Hans Dijkhuis – Honger van de geest
Volgens de Nederlandse filosoof Hans Dijkhuis kan nietsdoen productiever zijn dan hard werken. Zit de hardwerkende Vlaming dan binnenkort gewoon thuis in zijn luie stoel? Een gesprek.
Hans Dijkhuis – Honger van de geest
Uitgeverij: Boom, Amsterdam
Aantal pagina’s: 238
ISBN: 978-90-535-2941-6
‘In ruime zin betekent nietsdoen niet werken, geen economisch rendement realiseren’, zegt Hans Dijkhuis. ‘In de geschiedenis overheerst de idee dat niet werken iets negatiefs is. Nietsdoen moest het afleggen tegen het arbeidsethos, vooral vanaf de 17e eeuw. Ledigheid was alleen geoorloofd om uit te rusten van je arbeid en om nieuwe krachten op te doen.’
‘Als je het zo omschrijft, was nietsdoen nog niet zo lang geleden taboe. In de jaren vijftig werd op zaterdag nog gewerkt en naar school gegaan. Vandaag wordt inactiviteit meer geaccepteerd. De vrije tijd is zelfs een deel van de cultuur en van de economie geworden. Er is een enorme vrijetijdsindustrie ontstaan die het nietsdoen economisch productief heeft gemaakt. Er zijn veel mensen die hun brood verdienen met de inactiviteit van anderen.’
HANS DIJKHUIS: Ja, maar op een andere manier. Er is een soort luiheid die ik mijmeren noem: dagdromen, je gedachten associatief laten bewegen. Het is een soort nietsdoen dat een fase vormt in een creatief proces. Door te luieren, in een stoel of op het strand bijvoorbeeld, krijg je invallen die je niet zou krijgen als je voortdurend bezig bent. Nietsdoen creëert een openheid in je geest.
Ik ben het eens met Cornelis Verhoeven. Hij stelt mijmeren gelijk met suffen. (Duikt in een boek en citeert.) ‘Als wij suffen, weten we zelf niet of we denken en waaraan we denken. Het is overigens voldoende bekend dat mensen in zo’n toestand van verzonkenheid vaak een zeer bruikbare inval krijgen. Het blijkt een vruchtbaar suffen te zijn, te vergelijken met de heilige en inspirerende slaap in de antieke religies.’
DIJKHUIS: Je mijmert niet met het doel iets te bedenken of een creatieve inval te krijgen. Mijmeren is per definitie een doelloze activiteit die alleen maar iets opbrengt als ze niet gepland is. Zo krijg ik op de grens van slapen en waken vaak opeens gedachten die iets nieuws kunnen opleveren. Dat kunnen ideeën zijn over mijn werk, maar ook over de inrichting van mijn huis bijvoorbeeld. Iets in de trant van: dat zou ik moeten doen, die kant moet ik op. Alsof er ’s nachts een soort gedachtebrouwsel ontstaat, waaruit ’s ochtends iets vruchtbaars opborrelt.
Descartes, een groot liefhebber van mijmeren, bleef om die reden ’s ochtends heel lang in bed liggen. Ook John Locke heeft erop gewezen dat de mens ’s morgens nog niet vol indrukken en gedachten zit, die hem in beslag nemen. Omdat je nog een tabula rasa bent, kun je net op dat moment heel bruikbare invallen krijgen.
DIJKHUIS: Het gaat niet zozeer om het slapen an sich. ( lacht ) Het gaat erom dat je de gelegenheid hebt om even tot rust te komen. Even niets hoeven te doen, geen gedachten hebben die je bezighouden. In onze maatschappij komt die toestand tamelijk weinig voor, denk ik. Tenzij bij mensen met een creatief beroep.
Kunstenaars bijvoorbeeld cultiveren min of meer bewust een soort luiheid om inspiratie op te wekken, vooral wanneer ze even vastzitten. Ze maken een wandeling of ze creëren momenten waarop ze afstand nemen. Zij hebben natuurlijk de luxe dat ze niet van negen tot vijf op kantoor hoeven te zitten.
DIJKHUIS: Toch lees je in de krant steeds vaker berichten die op het tegendeel wijzen. (Toont een artikel in de Volkskrant van die dag. Het ministerie van Ruimtelijke Ordening en een aantal bedrijven beschikken over een ‘stiltecentrum’, waar werknemers na een stresserende vergadering of een verhit gesprek even kunnen opladen. Ze organiseren er ook meditatiesessies.)
Mediteren krijgt steeds vaker een plaats op het werk, omdat werkgevers merken dat het nuttig is. Het kan stress verminderen en burn-outs voorkomen. En zo wordt het toch weer een economische factor.
DIJKHUIS: Ik denk dat je je geest per definitie nooit helemaal leeg kunt maken. Die leegte is een soort ideaal dat nooit wordt bereikt. Ik heb het geprobeerd en mij is het alvast nooit gelukt.
DIJKHUIS: De ode op de luiheid van Rousseau was een reactie op de beginnende industriële revolutie. Voor die industriële revolutie werd het nog geaccepteerd als je een halve dag nikste of een biertje dronk, zoals je ziet op schilderijen uit de 17e eeuw. Maar door de industrialisering werden de arbeidsdagen langer en groeiden de behoeften.
Rousseau pleitte voor een terugkeer naar een verleden waarin mensen niet hard hoefden te werken, een periode waarin de natuur in haar vrijgevigheid bijna alles voor de mens klaarlegde. Dat is een geromantiseerd ideaal, maar het bevat toch een zekere waarheid: de mens heeft eigenlijk maar weinig nodig, niet meer dan wat hij normaal gezien met een beetje moeite kan verkrijgen.
DIJKHUIS: De laatste eeuwen is in het Westen de idee gegroeid dat mensen voortdurend iets móéten doen. Dat ze gelukkig moeten worden en dat ze daaraan actief moeten werken. Rousseau zou zeggen: laat dat hele streven gewoon vallen, probeer in het heden te leven en niet met het oog op de toekomst. Beperk je tot dit moment en probeer ervan te genieten.
De utopie van de vrijetijdsmaatschappij die in de jaren zestig aan de orde was, is vandaag uit de belangstelling verdwenen. Je vindt die ook bij Marx en zijn schoonzoon, Paul Lafargue. De kernboodschap van Het recht op luiheid, een boekje van Lafargue dat in 1883 verscheen, was dat mensen minder hard zouden moeten werken als het kapitalisme zou verdwijnen.
Vier uur werken per dag moet volstaan om in je behoeften te voorzien, schrijft Lafargue, maar dan mogen die behoeften natuurlijk niet te groot zijn. Dat was ook het ideaal van Marx: ’s morgens jagen, ’s middags vissen en ’s avonds criticus zijn.
Ook de antieke filosofen zouden zeggen: beperk je behoeften tot een minimum. Richt je meer op geestelijke waarden, zoek esthetisch genot. In veel niet-westerse landen is het overigens heel gewoon dat mensen urenlang met elkaar praten of gewoon bijeen zitten.
DIJKHUIS: Ik denk dat werken op zich nuttig is. Het hoeft geen arbeid te zijn waar je geld mee verdient, maar het lijkt me goed dat je ergens mee bezig bent wat je bevrediging kan schenken. Het belangrijkste is wat onder meer Schopenhauer heeft gezegd: het grootste plezier in je leven haal je uit dingen die je doet en niet uit dingen die je hebt. Dat geloof ik echt. En dat is meteen een kritiek op de consumptiemaatschappij.
DIJKHUIS: Nee. Ik vind het heerlijk om te werken. (lacht) Pure luiheid kan ik me niet voorstellen. Misschien is dat mijn calvinistische inborst. Ik hoef niet per se hard te werken, maar ik kan me niet indenken dat ik niets zou doen om mijn talenten te ontwikkelen. Daarin volg ik Aristoteles: het grootste genot ligt niet in de bevrediging van een verlangen naar status of lichamelijk genot, maar in de ontplooiing van je kwaliteiten, welke dat ook zijn.
Jan Jagers
Non Fictie
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier