Henk Spaan, de paus die romancier werd: ‘Ik denk weer net zo links als op de middelbare school’
Televisiepersoonlijkheid, sportjournalist en columnist Henk Spaan heeft met zijn derde roman Stappen tellen een enig mooi verhaal geschreven over ouder worden en afscheid nemen. ‘Hoe gaat dat met een tweepersoonsbed, als de tweede persoon er niet meer is?’
Stappen tellen, de nieuwe roman van Henk Spaan, staat met één voet in het Amsterdam van vandaag, en met de andere in het Italië van de jaren tachtig. In de onvoltooid tegenwoordige tijd probeert Ed zijn verdriet te dempen met wandelingen aan de zijde van zijn dementerende vriend Wally, koldereske bewonersvergaderingen en esbattementen met klantendiensten. In de van Italiaanse zon doorzopen flashbacks maken we nader kennis met zijn vrouw Lieke en hun vrienden, maar ook met een Amerikaanse fagottist, een dorpstimmerman en een gestoorde sekteleider. Spaans uitgeverij kondigt het boek aan als luchtig, maar de scènes waarin Ed afscheid neemt, snijden diep.
Stappen tellen is Spaans derde roman. Eerder – in de jaren tachtig en negentig – maakte hij samen met Harry Vermeegen furore met vernieuwende satirische televisieprogramma’s als Pisa (de rubriek waarin hij verkleed als paus Johannes Paulus II door Nederland banjerde, veroorzaakte ook bij ons deining), Verona en Die 2: Nieuwe koeien. Maar al die tijd bleef zijn liefde voor de letteren broeien. Hij is sinds 1994 samen met voormalig De wereld draait door-presentator Matthijs van Nieuwkerk en voetbalanalist Hugo Borst hoofdredacteur van Hard gras, een literair tijdschrift over voetbal. En nog later kwamen de romans, die Spaan ‘onmodieus’ maar ‘maatschappelijk relevant’ noemt. Maar het vuur aan de lont van Stappen tellen was van een totaal andere orde.
Als Mark Rutte het straks weer voor het zeggen krijgt, acht ik hem in staat om het leidingwater te privatiseren.
Henk Spaan:Vakantieherinneringen, met name. Ik wilde al heel lang een verhaal schrijven over een gebied in Italië dat ik heel goed ken, in Umbrië, net over de grens met Toscane. In dat toverachtige decor hebben mijn vrouw en ik, en later onze dochter, jaren aan een stuk onze zomers doorgebracht. De gebouwen, de pleinen en de sfeer lenen zich uitstekend voor een literaire vertelling. Ik heb eerst de streek neergezet, pas in tweede instantie heb ik het heden ingevuld. Want al schrijvend kwam ik er wel op uit dat het verhaal in het heden moest beginnen.
De scènes in Italië hebt u vakkundig en met liefde opgetekend. De lezer kan ze zich moeiteloos voor de geest halen, in mooie, vervaalde polaroidkleuren.
Spaan: Ik weet niet of mijn herinneringen zich in kleur afspelen, maar de geuren kan ik zo oproepen. En de herinneringen zijn springlevend, wat niet wil zeggen dat ik alles wat in het boek gebeurt ook zelf heb meegemaakt. Dat is – op het decor na – helemaal verzonnen. Ook de mensen.
Ik meende toch iets van Henk Spaan te herkennen in Ed Wakker. Jullie zijn om te beginnen even oud.
Spaan: Ed is zelfs nog iets jonger dan ik. Hij is berustend en minzaam. (lacht) Dat past helemaal niet bij mij. Ik ben een pak opvliegender, agressiever zelfs. En het belangrijkste verschil is natuurlijk dat mijn vrouw nog leeft, godzijdank.
In uw vorige roman, De binnentuin, was het hoofdpersonage gescheiden, Ed is weduwnaar. Schrijft u om uw angsten te bedwingen?
Spaan: Dat heb ik mezelf ook al af- gevraagd, maar ik ben er niet uit: ik kan uitsluiten noch bevestigen. (lachje) Omdat ik geen weduwnaar ben, kon ik niet putten uit emoties die ik zelf al had beleefd, maar ik kon wel proberen om er mij iets bij voor te stellen. Hoe gaat dat met een tweepersoonsbed, als de tweede persoon er niet meer is? Hoelang duurt het tot je, zoals Ed, beseft: het hoeft niet meer, vier hoofdkussens? Als je zit te schrijven, stel je je automatisch zulke dingen voor. En dan hoop je maar dat het klopt, dat het levensecht is. Dat is mijn doel: het moet overtuigen. Maar ik vind ook dat je als schrijver niet de nadruk mag leggen op het melodrama. Het is goed om enige afstand van het verdriet te bewaren. Bijvoorbeeld door luchtigheid in te bouwen. Dat procedé heb ik bewust gehanteerd.
Eds verdriet is voelbaar, maar hij is nooit zwaar op de hand. Hij houdt de luim erin. Tegelijk is hij ontevreden over de tijd waarin hij leeft.
Spaan: Voor Eds ergernissen heb ik gretig uit mijn eigen leven gegrepen. Net als hij word ik gek van al die marktonderzoeken. Als je naar de winkel bent geweest, krijg je nog voor je weer thuis bent een mail: ‘Hoe tevreden bent u over uw aankoop?’ Toen ik The Irishman had gezien op Netflix, kreeg ik de vraag wat ik ervan vond. Volstrekt overbodig, want als ik er niks aan had gevonden, had ik niet de volledige drie uur en een kwartier uitgezeten. Volgens mij hebben die bedrijven er geen ene fluit aan, maar ze hebben nu eenmaal al die marketeers in dienst die bezig moeten blijven.
Is dat dé ziekte van deze tijd?
Spaan: Ik weet niet hoe het bij jullie is gesteld, maar Nederland zit in de greep van dwangmatig marktgericht denken. Toen Margaret Thatcher overleed, dachten we: godzijdank, nu zijn we ook van haar ideeën verlost. Maar intussen zitten we al jaren opgescheept met Mark Rutte, en dat is Thatcher all over again. Toen ik in 1968 ging studeren, helde de communis opinio fel over naar links, waardoor ik me ging verzetten tegen de pensée unique die werd uitgedragen door Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer. Vandaag is de tijdgeest helemaal omgeslagen, rechts tot en met, en is de maatschappij helemaal ingericht op maat van rijke mensen. Inhaligheid is de norm, solidariteit is zoek. En ik ben terug bij af: ik denk weer net zo links als op de middelbare school.
Popie Jopie hebben we in vijf minuten bedacht. We lazen over het pausbezoek in de krant en dachten er verder niet bij na.
Geert Mak vertelde me onlangs dat het marktdenken aan de fundamenten en de cohesie van de Nederlandse samenleving vreet.
Spaan: Ik erger me al twintig jaar aan het verdwijnen van het postkantoor. Dat waren vaak prachtige gebouwen uit het einde van de negentiende eeuw, opgetrokken in fraaie rode baksteen. In de lokettenzaal galmde het wondermooi, oudere mensen zoals mijn oma gingen er geld storten op hun spaarboekje en kwamen er mensen uit de buurt tegen. Nu zijn die postkantoren weg, en dat vind ik schandelijk. Als Rutte het straks weer voor het zeggen krijgt, acht ik hem in staat om het leidingwater te privatiseren. Dat is in Amerika al gebeurd, ik mag er niet aan denken dat wij ook die weg opgaan. En altijd is het argument: er is geen geld. De pandemie laat ik maar zijdelings in het boek insijpelen – want voor je het weet heb je een pandemieroman op je naam – maar tijdens die beroerde tijd hebben we wel gezien dat er geld zat was. Tot vier keer toe hebben ze gezegd: ‘Wie failliet dreigt te gaan, kan bij ons gratis geld komen halen.’ Miljarden zijn zo door ramen en deuren gevlogen. De nadruk op spaarzaamheid ontslaat politici van de plicht om zelf een visie op de maatschappij te ontwikkelen. Rutte heeft ooit gezegd dat visie een olifant is die het zicht belemmert. Natuurlijk raakt alles dan versimpeld.
Bent u een nostalgisch man?
Spaan: In het dagelijks leven niet: ik zit op Twitter en Instagram, leef behoorlijk in mijn tijd. Maar als ik ga schrijven, sluipt het er haast automatisch in. Ik heb dat altijd gehad, zelfs toen ik nog studeerde en al gedichten schreef. Ik was eenentwintig. (lacht luid) De dichters die ik bewonder, Martinus Nijhoff en Willem Wilmink, zijn ook melancholici. Het is een fijne emotie om je op te laten meedrijven.
Je gaat wel gemakkelijk kopje-onder.
Spaan: Ach, ik ben niet depressief van aard of zo.
Soms legt u de hang naar vroeger er vingerdik op. Wanneer Ed bijpraat met een vriendin van zijn overleden vrouw, zegt zij: ‘De tijd is zo veranderd. Niemand raakt elkaar nog aan.’ En dan gaat het over het academische purisme dat komt overgewaaid uit de Verenigde Staten, en ‘dat we in onze jonge jaren belachelijk zouden hebben gevonden’.
Spaan: Mijn hoofdpersonage heet natuurlijk niet toevallig Eduard Wakker. Hij ís weliswaar niet woke, maar hij houdt er wel rekening mee. In The Human Stain schrijft Philip Roth over een universiteitsdocent die tijdens zijn college twee donkere studentes die nooit komen opdagen ‘spooks’ noemt. Hij wordt ontslagen en gaat te gronde omdat de studenten het als een racistische uitlating zien. Zo ver zijn we in Nederland nog niet, maar zo’n fenomeen als de sensitivity reader, daar mag je toch niet aan denken?
Dat debat woedt hevig sinds Marieke Lucas Rijneveld de vertaling van Amanda Gormans gedicht The Hill We Climb aan zich moest laten voorbijgaan, omdat ze zogenaamd te wit en te non-binair was. Uiteindelijk vertaalde Zaïre Krieger het gedicht, bijgestaan door een team sensitivity readers.
Spaan: Rijneveld heeft achteraf gezegd dat ze niet zo goed Engels spreekt. (lacht) Dat lijkt me een legitieme reden om iemand van een vertaalproject te halen, maar niet het feit dat ze wit of non-binair is. Die nieuwe vertaling heeft in het NRC vijf ballen gekregen van ene Quinsy Gario, een man van wie niemand wist dat hij poëziecriticus was. Marcel van Roosmalen heeft die recensie in zijn NRC-column ontleed en genadeloos blootgelegd dat die Quinsy totaal niet kan schrijven. Dat zijn politieke keuzes van de krant. Ze moet daarmee oppassen, want je vervreemdt de mensen ermee.
Het woord pensioen neem ik niet in de mond. Als je je hele leven creatief werk hebt gedaan, wil je dat blijven doen tot het bittere eind.
Ook Jamal Ouariachi haalde uit naar sensitivity readers. Hij vindt dat literatuur die iets betekent altijd beledigt of kwetst.
Spaan: Natuurlijk. Ik heb mijn doctoraalscriptie geschreven over Het nieuwe onkruid en Als het onkruid groeit, want Louis Paul Boon heeft dat boek twee keer geschreven. Daar is het hoofdpersonage een oudere man die verliefd is op een jongere meid – sorry, vrouw – maar daar zou je nu wel mee moeten uitkijken.
Ouariachi vergeleek sommige gevoeligheden van de wokegeneratie met de schwalbe in het voetbal: bij het minste contact gaan ze tegen de grond.
Spaan: En dan huilen, zoals Neymar. (lacht)
Kijkt u meer uit dan vroeger?
Spaan: Nee, maar ik ga ook niet zoals Martin Bril in zijn columns voor Het Parool bewust het woord ‘neger’ vaker laten vallen. Het is niet nodig om mensen te kwetsen. Maar als een romanpersonage zo zou spreken, een ultrarechtse figuur à la Archie Bunker (de grofgebekte pater familias uit de Amerikaanse seventiessitcom All in the Family, nvdr), zie ik geen reden om dat woord niet te gebruiken. Zo’n man moet dat kunnen zeggen, als uit de context duidelijk wordt wat voor iemand hij is.
Ik was een jaar of zeven toen u in Pisa opdraafde als paus Johannes Paulus II in de rubriek Popie Jopie. Harry Vermeegen liet u dan een koekje in de thee soppen: ‘Gatverdamme figlio mio, dat is niet gezellig, dat is vies!’ Het kot was te klein, ook in Vlaanderen.
Spaan: Ik herinner me dat het CDA weleens vragen heeft gesteld in de Kamer, maar als Harry en ik in België voor de radio werden geïnterviewd, werd dat aspect gewoon uit de weg gegaan. België is natuurlijk traditioneel een katholiek land. Daar danken jullie een veel beter onderwijssysteem aan, maar ik kan me voorstellen dat sommige mensen een probleem hadden met Popie Jopie.
Waar trok ú de grens?
Spaan: Schelden deden we niet, want dat was niet doeltreffend. We waren wél doeltreffend als we spotten. Het beeld bepaalde alles in Popie Jopie: een man reed verkleed als de paus door Nederland, in een auto die was op- getuigd als de pausmobiel. Het beeld was de grap. Ik denk niet dat we ons ooit hebben uitgesproken over condooms, abortus, pedofilie of andere dingen die enigszins gevoelig liggen in de katholieke kerk.
In het boek houdt Ed Wakker altijd één oog op zijn stappenteller gericht. Telt u zelf uw stappen?
Spaan: Zeker weten, ja. En ik wil elke dag boven de zesduizend uitkomen, wat volgens professionele stappentellers natuurlijk níéts is: die rusten niet voor ze de tienduizend hebben gehaald. Ik vind het een meesterlijk hulpmiddel.
Het is ook een futiele bezigheid, zeker in het aanschijn van de dood. Eigenlijk telt Ed af.
Spaan: Uw conclusie lijkt me niet kwaad. De stappenteller heeft een zekere symbolische waarde, maar dat is niet iets wat de schrijver moet uitleggen.
Ligt u zelf weleens wakker van uw eindigheid?
Spaan: Dat is iets waaraan je meer gaat denken wanneer je ouder wordt en meer mensen in je omgeving ziek worden. Het komt dichterbij.
Wally, de vriend van Ed, lijdt op soms kostelijke wijze aan geheugenverlies. Is dat een schrikbeeld?
Spaan: Dat is ook weer iets wat je ziet binnensluipen in je naaste omgeving. En iedereen kent conversaties à la: ‘Weet je nog die acteur, van die ene film, met die euhm… bomen?’ Als iemand die beducht is voor ziekte en dood, ben je snel geneigd om te denken: ‘Jezus, wat nu?’ Maar ik kom meestal tot de conclusie dat het best wel goed gaat met mijn geheugen.
Bent u begaan met uw nalatenschap?
Spaan: Je bedoelt: wat ik achterlaat aan creatief werk? Daar heb ik nog nooit over nagedacht.
Uw tv-werk was zijn tijd ver vooruit. U hebt kijkcijferrecords gebroken, roem en fortuin vergaard.
Spaan: Ik merk dat ik de laatste jaren – en ik word daarin bevestigd, zelfs door jonge mensen – met enige trots terugkijk op wat ik gedaan heb. Maar toen sloeg ik helemaal geen acht op de kijkcijfers, altijd was ik inhoudelijk ontevreden.
Waarom?
Spaan: Omdat wij beperkt waren door de Nederlandse budgetten. Het seizoen van Pisa met Popie Jopie was ook in het buitenland niet onopgemerkt voorbijgegaan, en plots moest ik op het festival van Montreux aanschuiven voor een panelgesprek. Ik zat daar naast de bedenker van Spitting Image. ‘Met hoeveel mensen schrijven jullie?’ vroeg die man. Ik antwoordde dat wij twee redacteuren in dienst hadden. Dat vond hij om te lachen, want als zij iets nieuws opzetten, begonnen ze eraan met een team van vijftien schrijvers. Ik kon dat niet hebben. Ik vond ons minder omdat we minder geld hadden, en dus ook minder goede schrijvers.
Soms vuren zulke beperkingen de creativiteit toch aan?
Spaan: Het klopt dat je een onderwerp kunt doodlullen in vergaderingen. Popie Jopie hebben we in vijf minuten bedacht. We lazen over het pausbezoek in de krant en dachten er verder niet bij na.
U hebt Nederlandse taalkunde gestudeerd en schreef op jonge leeftijd al gedichten. Hoe was het gesteld met uw literaire ambities toen u populaire publiekstelevisie maakte?
Spaan: Die stonden on hold. Dat kun je jammer vinden, maar de dingen gaan zoals ze gaan. Millennials denken heel strategisch over iets als ‘een loopbaan’, maar ik leefde van het ene telefoontje naar het andere.
Hoe hebben uw literaire aspiraties opnieuw de kop opgestoken?
Spaan: Simpel: toen ik geen televisiewerk meer had. Want ik moet wel íéts doen, ik heb niet de neiging om stil te zitten, het woord pensioen neem ik niet in de mond. Als je je hele leven creatief werk hebt gedaan, wil je dat blijven doen tot het bittere eind.
Wie zijn uw literaire voorbeelden?
Spaan: Ik bewonder veel schrijvers, want ik ben een veellezer. Ik wil niet zeggen dat ik me aan hem spiegel, maar de laatste jaren heb ik me op het oeuvre van de negentiende-eeuwse Engelsman Anthony Trollope gestort. Die taak is nog niet voorbij, want hij heeft veertig boeken van zes- à zevenhonderd bladzijden geschreven. Ik ben ook een enorme fan van Ernest Hemingway en F. Scott Fitzgerald.
Wordt men niet geacht te kiezen?
Spaan: Dat is zo, en ik las eerst alleen maar Fitzgerald, die stilistisch duidelijk de meest begaafde van de twee is. Maar als je Hemingways The Sun Also Rises leest, dan valt de ongehoorde effectiviteit van dat staccatoproza des te meer op.
U houdt het zelf ook sober. In een interview zei u dat u geen tijd wilt verspillen aan metaforen en literaire krullen.
Spaan: Ik vind het lastig, omdat het al snel artificieel wordt. Je kunt beter met verborgen metaforen werken – zoals de stappenteller in dit boek – en daar geen al te lyrische uitweidingen aan besteden. Dat slaat als een tang op een varken, je hoeft niet té expliciet te zijn.
Fitzgerald is toch net een exponent van literaire overdaad, en in ons taalgebied wordt Tommy Wieringa toch heel terecht geprezen om zijn stilistische bravoure?
Spaan: Bij Fitzgerald vind ik dat niet erg, maar bij Nederlandse schrijvers ben ik geneigd te zeggen: dat is me wat kunstmatig. Ook bij Tommy. Ik vond Joe Speedboot een geweldig boek, maar ik hou in het algemeen van eenvoud.
Georges Simenon beweerde ooit dat de schrijverij geen beroep is, maar ‘een roeping van verdriet en ongeluk’.
Spaan: Kijk, dat is wél een goede metafoor. (lacht)
Als kunstenaar kun je moeilijk gelukkig zijn, wilde hij zeggen: u lijkt me wel aanleg te hebben voor geluk.
Spaan: Ik vind geluk een woord voor stationsromans en slechte liedjes. (abrupt) Mijn vrouw heeft alles van Simenon staan. Ook het boek van zijn zoon, waarin die zich verbaast over het tempo waarin zijn vader schreef.
Er is een bekende foto van de kalender waarop Simenon zijn schrijfdagen bijhield: op een keer schreef hij een boek in negen dagen tijd, plus drie dagen revisie.
Spaan: Trollope schreef elke dag 2500 woorden, terwijl hij ook nog eens bij de posterijen werkte. Van zo’n productie kan ik alleen maar dromen. Ik kan hoogstens een uur tot anderhalf uur geconcentreerd schrijven. Dan heb ik in het gunstigste geval 600 woorden geschreven, meestal minder.
Hoe schat u uw eigen werk in?
Spaan: Kwalitatief, bedoel je, in de totaliteit van de Nederlandse letteren? Daar durf ik niets over te zeggen. Kijk, als voormalig televisiefiguur bots je vaak nog op de vooroordelen van andere mensen. Als je in dat ene gebied succes hebt gehad, kunnen ze zich kennelijk moeilijk voorstellen dat je nog meer kan. Maar ik heb mezelf altijd beschouwd als iemand die meerdere dingen doet. Ik heb dat nooit een probleem gevonden, maar voor sommige mensen is dat wel iets waar ze nauwelijks overheen kunnen stappen.
Ondervindt u dat echt?
Spaan: Ik heb een literaire recensent eens gevraagd waarom mijn boeken niet besproken worden in zijn blad: ‘Nou ja, je bent een BN’er. Dat zijn niet de eerste boeken die wij bespreken.’ Ik vind dat een beetje oneerlijk. Maar ik zal er ook niet over klagen, want aan de andere kant helpt mijn bekendheid bij de marketing.
Spelen die vooroordelen Herman Koch ook parten?
Spaan: Nee. Bij hem is het minder. (denkt na) Omdat Jiskefet toch werd beschouwd als een intellectuele oefening in absurdisme. Terwijl het bij ons duidelijk een soort volksvermaak was.
Stoort die framing u?
Spaan: Soms is het een voordeel, soms een nadeel. Maar ik ben bevriend met P.F. Thomése, zonder twijfel een van de grootste stilisten van het land, en zelfs hij krijgt dat soort klachten.
Ik heb Stappen tellen graag gelezen, maar de literaire reikwijdte van het boek is wel beperkt. Zou het kunnen dat u zich inhoudt, dat u niet te hoog inzet omdat u vreest afgebrand te worden als het niet helemaal lukt?
Spaan: Deze tijd vraagt ook wel om tempo en productie. Boeken waar mensen tien jaar aan werken, die bestaan bijna niet meer. En een heel ambitieuze stijl past gewoon niet bij mij. Ik hou van zinnen die to the point zijn en scènes die nooit wijdlopig worden. Ik zou niet, zoals Simon Vestdijk, acht boeken over één personage kunnen schrijven, ook al heb ik de Anton Wachter- romans met de grootste bewondering gelezen. Maar ik begrijp je vraag volkomen, en het zou best kunnen zijn dat ik me inhoud. Misschien wil ik er niet van beschuldigd worden dat ik al te grote ambities koester.
‘Stappen tellen’, de derde roman van Henk Spaan, verschijnt op 15 oktober bij Ambo Anthos uitgevers.
Henk Spaan
– 1948: geboren in Amsterdam
– Sinds 1971: schrijft columns voor Het Parool
– 1973: behaalt zijn diploma Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en debuteert met de dichtbundel Een lach en een traan
– 1975: begint samen te werken met Harry Vermeegen, met wie hij satirische programma’s als Pisa en Verona maakt
– 1994: richt met Matthijs van Nieuwkerk het voetbalblad Hard gras op
– Romans Oude vrienden (2014), De binnentuin (2017), Stappen tellen (2021)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier