Herman Franke – Traag licht
Zijn romancyclus heeft Herman Franke voor zijn dood nog kunnen voltooien. Maar niet zoals die hem voor ogen stond. Ook voor de lezer is dat bijzonder jammer.
Herman Franke – Traag licht
Uitgeverij: Podium, Amsterdam
Aantal pagina’s: 256
Prijs: 22,50 euro
ISBN: 978-90-575-9404-5
‘Ongeneeslijk ziek. Niet lang meer te leven. Dat is verschrikkelijk voor de baas, maar wat moet ik daarmee? Goed, hij heeft me geschapen. Moet ik me daarom door hem laten afmaken? Ik begon net lekker op gang te komen. Ik ben nog lang niet klaar met mezelf en met al die anderen in me. Ik rekende op wel tien delen. Er is me zelfs een eindeloos doorlopende roman beloofd! En nu zou ik opeens mijn bek moeten houden? Daar komt niets van in.’
Niet alleen voor de hoofdpersoon van de romancyclus Voorbij ik en waargebeurd, die met deze woorden aan het slotdeel Traag licht begint, kwam het aangekondigde einde van Herman Franke als een schok. De schrijver die pas op zijn 44e was gedebuteerd, koesterde nog zo veel plannen.
In de cyclus zou hij alle verhalen die in zijn hoofd door elkaar buitelden, ingenieus en fantasierijk aan elkaar weven – zonder zich te laten insnoeren door traditionele vormen. De verbeelding, wier lof Franke al bezong in de gelijknamige, met de Generale Bankliteratuurprijs bekroonde roman uit 1998, moest alle ruimte krijgen om te schitteren.
Het slechte nieuws van zijn arts werkte als doping voor Frankes arbeidsethos. Hij zette alles op alles om zijn doorlopende roman te voltooien voor de ziekte hem eronder zou krijgen – dan maar samengebald in één krachtig slotdeel. Zoals zijn hoofdpersoon foetert: ‘Nog voordat het doek valt zal ik me leegvertellen, ik laat me niet met de buik vol onuitgesproken verhalen de eeuwigheid in sturen omdat [de baas] het bijltje erbij neer moet gooien.’
Helemaal gelukt is het niet. Toen Franke vier maanden geleden overleed, was hij aan sommige passages van Traag licht nog niet toegekomen. De aantekeningen van de auteur, afgedrukt in klein korps, vullen de leemtes op. Een opsomming van verhaalelementen staat er dan. Of een regie-aanwijzing: ‘Schrijf een brief aan Francien (integraal weergeven!)’. Een enkele keer schemert door hoe teleurgesteld hij moet zijn geweest dat hij zijn oeuvre moest afsluiten. ‘In bovenstaande schets van vervolg zoek ik naar kansen op passende uitweidingen, als ik de tijd daarvoor krijg(t).’
Hoe graag je ook zou willen dat het anders is: het onvoltooide karakter doet afbreuk aan de zeggingskracht van Traag licht. Noodgedwongen moet Franke de soms over meer delen van de cyclus opgebouwde spanning van een verhaallijn in één keer laten vieren door staccato de afloop weg te geven. Ook het slot, waarin de hoofdpersoon die zo veel waarde hecht aan de verbeelding letterlijk verdwijnt in de oudste menselijke kunstuiting, moeten we ons zelf voorstellen aan de hand van een paar notities.
Die tegenvaller is des te spijtiger omdat Traag licht ook in deze vorm het beste deel van de cyclus is. Uit het niets (2007) maakte een chaotische indruk. Zonder duidelijke hoofdlijn kreeg de lezer weinig grip op de op zichzelf fraai geschreven verhalen die de auteur bruusk, bijna kunstmatig aan elkaar knoopte. In Zoek op liefde (2008) gaf Franke zijn publiek meer controle op de opzettelijke wirwar van verhalen. Door een aantal opeenvolgende en logisch met elkaar verbonden hoofdlijnen kreeg het boek het karakter van een herkenbare raamvertelling.
Traag licht heeft een soortgelijke structuur. De verteller zet zijn zoektocht voort naar de vrouw op de naaktfoto die rond 1900 moet zijn gemaakt, voert de strijd met zijn vriendin Francien over de vraag of ze een kind nemen naar een climax, en ontmoet nog één keer zijn merkwaardige ex-vriendin die hem als student had leren vrijen en denken. Alle verhaallijnen voeren hem naar de grotten van Lascaux waar zijn visioen werkelijkheid wordt: oplossen in het eeuwige Zijn, waarin volgens de filosofie van Parmenides alles onveranderlijk is.
Het knappe van Traag licht zit hem niet alleen in het hoogstandje van Franke om zo veel verhalen en zijpaden bij elkaar te brengen in één apotheose. Ook besef je de rijkdom aan gezichtspunten op het overkoepelende thema van de cyclus: leven en dood, schepping en verwoesting. Franke laat zien dat ieder leven sporen nalaat – zelfs wanneer je je best doet jezelf niet voort te planten. Kunstenaars leven voort in hun werk, ouders in hun nageslacht, en iedereen op de foto’s waarop wij staan afgebeeld, al dan niet lachend naar de camera.
Zo kreeg ook de dood van Franke zelf een vanzelfsprekende plaats in de cyclus. En hoe wrang het ook is dat hij te vroeg overleed, de boodschap die de auteur voor zijn lezers achterliet, is een optimistische: in mijn werk blijf ik bestaan.
Maarten Dessing
Romans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier