Redactie Knack

Hadewijch verhedendaagst

De ene Hadewijch is de andere niet, aldus Joris Note, die de nieuwe vertaling van Jan Kuijper maar niets vindt.

Het werk van de 13de-eeuwse Brabantse begijn Hadewijch behoort tot het allerbeste uit onze literatuur, maar er zit een enorme dubbele moeilijkheid aan. Enerzijds schrijft Hadewijch een lastig Middelnederlands, anderzijds heeft ze het over een lastig verwoordbaar thema, de mystieke liefde (‘minne’) tot God: tweemaal een taalprobleem.

Hadewijch heeft dus omzetting in hedendaags Nederlands én uitleg nodig, en die krijgt ze allebei in de zowel geleerde als toegankelijke editie van haar ‘Liederen’ die Veerle Fraeters en Frank Willaert (FW) in 2009 bezorgden. Dezelfde vijfenveertig teksten (‘strofische gedichten’), zijn nu door Jan Kuijper opnieuw vertaald onder de dubieuze titel ‘Liefdesliederen’. De oorspronkelijke versie is hier niet opgenomen, en we krijgen ook geen toelichtingen, maar wel een nawoord van Rosita Steenbeek.

Van onder tot boven

Wat een armzalig ding, dat nawoord, en verre van foutloos. Zo verwaarloost Steenbeek, in haar ijver om Hadewijchs heftigheid te roemen, een basiselement van de teksten: hun didactische karakter; het zijn uiteindelijk minder liefdesliederen dan gepassioneerde maar belerende gedichten over de liefde. En nog een dwaasheid – Steenbeek schrijft: op school leerde ik ‘van [Hadewijch] het wonderlijke woord orewoet, de extatische verrukking van de mystieke eenwording’. Ja, een bijzonder woord, alleen betekent het bij Hadewijch níet de ‘eenwording’ maar de hevige, razende begéérte naar eenwording. In lied 28 vertaalt Kuijper het als ‘hartstocht’, wat te dubbelzinnig is.

Er is wel meer terminologische verwarring. Zo hanteert Hadewijch het woord gebruken om, naar analogie met lichamelijke liefde, het liefdesgenot aan te duiden; maar Kuijper vertaalt dat steevast als ‘vrijen’. Om het juiste, volle genieten te bereiken en te onderscheiden moet de mens ook zijn Rede (zelfkennis) inschakelen, zegt Hadewijch: Men mach bi redene ghewinnen / gerecht gebruuc van minnen (lied 30). Bij FW wordt dat woordelijk: ‘Met rede kan men komen / tot een waarachtig genieten van minne’, maar bij Kuijper: ‘Je kunt door kennis van zaken / met liefde aan het vrijen raken’. ’t Lijkt wel een cabaretliedje.

Nog iets uit dezelfde sfeer. In lied 16 laat Hadewijch de liefdezoekster tegen haar minnaar zeggen: Lief, ghi sijt / die minen gront mach custen. FW: ‘Lief, jij bent het / die mijn zielsgrond kan bevredigen.’ En Kuijper: ‘Neem mij, van onder tot boven!’ Komaan zeg.

Er ietwat mee te stellen

Natuurlijk, Kuijper heeft een andere (en ambitieuzere) opzet dan de meeste vertalers van Hadewijchs poëzie: hij wil de betekenis niet regel per regel weergeven, maar vertrekt vanuit de (moeilijke) rijmschema’s en het metrum. Dat is een optie die veel technisch vernuft vereist, en Kuijper beschikt daar vaak over, maar is die virtuositeit wel zinvol? Doe je Hadewijch (onder meer wegens haar didactische doel) niet méér recht door voorrang te geven aan het tekstbegrip? Gaan er niet al te veel nuances verloren? Wordt de taal niet nodeloos verwrongen? Ik kan daar hier niet over argumenteren, maar er zijn talloze plaatsen waar het resultaat niet bevredigt.

Neem dit, uit lied 1: Mi rouwet wel sere mijn lief: / ic en mach minnen noch laten. FW: ‘Het verdriet me wel zeer dat ik leef: / ik kan niet minnen en het minnen ook niet laten.’ Kuijper, onbegrijpelijk: ‘Ik ben van leven en liefde in de rouw: / ze zijn niet te doen of te laten.’ In lied 20 zegt Kuijper: ‘Het seizoen vernieuwt zich, dus vergeet / het oude, standvastige jaargetij.’ Standvastig? Hadewijch zegt alleen dat het oude seizoen lang geduurd heeft, iets veel gewoners!

In 15 vertalen FW woordelijk: ‘Ik ben verloren / als de minne me niet snel / te hulp komt tegen mijn rampspoed.’ Kuijper: ‘Ik overlijd / aan mijn narigheid / als de liefde mij niet gauw troosten zal.’ Inhoudelijk is dat oké, maar ‘overlijden’ vloekt vreselijk met het spreektalige ‘narigheid’. Zulke stijlbreuken zijn er vaker, zoals in 16, waar Hadewijch zegt dat ze genoeg leed heeft ondervonden en (als de bijbelse Job) gruwt van het leven: ‘Ook ik heb er ietwat mee te stellen: / ik gruw ervan te leven.’ En wat moet je met ‘Mijn nieuwe ellende doet / meer zeer dan de oude dee‘, voor een rijm op ‘zee’?

Het zijn maar enkele voorbeelden. Afgezien van aantoonbare fouten: er blijft zo bitter weinig over van de kracht en de kunst van de dichteres-mystica – al dit gerijm kan haar vandaag niet dienen. Waar is dit boek goed voor? Voor de schijn, vrees ik: om aan lieden als Rosita Steenbeek de illusie te geven dat ze Hadewijch gelezen hebben.

Laat u niet bedotten. De uitgave van Fraeters en Willaert kost dubbel zoveel als die van Kuijper, maar je beleeft er honderd keer zoveel genoegen aan.

Hadewijch, ‘Liefdesliederen’, vert. Jan Kuijper, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2010, ISBN 978-90-253-6730-5 Hadewijch, ‘Liederen’, ed. en vert. F. Willaert en V. Fraeters, Historische Uitgeverij, 2009, ISBN 978-90-6554-478-0 J. Note, ‘Een middeleeuwse extremiste’, in: ‘Streven’, sept. 2009

Joris Note

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content