De Reactor
Een vrouw in de schaduw
In ‘Hoe heette de hoedenmaker? reconstrueert de Vlaamse schrijfster Loekie Zvonik haar verhouding met Didier en daarmee onvermijdelijk het spoor naar zijn zelfdoding. Maar hoe zorgvuldig en beeldend zij de gebeurtenissen ook beschrijft, de schrijfster is zich maar al te goed bewust van haar tekortschietende voorstellingsvermogen.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site
Wanneer begon het te spoken in zijn hoofd? Had iemand iets kunnen doen om hem tegen te houden? Grote vragen waar nabestaanden mee alleen worden gelaten als een dierbare zelfmoord pleegt. In Hoe heette de hoedenmaker? reconstrueert de Vlaamse schrijfster Loekie Zvonik (1935-2000) haar verhouding met Didier en daarmee onvermijdelijk het spoor naar zijn zelfdoding. Maar hoe zorgvuldig en beeldend zij de gebeurtenissen ook beschrijft, de schrijfster is zich maar al te goed bewust van haar tekortschietende voorstellingsvermogen. ‘Dat wat gebeurt heeft zo’n voorsprong op ons denken,’ citeert zij de dichter Rilke, ‘dat wij het nooit meer inhalen en nooit ervaren hoe het er in werkelijkheid uitzag.’ Juist die zoektocht naar de aanloop van Didiers dood maakt deze roman zo intrigerend.
Zonder vermommingen
Hoe heette de hoedenmaker? ligt niet voor het eerst in de winkel. De roman verscheen reeds in 1975 en werd toen enthousiast ontvangen en een jaar later bekroond met de debuutprijs van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen (VBVB). Na enkele herdrukken raakte die in de vergetelheid. Dankzij de inspanningen van literair recensent Wout Vlaeminck is dit bijzondere boek opnieuw uitgegeven, zij het met hetzelfde nawoord van Jeroen Brouwers als in 1975, die zijn plek niet wilde afstaan. Voor Vlaemincks essay verwijst uitgeverij Cossee nu naar zijn website.
Vlaeminck en Brouwers verhelderen in hun beschouwingen iets dat de meeste lezers uit de jaren zeventig wisten, maar de huidige lezers niet: Hoe heette de hoedenmaker? is een autobiografische roman. Hermine Louise Marie Zvonik – als meisje Hermine genoemd en later Louise of Loekie – had daadwerkelijk een verhouding met schrijver Didier of Dirk de Witte, die zichzelf in 1970 van het leven beroofde. In interviews heeft de schrijfster gezegd dat zij de mensen en gebeurtenissen die een rol hebben gespeeld in het leven van Didier niet wilde ‘vermommen’, omdat ze de authenticiteit van het boek geen geweld aan wilde doen. Nu kun je je afvragen of het waarheidsgehalte van een roman ertoe doet. Toch helpt deze informatie om Zvoniks keuzes in haar boek beter te begrijpen. Voorop staat Didiers weg naar zijn zelfgekozen dood en dus bevat Hoe heette de hoedenmaker? geen zinderend liefdesverhaal. Ook Zvoniks verteltrant met veel literaire citaten weerspiegelt de manier van denken die Didiers dood werd.
Vernietigende liefde
Hoe heette de hoedenmaker? begint wanneer Hermine gaat studeren. Tijdens de colleges van de beroemde professor Herman loopt ze Didier tegen het lijf. Hoewel ze zich tot hem aangetrokken voelt, gaat ze niet in op zijn avances, omdat ze meent dat hij alleen van haar houdt om te zien hoe ver zij voor hem wil gaan. ‘Kort daarop’, schrijft Zvonik poëtisch, ‘begonnen we in het hart van andere mensen te leven, hij in dat van X en ik in dat van Y.’ Aan deze X en Y heeft Zvonik haar roman opgedragen en aan ‘de wondere Hannes,’ een maffe, beschonken studiegenoot die terloops het verhaal in dartelt, de hoed van het hoofd van een voorbijganger tikt en even plotseling weer verdwijnt. Hermine en Didier verliezen elkaar uit het oog. Pas twaalf jaar later zien ze elkaar terug als ze samen naar een congres in Wenen reizen. Dan ontvlamt hun liefde kort, hevig en vernietigend.
Hoe heette de hoedenmaker? is op waargebeurde feiten gebaseerd en als roman knap gecomponeerd. Zvonik doet mooie observaties, bijvoorbeeld wanneer ze over de inwoners van Wenen schrijft: ‘De ouden van dagen dringen zich omzichtig door het autoverkeer en als zij in de voorbijganger de vreemdeling ontdekken, dan worden zij weer jong en wijzen met jolig handgebaar naar de barokke pracht en praal die van vroeger is overgebleven en die in de familieannalen wordt verteld als zijnde nog altijd van vandaag.’
Hier en daar klinkt de taal wat verouderd, maar haar beschrijvingen zijn nog even herkenbaar en mooi verwoord. Geraffineerd rijgt Zvonik motieven door haar verhaal. Zo is er de Ford Anglia, die eerst als decor dient voor de opbloeiende liefde tussen Hermine en Didier en vervolgens voor Didiers dood. Het motief van de hoedenmaker komt in de roman niet goed uit de verf, maar wordt in het nawoord van Brouwers door Zvonik zelf uitgelegd als verbeelding van ‘de ontrouw, het niet willen engageren, het onvoldoende liefhebben.’ Zoals de wondere Hannes de hoed van het hoofd van een voorbijganger tikte en weer doorliep, zou Hermine zich ook niet hebben willen binden aan Didier. Het blijft een onduidelijke metafoor.
Mooi is het spel met de voornamen en bijnamen van Hermine, die elk een andere kant van haar laten zien: de jonge studente ‘Hermine’, de volwassen vrouw ‘Louise’, maar ook ‘Slavka, het slaafje,’ ‘Diebin, de dievegge’ en ‘Kweepeer’ of in het Frans ‘coing‘, met een door Zvonik expliciet gemaakte verwijzing naar ‘coïtus.’ Alleen de naam die Hermine het liefste zou krijgen, ‘Milenka,’ ‘liefste,’ krijgt ze niet van Didier. Hij houdt niet echt van haar. Dat blijkt onder meer uit de vele literaire citaten die Zvonik opvoert, van onder meer Hesse, Rilke en Pavese. De functie daarvan wordt in de loop van het boek steeds duidelijker: Didier spiegelt zijn leven gevaarlijk aan dat van auteurs die zelfmoord hebben gepleegd of daarover schreven. Eerst hoopt hij dat Hermine zijn redder kan zijn, zoals de Hermine uit Hermann Hesses De steppewolf. Dan zijn ‘zusje’ met wie hij incest pleegt, zoals bij Trakl en in Visconti’s film Sandra of de sterren van de grote beer, waarna hij wel verplicht is om zichzelf om te brengen. Dan weer een vrouw zoals Henriette Vogel voor Heinrich von Kleist was: Von Kleist joeg haar eerst een kogel door het hoofd voordat hij een einde aan zijn eigen leven maakte.
Een vrouwelijke Mattheus
Hoe goed getroffen deze literaire parallellen ook zijn, het nadeel van die citaten is dat de roman soms een wat overgestileerde indruk maakt, vooral waar Hermines gevoel versluierd blijft. Als Hermine voor het eerst met Didier naar bed gaat, staat er niet meer dan: ‘Hij knielt op mij als op eigen grond, alsof dit vooraf bepaald werd en wij slechts te gehoorzamen hebben.’ Er wordt geen opwinding beschreven, geen aarzeling omdat beiden getrouwd zijn, alleen dit plechtige, haast willoze knielen. De emotie komt daarna: Didier huilt en laat zich als een kind in Hermines schoot wiegen. Hermines gevoel laat zich slechts raden als ze Didier vergelijkt met Rilkes jonge kornet die een vrouw achterlaat in een brandend slot, maar treurt omdat hij ziet dat hij niet al zijn mogelijkheden heeft benut in het leven. De lezer moet die vergelijking goed tot zich laten doordringen om te begrijpen wat Hermine bedoelt: Didier is alleen met zichzelf bezig, zelfs in haar is hij nog op eigen grond.
Het fragment is typerend voor Zvoniks ingetogen en afstandelijke schrijfwijze. De informatie die haar verhaal nodig heeft, doseert ze heel precies. Als Hermine bijvoorbeeld kinderspeelgoed opruimt, weet de lezer dat ze een kind heeft. Even terloops laat ze vallen dat haar huwelijk is uitgeblust. Meer doet niet ter zake. Zvonik begrenst knap, want deze roman gaat in de eerste plaats over de teloorgang van Didier. Maar als Hermines gevoelens ertoe doen, laat Zvonik wel erg veel weg. In een psychologische roman waarvan een liefdesverhaal de kern vormt, had Zvonik Hermine meer stem mogen geven. In hun verhouding bepaalt Didier de regels. Hermine volgt ‘als een soort van vrouwelijke Mattheus’ een man die denkt dat hij Christus in eigen persoon is. Zij doorziet hem, ze weet dat hij nooit naar haar luistert. Toch kraakt ze zichzelf af door zich ‘lässig‘, ‘lui’ te noemen en niet in staat om lief te hebben. Ze vergelijkt zichzelf met de kneedbare, lemen Golem die zichzelf voor zijn kop slaat als hij mensen niet kan helpen.
Ondertussen is wel duidelijk dat Didier zich niet laat helpen. Als studente zag Hermine al in dat hij iemand was die wilde zien hoe ver een ander bereid was voor hem te gaan. Waarom werpt zij zich nu dan toch aan zijn voeten? Goed, ze houdt van Didier. Ja, hun relatie speelt in een tijd waarin de vrouw nog dienstbaarder was aan de man dan nu. En vooruit, met wat niet al te overtuigende psychoanalyse suggereert Zvonik dat Hermine denkt iets goed te moeten maken omdat ze er niet was tijdens ‘de bange uren’ dat haar vader stierf.
Maar dan nog blijft de vraag waarom ze zich zo laat kleineren. Hermine begint een verhouding, maar lijkt er nauwelijks van te genieten. Als ze met Didier naar bed gaat, ondergaat ze alles gelaten, of hij nu huilt of bruut al zijn leed in haar uitstort. Al even stil blijft Hermine als Didier haar uitkaffert aan de telefoon omdat ze hem spontaan heeft opgebeld. Ze komt er niet op terug als ze begrijpt dat hij haar ‘du Vogel‘ heeft genoemd, naar Henriette Vogel die door Heinrich von Kleist werd doodgeschoten. ‘Trouwens,’ weet Hermine, ‘Kleist had Henriette niet meer lief, zei professor Herman, toen hij haar meenam naar de Wannsee. Hij wou alleen maar niet alleen zijn. Hij wou eerst zien hoe de andere stierf, voordat hij hetzelfde met zichzelf deed.’
In zijn nawoord schrijft Brouwers dat deze toespeling ‘als een meteoriet’ bij haar inslaat, wat volstrekt begrijpelijk zou zijn, maar in de tekst staat dat niet. Hermine blijft stil, ook tegen de lezer. Een enkele keer verzucht ze: ‘Ik word er zo moe van’, maar ook dan laat zij zich nog van alles aanleunen. Dat is merkwaardig. Dat Didier zo lijdt dat hij zelfdestructief wordt, beschrijft Zvonik met veel mededogen, maar waarom Hermine zich zo ver laat meevoeren naar de afgrond, blijft in raadselen gehuld. Het is jammer dat Zvonik haar Hermine zich niet meer heeft laten uitspreken. Voor Didier mag zij zo veel verzwijgen als zij wil, maar voor de lezer zou zij haar sluier iets verder moeten optillen.
Een ‘eenvoudig psychiatrisch geval’
Dit laat onverlet dat Hoe heette de hoedenmaker? een aangrijpende roman is, geschreven vanuit een groot inlevingsvermogen, over een man die zich aan zijn zelfmoordmythe probeert vast te klampen, totdat hij inziet dat ook zelfmoord hem niet onsterfelijk zal maken en er werkelijk niets meer is om voor te leven. Op dat moment, schreef Zvonik eens aan Brouwers, werd hij ‘een eenvoudig psychiatrisch geval,’ zoals een melkboer die zich verhangt, maar God in de hemel hoe grandioos totaal is het leed van de miserabele.’ Dit onnoemelijke leed en alle zieke, egocentrische neigingen die ermee gepaard gaan, heeft Zvonik indrukwekkend beschreven.
Judith van der Wel
Loekie Zvonik, Hoe heette de hoedenmaker? (met een nawoord van Jeroen Brouwers), Uitgeverij Cossee, Amsterdam, 2018. ISBN 978 90 5936 754 8 / p. 221
De Reactor 2018
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier