Graham Robb – Vreemden
Hoe werd homoseksualiteit in de negentiende eeuw beleefd, gezien en behandeld? Graham Robb schreef er een onderhoudend en ook wel onthutsend boek over.
Graham Robb – Vreemden
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam
Aantal pagina’s: 384
ISBN: 978-90-351-2683-1
Ook al wou Willem Kloos het anders, in het diepst van onze gedachten zijn we in feite allemaal Gottfried Leibniz. We gaan ervan uit dat we in een ideale wereld leven en dat het er vroeger slechter, barbaarser en vooral veel intoleranter toeging. We klommen immers met veel moeite uit de duistere Middeleeuwen, omarmden nadien de Verlichting en lieten ons vervolgens meedrijven op de golf der Vooruitgang.
Het pad van de historie loopt steil omhoog en er wacht ons een schitterende toekomst knikken zowel christen-democraten, socialisten als liberalen elkaar toe. En toch, zo bedenk je dan bij het lezen van Graham Robbs Vreemden, misschien is het allemaal wel niet zo simpel.
Robb is, net als Julian Barnes trouwens, een van die schaarse Engelsen die geboren zijn met een hoofd dat de verkeerde kant op kijkt, waarmee we maar willen zeggen dat hij beseft dat er niet alleen aan de overkant van de Atlantische Oceaan leven heerst, maar ook een stuk dichterbij, net over het Kanaal.
Hij schreef alom gewaardeerde biografieën van Balzac, Hugo en Rimbaud en ontpopte zich als een kenner van het continentale negentiende-eeuwse intellectuele leven. Wie beter dus dan diezelfde Robb zou een boek kunnen schrijven over de wijze waarop in het Europa van die tijd homoseksualiteit beleefd, gezien en behandeld werd? Vandaar Vreemden dus, een proeve van sociale geschiedschrijving die een deel van de verloren gegane homocultuur probeert te reconstrueren aan de hand van literaire, medische en gerechtelijke bronnen.
Volstrekt in tegenstelling tot wat we zouden verwachten, wordt de negentiende-eeuwse omgang met homoseksualiteit niet gekenmerkt door verbod, heksenjacht of verkettering. De Victorianen en hun continentale tijdgenoten kenden in theorie wel bijzonder strenge straffen toe aan degenen die seks bedreven met personen van het eigen geslacht, maar ze pasten die straffen vrijwel nooit toe.
Tot 1861 kreeg je voor sodomie in Engeland en Wales de doodstraf, maar de laatste keer dat die straf uitgevoerd werd, was in 1835. Op het continent stierf de laatste homoseksueel in 1803 op een Nederlands schavot. Meestal gaf men in deze Napoleon gelijk die in 1805 al stelde dat homoseksualiteit niet door de beugel kon, maar dat je door de homoseksueel te straffen alleen maar propaganda maakte voor zijn zaak.
Het resultaat was een opmerkelijk gedoogbeleid, waarbij Londen ’s avonds overspoeld werd door travestieten en de politie pas ingreep wanneer er een klacht werd ingediend, wat haast nooit gebeurde. En dat was ook zo buiten Engeland. Grote Amerikaanse steden hadden homowijken en in het Australië van het midden van de negentiende eeuw leek heteroseksualiteit soms meer uitzondering dan regel. In Parijs bestond er in 1840 een georganiseerd homoverzet en in Berlijn werd in 1865 reeds een motie ingediend die gelijke rechten voor homo- en heteroseksuelen eiste.
En Oscar Wilde dan, denkt de wakkere lezer, en ook in dat zaakje heeft Robb zijn neus gestoken. Wilde werd veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid wegens obsceen gedrag en niet omdat hij een homoseksueel geweest zou zijn, ook al lag dat er vingerdik op. Was dat werkelijk de aanklacht geweest, dan had hij tien jaar moeten brommen trouwens.
Bovendien werd het proces tegen Wilde gaandeweg ook dat tegen de Ierse intellectueel die zich wars van ieder klassenbesef door de Londense beau monde begaf. Wilde was niet alleen homoseksueel, hij overschreed zowat alle maatschappelijke conventies en daar zou hij voor boeten. Of zoals William Butler Yeats het zei: ‘De woede jegens Wilde werd verergerd door de jaloezie van de Engelsen jegens kunst en de kunstenaar.’
De echt intolerante tijden braken voor homoseksuelen pas aan in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Robb grijpt onder meer terug naar politiestatistieken waaruit blijkt dat er tussen 1840 en 1850 in Engeland en Wales samen 411 aanklachten wegens sodomie ingediend werden. Tussen 1940 en 1950 waren er dat maar eventjes 22.328. En dan moesten de echt erge jaren tussen 1950 en 1960 nog komen, toen er tot bijna 16.000 rechtszaken per jaar aangespannen werden. Op het einde van de negentiende eeuw stond sodomie voor 5 procent van alle misdaden tegen personen. In 1950 was dat 21 procent.
De redenen voor die ommezwaai vindt Robb in de problematisering van de homoseksualiteit die begon vanaf midden negentiende eeuw. Opeens was het niet langer een slechte gewoonte, maar wel een ziekte. Vanaf die tijd hield de geneeskunde zich bezig met de homoseksualiteit en het resultaat was niet meteen fraai te noemen.
Uit het aantal geschriften over het onderwerp en de wijze van onderzoek die erin beschreven staat, blijkt enerzijds hoe gretig de leden van het medisch korps hun vingers met vaseline insmeerden om die vervolgens in het ‘fondament’ van een homo rond te laten draaien, en anderzijds hoe weinig ze van de hele zaak snapten.
Homo’s, zo kan men lezen in toenmalige gerespecteerde wetenschappelijke publicaties, hadden enorme billen, een trechtervormige anus, een taps toelopende penis als die van een hond en konden, omdat het lid ook nog eens de vorm van een kurkentrekker had, niet recht plassen. Ze hadden lodderige ogen, door hun verwijfdheid konden ze niet spugen of fluiten en ze gaven slappe handjes.
Eens dat bekend was onder de homoseksuelen werden dat van de weeromstuit kettingrokers met een schorre stem die je hand verbrijzelden, wat voor Proust – de man zat ook hier een gedachtesprong verder – dan weer voldoende reden was om iedereen een hand als een nat zeemvel te reiken omdat hij geen homo wou lijken.
Aan het einde van de negentiende eeuw verschoof de aandacht van het lichamelijke naar het geestelijke. De psychologie deed haar intrede en maakte het er niet beter op. Net zoals dokters via hun professie vooral de ethiek en de religie dienden en homoseksualiteit typeerden als een ziekte die tbc, syfilis en waterzucht uitlokte – en aids zou men er een eeuw later aan toevoegen – en deze aandoeningen trouwens ook als gerechtigde straffen aanzagen, net zo zouden psychiaters homoseksuelen neerzetten als gekken die genezen dienden te worden. En daar hadden ze een paar fijne methodes voor.
Zo kreeg André Gide de volgende raad om van zijn seksuele voorkeur af te raken: ‘Trouw, en maak je geen zorgen. Je zult er gauw achter komen dat het allemaal verbeelding is. Je bent een man die bijna is omgekomen van de honger en heeft geprobeerd zich in leven te houden met alleen maar augurken. [… ] Als je eenmaal getrouwd bent, vind je binnen de kortste keren je natuurlijke instinct terug.’
Nikolaj Gogol werd de raad gegeven te vasten om zijn homoseksuele ziel te reinigen. Uiteindelijk stierf hij in 1852 als een uitgemergelde homo de hongerdood. Een andere populaire aanpak werd de bordeeltherapie genoemd: gooi de man voor de wijven en het komt allemaal wel goed. Oscar Wilde onderwierp zich hier na zijn vrijlating aan en noemde het bij het buitenkomen uit het bordeel een verschrikkelijke ervaring, ‘net een mondvol koud schapenvlees’, zei hij, zonder te expliciteren waar hij nu precies op doelde.
Iets minder gruwelijk was hypnose, waarna de homoseksueel goedmoedig geloofd werd waneer hij verklaarde volledig genezen te zijn. Maar er waren ook maatregelen die zo uit A Clockwork Orange overgenomen zouden kunnen zijn, waarbij men bij homo’s psychische afkeer van mannelijke geslachtsdelen probeerde op te wekken.
Helemaal te gek werd het in Engeland, waar de politieagenten klaagden dat hun tabak naar de chloor van de openbare toiletten begon te smaken omdat ze daar al te veel tijd moesten doorbrengen. In 1952 werd de wiskundige Alan Turing, de man die tijdens de Tweede Wereldoorlog de Duitse geheime codes wist te kraken waardoor de geallieerden een niet te schatten hoop informatie konden bemachtigen, uit zo’n toilet gehaald. Om hem van zijn homoseksualiteit te genezen werden hem oestrogeeninjecties toegediend. Zo zou zijn geslachtsdrift getemperd worden, was de redenering.
De arme man kreeg er warempel borsten van, waardoor hij steeds meer op het androgyne, mismaakte monster ging lijken dat de politieagenten in hem gezien hadden toen ze hem arresteerden. Twee jaar later pleegde Turing zelfmoord. Net als alcoholisme en prostitutie werd homoseksualiteit gezien als een maatschappelijke kwaal die met wortel en tak uitgerukt diende te worden.
Ook in de rest van Europa was de repressie angstwekkend. In 1942 stelde het Franse Vichy-bewind homoseksualiteit buiten de wet. Na de oorlog bleef die wet van kracht en in 1960 werd de straf opgetrokken. Pas in 1982 werd hij afgeschaft.
In Duitsland voerden de nazi’s in 1935 een antihomowet in en ook deze bleef van kracht na ’45. In 1957 werd de strafmaat opgetrokken tot tien jaar gevangenis en pas in 1994 werd er komaf mee gemaakt. De vrijheid, zo lijkt Graham Robb in Vreemden te willen zeggen, is echt geen vanzelfsprekendheid en de klok kan makkelijker teruggedraaid worden dan je denkt.
Marnix Verplancke
Non Fictie
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier