de Moor, Met Kafka in Berlijn, Pelckmans, 128 blz., 18,99 euro

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content