Een nieuwe Guust Flater, de boomer haalt zijn portefeuille boven
Het nieuwe album van Guust Flater mikt, net als de meeste strips vandaag, op de door jeugdsentiment gedreven lezer. En de boomer, die haalt zijn portefeuille boven.
In het Frans-Belgische stripmilieu was het wereldnieuws: voor het eerst sinds 1982 verscheen er nog eens een echt nieuw album van Guust Flater. Met nieuwe gags van een nieuwe auteur: de Canadees Delaf, pseudoniem van Marc Delafontaine. Al is dat niet te zien aan de tekeningen, die lijken vintage André Franquin, de legendarische Brusselse stripauteur (1924-1997) die het figuurtje Gaston La Gaffe in februari 1957 in het stripblad Spirou/Robbedoes introduceerde.
Guust slenterde de kantoren van uitgeverij Dupuis binnen op het hoogtepunt van Les Trente Glorieuses, de welvaartsjaren 1946-1975. De industriële productie was groter dan ooit, gezinsinkomens stegen jaarlijks met 5 procent, de werkloosheid was zo goed als verdwenen en de materiële welvaart ging er met sprongen op vooruit: huishoudens beschikten plots over hifi-installaties, een televisie, een auto. Er kwamen snelwegen, ook omdat de kust tijdens de zomer bereikbaar moest zijn voor al die gezinnen met kinderen.
Aan kinderen trouwens geen gebrek: het Westen beleefde een babyboom. Het was de tijd van de boomers, de generatie die (in West-Europa) geboren is tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en het midden van de jaren zestig. Guust was een rasechte boomer, een stripheld voor zijn eigen generatie en voor de maatschappij waarin die boomers opgroeiden.
Ridderlijke inborst
Rond 1960 verschilde West-Europa heel erg van het continent dat we vandaag kennen. Het was een gedisciplineerde samenleving – de productiviteit stond centraal – met een bevolking die leefde volgens afgelijnde principes en opvattingen. Ook de ideologische verzuiling stond sterker dan ooit.
In welk tijdperk de verhalen zich ook afspeelden, zo goed als alle striphelden uit die periode waren onveranderlijk ridderlijk van inborst. Die helden waren vooral jongens en mannen, dat was bijna vanzelfsprekend: Kuifje (verscheen voor het eerst in 1928), Robbedoes (1938), Suske (1945) – met Wiske als sidekick, terwijl driekwart van de actie eigenlijk van haar uitgaat, cowboy Lucky Luke (1946), gevechtspiloot Buck Danny (1947), de jonge Romein Alex (1948), Jommeke (1955), formule 1-coureur Michel Vaillant (1957), Asterix (1959)… De grote uitzondering is Nero (1947), al had Marc Sleen de verhalen oorspronkelijk bedacht als De avonturen van detective Van Zwam en ook Van Zwam was een rechtschapen kerel die de misdaad bestreed.
Vanaf zijn eerste verschijning is Guust een cultfiguur.
In dat Pantheon van Ware Helden kwam Guust Flater aangesloft, niet alleen de jongste maar ook de meest luie bediende, met een aangeboren talent om er de kantjes van af te lopen, collega’s op stang te jagen en negatief te wegen op de omzet van het eigen bedrijf. In 1958 verscheen Guust voor het eerst op de cover van Spirou, het Franstalige zusterblad van Robbedoes. Zijn openingszin: ‘C’est la dernière fois que je présente une première page!’ Vanaf zijn eerste verschijning was Guust een cultfiguur.
Herkenbaar
Het is nauwelijks mogelijk om een personage te bedenken dat meer haaks stond op de tijdgeest. Zonder vooropgezet plan had Franquin een van de eerste echte antihelden gecreëerd. Guust was een héros sans emploi, en in die ijverige tijden was dat zondigen tegen het maatschappelijk fatsoen.
Een kwarteeuw lang was hij van het grappigste dat de stripwereld te bieden had. De verhalen – meestal gagstrips van één pagina – waren over the top en tegelijk bijzonder herkenbaar. Hoe Guust samen met Joost-van-Smith-aan-de-overkant, die andere jonge kantoorbediende, profitariaat tot een hogere kunst verhief en zo het gezag uitdaagde: kantooroversten Kwabbernoot en daarna Pruimpit, chef boekhouding Van Gestel, de immer aanwezige maar onzichtbare meneer Dupuis, politieagent Vondelaar en natuurlijk meneer Demesmaeker. Die laatste was een zakenman – hoed, sigaar, aktetas – met wie de firma Dupuis graag belangrijke contracten wilde afsluiten. Spoiler: dat is nooit gelukt.
Het universum van Guust was een uitvergrote karikatuur van de werkelijkheid. Guust, de grappige bedreiging voor de maatschappij van toen en haar alledaagse zekerheden: auto’s zonder één krasje op de motorkap, schone lokalen om te werken, een strikt te respecteren verkeersreglement, omgangsvormen met respect voor orde en gezag. Dat lekker veilige conformisme kreeg van Guust een geweldige oplawaai.
In ademnood
Inmiddels is tekenaar Franquin al meer dan een kwarteeuw overleden. Het laatste Guust-album van zijn hand, De flatersaga, dateert van 1982. Toen Franquins Guust de laatste keer de deur van de Robbedoes-redactie achter zich dichttrok, was de tijdgeest al helemaal anders dan bij zijn aankomst een kwarteeuw eerder. Sinds de late sixties en vroege seventies werd het traditionele gezag overal uitgedaagd, het spontane respect voor regels was een pak minder vanzelfsprekend. Iedereen kon op tijd en stond de Guust uithangen. Op een kantoor belanden was trouwens niet meer vanzelfsprekend in die jaren van grote jeugdwerkloosheid. Een type als Guust was haast mainstream aan het worden.
Tegen die tijd kwam ook de hele klassieke strip in ademnood. Wellicht was het een generatie-effect: de oorspronkelijke auteurs waren oud geworden. Willy Vandersteen had Suske en Wiske al in 1974 overgegeven aan Paul Geerts. In 1976 was met Kuifje en de Picaro’s het laatste album van Kuifje verschenen, zijn geestelijke vader Hergé stierf in 1983. In 1977 stierf Asterix’ schepper René Goscinny aan een hartaanval en twee jaar later overleed Victor Hubinon, de tekenaar van Buck Danny en de piratenstrip Roodbaard, aan zijn tekentafel.
Alleen: striphelden sterven niet. Sommigen beleven geen nieuwe avonturen meer omdat hun geestelijke vader dat zo heeft gewild, zoals Hergé en Kuifje. Willy Vandersteen had er dan weer helemaal geen problemen mee dat andere tekenaars Suske en Wiske zouden produceren. Precies daarom had hij al in 1958 zijn Studio Vandersteen opgericht. Vandersteen had talloze reeksen bedacht – Jerom, De Rode Ridder, Biggles, Bessy, Karl May, Safari, Robert en Bertrand – maar kon die onmogelijk in zijn eentje blijven tekenen, zeker niet in het hoge tempo dat de uitgevers van hem verlangden. Dus wilde hij assistenten aantrekken die in zijn naam dat werk zouden voortzetten.
Nouvelle vague
Hoe dan ook was de klassieke naoorlogse glorieperiode van de Frans-Belgische strip vanaf de jaren tachtig uitgedoofd. Oudere tekenaars lieten zich vaak helpen door assistenten of gaven hun werk uit handen aan opvolgers. Veel reeksen werden zichtbaar van mindere kwaliteit. Succesverhalen werden voortgezet uit een puur commerciële logica. Het resultaat was meestal bandwerk. Eigenlijk kon geen enkele reeks vanaf de jaren tachtig de hoge kwaliteit van voordien volhouden, zelfs auteurstrips als Lucky Luke (Morris) en Asterix (Uderzo) niet.
Toch belandde de stripwereld niet in een crisis. Nieuwe en vaak modernere reeksen maakten hun opwachting. Ze hoefden zich niet meer te houden aan de muffe conventies van de jaren vijftig. Tekenstijl, bladindeling, verhaallijnen, personages: het mocht artistieker, mooier, intelligenter, volwassener. Uitgeverij Casterman maakte naam met de strips van A Suivre/Wordt Vervolgd, volwaardige, vaak op zichzelf staande verhalen van hoog niveau. Een nieuwe generatie auteurs maakte strips voor een nieuwe tijd, zij het vaak nog voor hetzelfde publiek.
Want zelfs de laatste boomers waren hun kindertijd ontgroeid en kickten op het nieuwe aanbod. Samen met hun oude publiek waren de nieuwe strips volwassen geworden. Scenarist Jean Van Hamme maakte furore met reeksen die snel razend populair werden. Al in 1977 maakte hij met tekenaar Grzegorz Rosinski het eerste album van Thorgal, een mengeling van sciencefiction, fantasy en geschiedenis. In 1984 begon hij met William Vance de politieke thriller XIII en in 1990 creëerde hij met Philippe Francq Largo Winch, de bedrijfsleider-multimiljonair-actieheld. Hermann startte zijn postapocalyptische Jeremiah in 1979. Benoît Sokal begon in 1983 de ‘dierenstrip’ rond Inspecteur Canardo, een eend-alcoholist.
Al die reeksen maakten deel uit van de nouvelle vague, hoe uiteenlopend hun stijl en vorm van verhalen ook waren. Populair waren ze allemaal, hun albums behaalden hoge oplages. Een verhaal als De Chninkel (1986-1987) van Van Hamme en Rosinski, een fantasyvariant op het Nieuwe Testament, is nog altijd een klassieker.
Bandwerk
Maar inmiddels zijn ook die albums dertig tot veertig jaar oud, stierven een aantal van de nieuwe succesauteurs (William Vance in 2019, Benoît Sokal in 2021), en herhaalden de dilemma’s en ontwikkelingen van de eerste generatie zich. Knappe reeksen mondden uit in bandwerk, sommige titels hielden ermee op, andere overleefden zichzelf.
En de maatschappij veranderde sneller dan ooit tevoren. De reeksen van Van Hamme waren commerciële megasuccessen in de jaren tachtig en de vroege jaren negentig, dus vóór de komst van de gsm en het hele mobiele en digitale gebeuren. Waarom zouden kinderen en jongeren vandaag nog strips lezen, als ze ontspanning vinden op allerhande beeldschermen? Hoe kunnen ze nog gefascineerd raken door niet-bewegende beelden? Waarom zouden stripverhalen die zo in de smaak vielen bij de boomers en gen X’ers van weleer nog interesse opwekken bij de zoomers van generatie Z, geboren tussen 1997 en 2012?
In eender welke stripwinkel in Vlaanderen kun je verschillende deelpublieken ontdekken. Er zijn nog nieuwe stripverhalen: klassiek opgevatte reeksen en verhalen, en daarnaast beeldromans of graphic novels, vaak van hoog artistiek niveau of in elk geval met die pretentie. Maar omdat een auteur gemakkelijk een jaar of meer werkt aan zo’n album, is dat niet de commerciële fond die een handelaar nodig heeft om zijn zaak te laten draaien. Daarnaast zijn er nog altijd ouders met kleine kinderen die naar jeugdverhalen zoeken, vandaar de blijvende – maar kleinere – vraag naar Suske en Wiske, Jommeke, De Smurfen. En vandaar ook dat De Kiekeboes na het afhaken van auteur Merho zullen blijven verschijnen. Verder zijn er jongeren die zich specifiek richten op Amerikaanse comics (vooral jongens) en Japanse manga’s (vooral meisjes). Wat in de winkel ligt, is vaak een papieren bijproduct van verhalen die ze online kennen, van tv of van games. Het is een uiting van een fenomeen dat de ‘gewone’ boekenwinkel ook meemaakt: veel jongeren lezen liever in het Engels. Nederlands, dat is voor boomers.
Het striplandschap vandaag is als een nooit eindigende non-stop uitzending van Radio Nostalgie.
Bijproducten
Want zij zijn er ook nog altijd, de boomers. En als het over strips gaat, bestaat die groep bijna uitsluitend uit mannen. Ze zitten ondertussen ergens in de tweede helft van hun loopbaan of zijn goed en wel gepensioneerd. Uitgevers bedienen dat vaste, vertrouwde publiek met verhalen en reeksen die ze kennen en die ze niet willen loslaten.
Daarbij worden alle verkooptrucs bovengehaald. Zo goed als elke oude stripreeks wordt heruitgegeven in verzamelbanden, vaak met een obligaat ‘dossier’. Helaas bestaat dat zelden uit meer dan enkele pagina’s met Wikipedia-weetjes. Elke succesvolle reeks krijgt ook ‘bijproducten’. Een voorbeeld: de succesreeks Thorgal bestaat uit de oorspronkelijke reeks, verder Thorgal De jonge jaren, De werelden van Thorgal, Thorgal – de saga, Wolvin (Thorgals dochter) en Kriss Van Valnor (Thorgals vrouwelijke Nemesis). Zelfs met dalende oplages komt de boomer die nog altijd interesse vertoont in het wel en wee van Thorgal een paar keer per jaar in de verleiding om te kopen – onveranderlijk een variatie op een thema dat hij al een keer of tien onder ogen kreeg.
Die afgeleide strips zijn zeker niet minderwaardig. Het Beest gaat over de Marsupilami, een kruising tussen een aap en een luipaard uit het Robbedoes-universum. Het is een ronduit aangrijpend album, omdat de klassieke Marsupilami, hyperintelligent en supersterk, hier getekend wordt als een ongelukkig wezen in de klauwen van illegale handelaars, ziek van heimwee naar ‘zijn’ woud. De kronieken van Amoras zijn keiharde, rauwe verhalen van Suske en Wiske die de lezer naar de keel grijpen. Alleen zal de boomer er twee keer zo veel aan hebben als de jongere lezer. Want hij kent het origineel, en dus herkent hij ook de variatie, de vondst, de ontwikkeling. De nieuwe reeksen zijn moderniseringen voor het vaste, oude publiek.
Hoezeer de stripwereld gefixeerd is op boomers en op hun portefeuille, wordt nergens zo goed aangetoond als in het jongste nummer van Stripmunk, het reclameblad van Standaard Uitgeverij, de grootste stripuitgever van de Lage Landen. Voor de kerstperiode zijn er nieuwe albums/integrale heruitgaven van Lucky Luke, Blake en Mortimer, Robbedoes, Het Beest, Thorgal, De Rode Ridder, Largo Winch, de Winczlavs (de familiegeschiedenis van Largo Winch), Alex, Jones (de majoor uit de XIII-reeks), Suske en Wiske, Roodbaard, De Kronieken van Amoras, De familie Snoek, Michel Vaillant, Alex Senator, Jeremiah, Clifton, De Smurfen, Kuifje (de originele versie van het oude verhaal De juwelen van Bianca Castafiore), Biggles, Robert en Bertrand. En voor het eerst in jaren dus ook van Guust. Hoe relevant die verhalen nog zijn voor de lezer van vandaag, is al lang geen punt meer. Het is als een nooit eindigende non-stopuitzending van Radio Nostalgie. Feestje voor de boomers.
Pen en penseel
Uitgever Dupuis heeft ervoor gekozen om Flater slaat weer toe! ergens in de seventies te situeren. De verhalen zijn daardoor vrijwel onbegrijpelijk voor de kinderen en zelfs de studenten van vandaag: kantoren vol mechanische schrijfmachines, vaste telefoontoestellen met draaischijf, tekenaars die inkten met pen en penseel. Logisch, want laptops, mobieltjes, apps, programma’s, printers: het bestond toen allemaal niet. De aanwezige vrouwen – als ze al een naam hebben, zoals Guusts vriendin ‘juffrouw Jannie’ – zijn per definitie secretaresse of poetsvrouw. Hoogstens hebben ze een assisterende functie.
De dagtaak van Guust bestaat nog altijd uit het sorteren van de post of het beantwoorden van de achterstallige briefwisseling – e-mail: nooit van gehoord. Daarom ook wordt hij stipt op kantoor verwacht – telewerk bestond nog niet, online vergaderen evenmin. Met een vette knipoog naar die oude tijd bouwt Guust een hele constructie door alle gangen van het Dupuis-gebouw, waarover hij een klassieke telefoon met zich mee trekt. Hij roept enthousiast: ‘Guustje zorgt ervoor dat je voortaan kunt bellen terwijl je door het gebouw loopt. Geweldig toch?’ Reactie van zijn zure chef: ‘Pff. Wie heeft daar wat aan. Dit is stom!’ Inderdaad, een goede grap – voor boomers.