Benno Barnard
Heer van het hanengekraai
Jean-Baptiste Bernard schiet in een Franse colère als hij Franstalige verkiezingspropaganda in zijn bus krijgt en riposteert in het Frans.
Maandag In het nabijgelegen Leuven begeef ik me naar het atelier van Louis-Pierre Denil, gebrevetteerd hofleverancier. Een kleine, praatzieke, aangename man, die goeddeels uit omgangsvormen bestaat. Hij ontwerpt luchters en lampenkappen. Ik heb een nieuwe kap nodig voor een schemerlamp; omgeven door stroken zijde en insecten van ijzerdraad met wiegende voelsprieten, beschenen door de kristallen druppels die van tientallen zwevende onderzeewezens op ons hoofd glijden, weldra verwikkeld in een gesprek over de positie van het vorstenhuis (waarbij de heer Denil het gevoel voor humor van de monarch prijst), krijg ik plotseling het gevoel dat een klamme decadentie zich aan mij opdringt, als het lichaam van een vrouw die mij walging inboezemt maar die aandringt op seks. Mijn ogen hechten zich aan de smaakvolle donkerrode stof waarmee de sofa is bekleed, de geassorteerde kussens, de afdruk van het koninklijk achterwerk die ik meen te ontwaren – daar, daar wil ze dat ik haar neem… Ik heb een nieuwe kap nodig voor een art-décolamp van donkerblauw glas, maar dat daar is geen kap, het is een kapsel, peperduur, geurend naar een peperdure salon in de hoofdstad… Ik dwing mijn blik omhoog: mijn witte gezicht verdrinkt in de behaagzieke spiegel boven de sofa… De heer Denil prijst de geestigheid van de soeverein. Ze slaat haar armen om mij heen en trekt me naar beneden, naar haar rijkdom, haar geur, haar… In het narcistische gezelschap van haar man en de koning put de heer Denil een balletje op de golfbaan. De Syriërs maken elkaar af, de woestijn rukt op, en ik bestel een prijzige lampenkap! Verlicht, ik?
Nog steeds maandag Ziehier mijn engagement: ik schaam me voor bezit, zonder dat dit enige daadwerkelijke consequentie heeft, wat mijn aanvankelijke schaamte nog versterkt. Intussen wandel ik van het koningsgezinde bolwerk over de Oude Markt terug naar mijn auto. Ik passeer het café waar ik als twintiger nog een paar weken bier heb getapt, bij een kleine, gedrongen Brabander met een kaal hoofd, een zekere Pieter, verloofd met een zus van mijn toenmalige liefje. Dat was het hol van Moeder Kortrijkse, de vereniging van studenten uit die stad. Ze spraken hun wonderlijke dialect, dat iedere lettergreep leek te aspireren, en ik verstond er vrijwel niks van. Dat kon ze niet schelen, zolang ze maar bier kregen. Nooit heb ik een van hen op een gedachte kunnen betrappen, noch op belangstelling voor de mogelijkheid dat anderen er gedachten op nahielden. Zo wandel ik naar mijn auto, met een lampenkap op mijn hersens.
Dinsdag
Toen ik in dat café werkte, was Leuven nog niet volledig ontfranst. Op een blinde muur in een steeg las ik VLAMEN BUITEN, en daaronder, in een andere hand: WALINGEN OOK. Van die geschiedenis heb ik dus nog het slotakkoord horen wegsterven, eind jaren zeventig – ik geloof dat de grote medische faculteit nog niet naar het nieuwe Leuven was verhuisd. Het half Franse Leuven is nu een half Engels Leuven – ook dat maak ik nog mee, in de vroege jaren tien. Colleges in het Engels, cafébezoek in het Smurfs. De voetbalclub Stade Leuven is vernederlandst tot Oud-Heverlee Leuven ofwel OHL; in de volksmond is dat Owasjèl.
Dinsdagnacht
A bas le français, parlons schtroumpf! Alles, alles mag uit onze keel opwellen, zolang het maar geen Nederlands is! (Onlangs bij Delhaize de grootvader aan de kassa, die een gebeeldhouwd en toch vloeiend Nederlands sprak met zijn kleinzoon van een jaar of twaalf. We raakten aan de praat. ‘Ach meneer, ik ben inspecteur in het lager onderwijs en ik kan u zeggen dat ik vaak geneigd ben mezelf in slaap te huilen…’)
Woensdag
Ik wed dat ik, verkalkende zanger, u erger met mijn gemopper. Maar welke keuze heb ik? Uit de onderwereld van het voorbije stijgt de zachte schreeuw van mijn oude zelf op: ‘Zeven pintjes? Wat? Ik versta je niet…’
Donderdag
Op een website lees ik wat Prof. Dr. Blommaert Jan over de luidruchtige opvattingen van de geleerde heer Absillis Kevin schrijft: ‘Ik ben behoorlijk gespecialiseerd in vragen omtrent taal, en telkens ik geconfronteerd word met die periodieke kolieken over “goed” en “slecht” Nederlands heb ik dezelfde indrukken.’ Knipper met uw ogen, lezer… ‘En telkens ik’… Maar wel ‘behoorlijk gespecialiseerd’ en voor het kwadraat van mijn inkomen lesgevende aan twee universiteiten, Gent en Tilburg. Over taal, mijn taal. Laten we de omgangsvormen van de heer Denil voor ogen houden. Ik heb genoeg van het schelden. Weg met het schelden. Maar deze talentloze kletsmajoor moet van mijn taal afblijven. En iemand die Kevin heet moet er gegeneerd het zwijgen toe doen. (Waar staat geschreven dat ik altijd redelijk moet blijven?)
Vrijdag De taalstrijd vermoeit me minder dan de interne taalstrijd, binnen het in dit land gesproken Nederlands. Het Frans is tenminste een tegenstander met allure, anders dan de verkavelaars. Van de Union des Francophones ontving ik kiespropaganda, die overal in mijn dorp in de brievenbus was gestopt. Dat kon ik niet op me laten zitten. En dus schreef ik een brief naar Michel Dandoy, Bodegemstraat 175, 1700 Dilbeek, verantwoordelijk uitgever van het pamflet. Ik schreef hem het volgende (ik ben er te trots op om het niet in extenso te citeren):
Monsieur,
Etant francophone moi-même, je tiens à vous faire remarquer que votre Bulletin d’Information m’a frappé désagréablement par plusieurs allégations perfides et honteuses concernant la Flandre et les Flamands.
Des milliers de francophones comme vous habitent de leur plein gré la Région flamande, dont la langue officielle est le néerlandais, mais s’y comportent comme s’ils avaient conquis et occupé une colonie.
En même temps vous faites beaucoup de bruit pour appeler l’attention de l’Europe sur les humiliations que vous essuyez de la part de ces méchants Flamands… mais ah ! comme vous admirez les lois linguistiques québécoises, qui sont infiniment plus strictes que les lois flamandes, les dernières ayant été votées pour protéger les Flamands contre l’agressivité ‘culturelle’ des francophones comme vous, avec laquelle ils n’ont pas mal d’expérience !
Votre attitude est tout à fait digne de l’Ancien Régime : vous ne comprenez absolument rien de la démocratie moderne.
Je connais vos qualifications des flamands comme des nationalistes, extrémistes, même fascistes… mais la vérité est que la francophonie version FDF et UF est ultranationaliste et extrémiste elle-même.
Réfléchissez, Monsieur, réfléchissez !
Jean-Baptiste Bernard
(Nu mijn bekentenis: Christopher heeft me met de grammatica geholpen.)
Zaterdag
Dacht u dat de cultuur der universele Verlichting mij een antwoord waardig achtte? De heer van het hanengekraai zweeg. Zwijgende gedroeg hij zich als de eerste de beste boerenpummel, het burgemeestertje van mijn dorp bijvoorbeeld, die mij tijdens de jaarlijkse kermis beschonken tegemoet wankelde en verklaarde dat ik rap naar Olland moest terugverhuizen, want mijn kritiek op zijn beleid – dat, kort samengevat, neerkomt op verwoesting door bebouwing – zinde hem niet. Hoe durfde ik hem tegen te spreken! Ik, Hollander, democraat, schrijvertje! Of meende ik dat een pen vasthouden werk was, een inspanning die de vergelijking met het verplaatsen van een kruiwagen of het hanteren van een bosmaaier kon doorstaan?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier