Henry David Thoreau – Burgerlijke ongehoorzaamheid

Henry David Thoreau schreef met ‘Walden’ een klassieker uit de negentiende-eeuwse Amerikaanse letterkunde. Van dit autobiografische essay is een uitstekende nieuwe Nederlandse vertaling verschenen. Het boek verdient ook vandaag nog geduldige, nauwkeurige lezers.

HENRY DAVID THOREAU
Henry David Thoreau werd in 1817 geboren in Concord, Massachusetts (VS) in een familie van onderwijzers en potloodmakers. Thoreau studeerde onder ander Latijn, Grieks, wiskunde en filosofie aan Harvard. Hij behoorde tot de Transcendentalisten, een kransje idealistische intellectuelen rond de filosoof Ralph Waldo Emerson. In 1845 trok Thoreau zich terug in een bos bij het Waldenmeer, waar hij twee jaar lang in bijna volstrekte eenzaamheid bleef wonen. Over die ervaring schreef hij zijn klassiek geworden boek Walden (1854). Met zijn essay De plicht tot burgerlijke ongehoorzaamheid (1849) oefende Thoreau grote invloed uit op onder anderen Mahatma Gandhi en Dr. Marin Luther King. Thoreau is nooit getrouwd en bleef kinderloos. Hij stierf aan de gevolgen van tuberculose in 1862.

Henry D. Thoreau-Walden – Burgerlijke ingehoorzaamheid
Vertaald en van een Nawoord voorzien door Anton Haakman.
Uitgeverij: Atheneum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2005
Aantal pagina’s: 410
ISBN: 978-90-253-5335-3

Wat bezielde de achtentwintigjarige Amerikaan Henry David Thoreau eigenlijk toen hij zich op 4 juli 1845 terugtrok in een bos aan de rand van zijn geboortedorp Concord, een lieflijk en destijds ook intellectueel erg actief plekje in de noordoostelijke staat Massachusetts?

Wat ging hij doen in het hutje dat hij daar aan de rand van het Waldenmeer eigenhandig had gebouwd, en waarvan je vandaag op ongeveer dezelfde plek nog steeds een replica kunt bezoeken?

Thoreau was een veelzijdige jongeman die aan Harvard zowel talen als wiskunde als wijsbegeerte had gestudeerd; later, weer in Concord, verdiende hij zijn brood in de potlodenfabriek van zijn vader, maar ook als onderwijzer, schooldirecteur, herborist en landmeter.

Daarnaast was hij ook een beloftevolle schrijver die vertoefde in de kringen der Transcendentalisten, een cenakel van lichtjes mystieke denkers, sociale hervormers en intellectuelen rond de Concordse filosoof Ralph Waldo Emerson. Wat dreef zo’n in menig opzicht veelbelovend jongmens ertoe om zich zo nadrukkelijk van zijn sociale biotoop af te keren?

In wat een van de beroemdste passages van Walden, or Life in the Woods (1854) is geworden, lichtte Thoreau zelf zijn beweegredenen als volgt toe: ‘Ik ging de bossen in omdat ik bewust wilde leven, om me alleen met het wezenlijke bezig te houden en te onderzoeken of ik niet kon leren wat het leven me moest leren, zodat ik niet op mijn sterfbed zou moeten ontdekken dat ik niet geleefd had. (…) Ik wilde het leven diep doorleven en alle merg eruit zuigen, om zo dapper en Spartaans te leven dat ik alles wat niet het leven was kon verdrijven(…).’

Thoreau zag zijn retraite dus als een experiment, als een oefening in authentiek leven. Dit experiment vergde dat hij zich losmaakte van het suffe, routineuze, miezerige bestaan dat de meeste mensen leiden, wroetend als mieren en met elkaar wedijverend om – om wat? Om geld en aanzien, om status, prestige, macht.

‘We verbeuzelen ons leven met kleinigheden,’ vond Thoreau, ‘we vechten als pygmeeën met kraanvogels.’ Thoreaus vertrek was ook een vorm van protest tegen de verdwazing en de vervreemding die hij allerwegen zag toeslaan, een degeneratieproces dat volgens de schrijver geheel op conto van industrialisering en commercialisering moest worden geschreven.

De begindatum van zijn heremietentijd was niet zonder betekenis: 4 juli is Independence Day in Amerika, en onafhankelijkheid is nu net datgene waar zijn hele Waldenexperiment om draaide. Die drang naar onafhankelijkheid gold in de eerste plaats Thoreau zelf, een afstandelijk en weerbarstig man die het bij voorkeur oneens was met wat anderen zeiden en deden. Als kind al droomde hij ervan om op een dag alleen in een hutje aan het Waldenmeer te wonen.

‘Ik vind het heilzaam het grootste deel van de tijd alleen te zijn’, heet het in Walden. ‘Wij zijn meestal eenzamer wanneer we ons tussen de mensen begeven dan wanneer we in onze kamer blijven.’ En voor wie het nog niet zou hebben begrepen: ‘Ik heb heel veel gezelschap in mijn huis, vooral ’s morgens, wanneer er geen bezoek komt.’ Niet echt een fuifnummer, Thoreau.

Toch was deze oefening in authentiek leven tegelijkertijd een pose. Thoreau wilde namelijk wel gezíén worden. Als het hem echt om het kluizenaarsbestaan als zodanig te doen was geweest, dan had hij er vast geen boek over geschreven.

Zijn solitair experiment – dat overigens niet zo heel solitair was, Thoreau kreeg vaak bezoek en ging zelf dikwijls naar Concord – was ook een twee jaar durende performance, een dubbelzinnig gebaar, niet helemaal onvergelijkbaar met wat de Puriteinen in de zeventiende eeuw ertoe dreef om uit Europa weg te varen en in de Nieuwe Wereld een ‘City upon a Hill’ op te richten.

Naar Puriteinse smaak was ‘het oude Europa’ immers zo zondig en verdorven, zo helemaal decadent en ontspoord dat het niet langer op enige Verlossing aanspraak kon maken. Daarom wilden die grauwe protestantste fundamentalisten in de nieuwe wereld een schone, strenge, vrome modelstaat stichten die de Europese zondaars tot lering en voorbeeld moest strekken. Dat was het doel, de bestaansreden, de Manifest Destiny van Amerika zoals de Puriteinen die zagen.

Je zou kunnen zeggen dat Thoreau een geseculariseerde en geïndividualiseerde versie van dit ideaal nastreefde: het verlangen om in eenvoud en in harmonie met de natuur een autonoom individueel bestaan op te bouwen. Dat verlangen was tegelijkertijd een duidelijke afwijzing van de manier waarop de meeste mensen rondom hem leefden, en dus ook een kritiek op de maatschappij die mensen zulke levens opdrong.

Die maatschappijkritische inslag van Walden is het duidelijkst in de eerste drie hoofdstukken. Daar formuleert Thoreau zijn virulente kritiek op de steeds stompzinniger arbeid die zijn tijdgenoten in het snel industrialiserende Amerika van het midden van de negentiende eeuw verrichten.

De ‘zwoegende mens’ schrijft hij, heeft ‘geen gelegenheid om van dag tot dag zijn ware zelf te zijn; hij kan zich de menselijkste verhoudingen tot de mensen niet veroorloven; de marktwaarde van zijn arbeid zou erdoor dalen. Hij heeft geen tijd om iets anders te zijn dan een machine.’

Voorwaar een opmerkelijke parafrase van de kritiek op de vervreemdende effecten van de arbeid onder kapitalistische productievoorwaarden die ene Karl Marx enige duizenden kilometers oostwaarts vrijwel gelijktijdig formuleerde. ‘De mensen zijn de werktuigen van hun werktuigen geworden’, schrijft Thoreau. Marx had het niet beter kunnen zeggen.

Thoreau gispt zijn hard ploeterende medemensen om hun hang naar luxe en allerlei andere artificiële levensbehoeften. In een stijl die vaak doet denken aan de geschriften van Jean-Jacques Rousseau trekt Thoreau de zegeningen van het ‘zogenaamde rijke, verfijnde leven’ in twijfel. Hij verdedigt wat latere tijden ‘grenzen aan de groei’ hebben genoemd.

Beschaving is al te vaak opsmuk, nutteloos comfort zonder enige inhoudelijke verrijking: ‘Terwijl de beschaving onze huizen heeft verbeterd, heeft ze niet in gelijke mate de mensen verbeterd die erin wonen.’ Deze hoofdstukken zijn nog steeds bijzonder lezenswaard. Thoreau getuigt er van een bijzonder scherp inzicht in de veranderende levensomstandigheden van het 19e-eeuwse Amerika, en formuleert zijn kritiek in vaak prachtige, meanderende zinnen die in deze voortreffelijke nieuwe vertaling van Anton Haakman veel van hun oorspronkelijke grandeur hebben bewaard.

Het middelste deel van Walden bevat voornamelijk omstandige beschrijvingen van flora en fauna in diverse seizoenen en weersomstandigheden. Thoreau vertelt er ook uitgebreid over zijn bonenteelt en over de best wel talrijke bezoekers die hij tijdens dat eerste jaar in Walden in pastorale audiëntie ontving. Ik vrees dat deze hoofdstukken vandaag zelfs voor de fanatiekste natuurliefhebber aan de saaie, taaie kant zijn.

In het slothoofdstuk vindt Thoreau zijn visionaire elan terug. Na de bijtende maatschappijkritiek in de eerste hoofdstukken en de lange meditatie over en in de natuur, richt hij zich opnieuw tot zijn geestelijk verarmde tijdgenoten en roept hen op om het grootse in zichzelf te cultiveren: ‘Wees een Columbus naar hele nieuwe continenten en werelden binnenin jezelf, en open nieuwe kanalen, niet voor de handel, maar voor het denken. Ieder mens is de heer van een rijk waarbij vergeleken het aardse keizerrijk van de tsaar maar een dwergstaatje is (…).’

Thoreaus slotbeschouwingen zijn opvallend etherisch. Walden begint als een harde afwijzing van het concrete, afstompende leven in Concord anno 1845, maar het eindigt in de nevelen van een tamelijk abstracte zelfzorg. ‘Hoe armetierig je leven ook is,’ troost Thoreau zijn jakkerende medemens, ‘bied het het hoofd en leef het; ga het niet uit de weg en verwens het niet. Wie altijd ontevreden is, zal zelfs ontevreden zijn in het paradijs.’ Het blijft een nogal teleurstellende, apolitieke conclusie voor een boek dat zo kritisch aanzette.

Veel scherper was Thoreau in zijn essay Civil Disobedience (1849), dat ook in deze nieuwe vertaling is opgenomen onder de titel De plicht tot burgerlijke ongehoorzaamheid. Daarin betoogde hij dat een burger het recht heeft om geen belastingen te betalen aan een staat die onrechtvaardig handelt. Thoreau was een heftig tegenstander van de slavernij en van de oorlog die Amerika tegen Mexico voerde.

Daarom weigerde hij gedurende enige jaren de zogenaamde hoofdelijke belasting (poll tax) te betalen, wat hem in 1846 op één nachtje hechtenis kwam te staan. Maar dat kon de soevereine individualist Thoreau niet deren, integendeel: de gevangenis was ‘het enige huis in een slavenstaat waarin een vrij man met fatsoen kan vertoeven’.

Frank Albers

Partner Content