Een enkel ticket naar Auschwitz: NMBS liet nazi-deportatietreinen tegen betaling rijden

De deportatie, een tekening gemaakt door de bekende Belgische tekenaar François Schuiten tijdens de conceptfase van het spoorwegmuseum Train World (2007-2008). © Collectie NMBS – Train World Heritage
Walter Pauli

In de Senaat heeft historicus Nico Wouters het langverwachte rapport voorgesteld over de rol van de NMBS tijdens de Tweede Wereldoorlog. De nazi’s betaalden de NMBS om Joden, dwangarbeiders, verzetslui en politieke tegenstanders over het spoor te deporteren.

In januari 2022 gaven minister van Mobiliteit Georges Gilkinet (Ecolo) en Senaatvoorzitter Stephanie D’Hose (Open VLD) aan historicus Nico Wouters een opdracht. De directeur van het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (Cegesoma) moest een kwestie onderzoeken die niet onbekend was, maar wel jarenlang werd genegeerd: wat was de juiste rol die de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) speelde in deportaties tijdens de Tweede Wereldoorlog? Voor zover we weten ging het om 189.542 dwangarbeiders, 25.490 Joden, 16.081 politieke gevangenen (verzetslieden inbegrepen) en 353 Roma.

De NMBS was in die tijd een mastodont van het bedrijf, essentieel voor de Belgische economie en de samenleving, zeker omdat er nog geen autosnelwegen waren – op één stukje van de latere E40 na, tussen Jabbeke en Aalter. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog had de NMBS 72.556 personeelsleden in dienst. Over 4846 kilometer spoor reden 3414 locomotieven en 110.000 goederenwagens en passagiersrijtuigen.

De centrale figuur was directeur-generaal Narcisse Rulot (1883-1978), een ingenieur met geavanceerde ideeën over modernisering en organisatie maar met een erg autoritaire bestuursstijl. De man komt naar voren als een typische technocraat die weet dat hij zijn interne autonomie maximaal kan behouden als hij zich een loyale uitvoerder toont van de plannen en wensen van de politieke voogdij. Tot mei 1940 is dat vanzelfsprekend de Belgische regering. Nadien wordt dat de Duitse bezetter.

Narcisse Rulot is sinds 1933 directeur-generaal van de NMBS en leidt het bedrijf tijdens de Duitse bezetting. © Studio Harcourt, beeld nr. 36007, CegeSoma/Rijksarchief

Lessen uit WO I

Vanaf de eerste pagina’s van Wouters’ boek Bezet Bedrijf. De oorlogsgeschiedenis van de NMBS voelt de lezer aan dat het fout zal aflopen. Al in de jaren 1930 was de vrees voor een nieuwe oorlog reëel. Daarom werd op 5 maart 1935 de zogenaamde ‘wet Bovesse’ goedgekeurd, ‘betreffende de plichten van ambtenaren in oorlogstijd’. Alle Belgische politiemensen, gezagsdragers en ambtenaren (dus ook het NMBS-personeel) waren voortaan verplicht om bij een nieuwe bezetting op hun post te blijven en dus hun functie te blijven uitoefenen in het belang van de bevolking.

Die verplichting valt alleen te begrijpen vanuit de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog, geen volle twintig jaar eerder. Tijdens de Duitse bezetting tussen 1914 en 1918 hadden de meeste publieke overheden opgehouden te functioneren. Ook de meeste industriëlen hadden hun fabrieken gesloten.

Voor de Belgische bevolking had die algehele en principiële niet-collaboratie zeer zware gevolgen. De Duitsers voerden een leger eigen ambtenaren en bestuurders aan. Ze namen de post en de spoorwegen gewoon over. De Belgische industrie werd ontmanteld, 60.000 landgenoten werden naar Duitsland afgevoerd om daar dwangarbeid te verrichten. Tegelijk zetten de Duitsers Belgen als arbeiders in aan het westelijke front, waar ze vooral graafwerken verrichten. Een dreigende hongersnood kon alleen voorkomen worden door buitenlandse hulp – en dan nog. Die harde bezetting van België tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft vandaag geen plaats meer in het collectieve geheugen, maar was in de jaren 1930 nog een zeer traumatische herinnering.

Door een wet uit 1935 zouden Belgische bestuurders moeten samenwerken met een vijandige bezetter.

Vandaar dus dat de Belgische overheid besliste dat men bij een mogelijke nieuwe bezetting het bestuur van het land en de industrie onder Belgische controle wilde houden. Nico Wouters: ‘Dat klinkt logisch, maar achter dat schijnbaar heldere principe gaapt een donkere afgrond. Dat impliceert namelijk dat Belgische bestuurders zouden moeten samenwerken met een vijandige bezetter.’

Maar hoe zou de samenwerking er dan uitzien? Op 12 maart 1936 deed de regering een poging om dat een beetje concreter te maken. Bij Koninklijk Besluit kregen alle publieke functionarissen een ‘Burgerlijk Mobilisatieboekje’. Dat bepaalde dat publieke functionarissen hun functie of ambt moesten uitoefenen indien de bezetter dat vroeg. Zij werden dus per KB verplicht ‘niets te doen en alles te laten dat schadelijk zou kunnen zijn voor het vijandig bestuur in het bezette gedeelte van het Belgisch grondgebied’.

Tegelijk moesten functionarissen zich onthouden van daden ‘die onverenigbaar zijn met hun plichten van getrouwheid tegenover het Vaderland’.

Daarbij werd weliswaar bepaald dat de functionarissen zich moesten onthouden van daden die ‘onverenigbaar zijn met hun plichten van getrouwheid tegenover het Vaderland’. Erg concreet is dat niet. Vandaar: ‘In voorkomend geval gaan zij te rade bij hun hiërarchische oversten en gedragen zij zich naar dezer schriftelijke bevelen.’

De Belgische politieke klasse schoof de verantwoordelijkheid voor de meest prangende beslissingen – wanneer een bevel van de bezetter negeren? – door naar de leidende ambtenaren en functionarissen.

Verzetshaard

Op 10 mei 1940 viel nazi-Duitsland België, Nederland en Frankrijk aan. De regering vluchtte naar Frankrijk, ministers Paul-Henri Spaak (Buitenlandse Zaken) en Camille Gutt (Financiën) ontvingen nog voor hun aftocht drie van de belangrijkste Belgische zakenlui: Alexandre Galopin (Generale Bank), Max-Léo Gérard (Bank Van Brussel) en Fernand Colin (Kredietbank).

Met de woorden ‘messieurs, nous vous confions la Belgique’ (‘heren, wij vertrouwen u België toe’) kregen zij de opdracht om de Belgische economie tijdens de bezetting draaiende te houden. Om de hoogovens te bevoorraden, de kolen uit de mijnen te krijgen en de landbouwproducten tot bij de bevolking, was er één cruciale schakel: de NMBS. Die was al geconfronteerd met een harde oorlogsrealiteit: alleen al in mei 1940 stierven niet minder dan 227 cheminots. Het ressentiment tegen de Duitsers zat er diep in, en de NMBS zou tijdens de bezetting een belangrijke haard van verzet worden. Maar tegelijk zou de NMBS ook de economische motor moeten zijn van het bezette land.

De NMBS zou tijdens de bezetting een belangrijke haard van verzet worden.

Toch voor zover de Duitsers dat toestonden. In 1940 waren de Belgische spoorwegen in Duitse ogen vooral een nuttig instrument ten dienste van hun eigen militaire acties: de bezetting van Frankrijk en de geplande (maar nooit uitgevoerde) invasie van Groot-Brittannië. Directeur-generaal Rulot aanvaardde, al dan niet tegenstribbelend, het Duitse commando.

Hij kon moeilijk anders. Zo verstuurde de leiding van de Duitse Wehrmacht Verkehrsdirektion Brüssel (WVD) volgend bericht: ‘Belgische en Franse arbeiders die in dienst zijn bij de spoorwegen en weigeren te werken, moeten weten dat ze in geval van werkweigering standrechtelijk doodgeschoten zullen worden.’

‘Spoorarbeiders die weigeren te werken, zullen standrechtelijk doodgeschoten worden.’ (Duitse Wehrmacht)

Aanvankelijk controleerden de Duitsers dus alles zelf. Er kwam Duits personeel over, inbegrepen Duitse stationschefs en Duitse treinen. Kolen en non-ferromaterialen dienden niet zozeer om gebruikt te worden door de Belgische economie maar werden versast naar Duitsland. Duitsland had voorrang. Het leek alsof de toestand van de Eerste Wereldoorlog zich herhaalde.

Betaalde opeising

Zo werd ook de NMBS ingeschakeld in de Duitse oorlogsstrategie. Bij de NMBS-leiding groeide een ‘voortschrijdend inzicht’ dat de Belgische spoorwegmaatschappij steeds meer en concreter ingeschakeld werd bij het transport van de Duitse militaire konvooien. Dat was dus een vorm van militaire collaboratie, en dat viel natuurlijk onder wat ‘onverenigbaar’ was met ‘de getrouwheid tegenover het vaderland.’ Het gebrek aan duidelijke vooraf opgestelde richtlijnen liet zich voelen.

In 1941 (het jaar van de Duitse inval in de Sovjet-Unie) werd de situatie nog meer prangend omdat de Duitse bezetters NMBS-personeel in Duitsland wilden inzetten. De NMBS-directie probeerde voet bij stuk te houden, maar de Duitsers voerden de druk op. Ze kregen daarbij hulp van de Belgische secretarissen-generaal – het kransje van topambtenaren dat in afwezigheid van de Belgische regering feitelijk het land bestuurde.

Wagens die naar Duitsland reden, keerden gewoon niet meer terug naar België.

Er volgden ook opeisingen van rollend materieel. In juni 1942 eisten de Duitsers 200 locomotieven op, 200 rijtuigen, 12.500 open wagens en 500 tot 600 kilometer rails. De Duitsers hebben er in die fase van de oorlog zo’n grote behoefte aan dat ze zelfs willen betalen voor die opeisingen, via een soort huurstelsel. Nico Wouters: ‘Die enorme eis plaatst de NMBS voor een groot probleem. Het brengt op korte termijn de voedselbevoorrading in gevaar.’

De NMBS zat in een catch-22. Duitsland helpen en de eigen bevolking laten verhongeren, of weigeren – maar ook dat zou tot hetzelfde resultaat leiden, zoals hoofdingenieur Warte na de bevrijding zei: ‘Dan hadden de Duitsers in elk geval de wagons kunnen nemen zoals ze wilden.’ Dat gebeurde ook: wagens die naar Duitsland reden, keerden gewoon niet meer terug naar België.

Deportaties

Na de opeisingen van materiaal kwamen de deportaties van mensen. Merkwaardig, zo stipt Nico Wouters aan, is dat in de NMBS-context het woord ‘deportaties’ alleen gebruikt wordt voor de opeising van eigen spoorwegpersoneel naar Duitsland. Die deportaties beschouwde Rulot als ‘een misdaad’. Dat is een reële maar wel zeer interne bekommernis. Op andere momenten spreekt men van ‘Jodenvervoer’ – alsof het om stukvervoer gaat.

Voor de NMBS sloeg ‘deportatie’ op de opeising van personeel. Anders was het ‘Jodenvervoer’.

Bij de NMBS lijkt men zich niet te realiseren dat de Belgische treinen die dwangarbeiders, politieke gevangenen, verzetsmensen, Joden en Roma vervoeren richting Duitsland en nog verder naar het oosten, ook deportatietreinen zijn. Vooral de categorie dwangarbeiders was bijzonder groot. Volgens de meest betrouwbare cijfers werden ongeveer 75.000 Belgen verplicht tewerkgesteld in Frankrijk en 189.532 in Duitsland. Ongeveer 3200 onder hen kwamen daar om.

Ongeveer 75.000 Belgen werden verplicht tewerkgesteld in Frankrijk en 189.532 in Duitsland.

Hoewel veel NMBS-personeelsleden zeer actief waren in het verzet (niet het minst in de eigen depots, de stations en de werkplaatsen, tot zelfs in de directiekamers toe), zijn er amper incidenten bekend waarbij het personeel heeft geprobeerd om de deportatiekonvooien van landgenoten naar Duitsland te verhinderen of saboteren. Er werd zelfs niet tegen geprotesteerd.

Even merkwaardig: ook na de oorlog, bij de zuiveringsonderzoeken naar collaboratiedaden ten gunste van de Duitse bezetter, stelt ook het nieuwe Belgische regime zich geen noemenswaardige vragen bij de deportatietreinen. Wouters heeft het over een ‘non-issue’: er waren dringendere en ergere zaken af te handelen, volgens het oordeelvermogen van die tijd.

26 konvooien

De NMBS had zich nochtans actief ingeschakeld in een uitroeiingsprogramma dat in nazi-Duitsland op hoog niveau was voorbereid. Tijdens een vergadering in Berlijn op 11 juni 1942 kregen de SS-verantwoordelijken voor België, Frankrijk en Nederland van Adolf Eichmann zelf de eerste getallen te horen van te deporteren joden. Daarbij werd aangestipt dat het transportmateriaal voor België nog moet worden ‘opgelost’.

Men rekende voor dat voor 10.000 joden tien treinen nodig zouden zijn, waarvan er vanaf 13 juli 1942 drie per week zouden moeten vertrekken. Niet veel later vertrok het eerste van de 26 ‘konvooien’ die tussen 4 augustus 1942 en 31 juli 1944 vanuit de Kazerne Dossin in Mechelen naar (meestal) Auschwitz spoorden. Ook politieke gevangenen werden bij duizenden afgevoerd: naar Buchenwald, Neuengamme, Sachsenhausen, Dachau, Mauthausen…

De NMBS had zich actief ingeschakeld in het uitroeiingsprogramma van de nazi’s.

Als die treinen door België reden, namen de stationschefs speciale maatregelen: de treinen kregen voorrang en personeel en mogelijke reizigers moesten zich van de perrons verwijderen. De uitzonderingstoestand van zulke konvooien ging hand in hand met een organisatorische geheimhouding die georganiseerd en gerespecteerd werd door het NMBS-personeel.

De Belgische machinisten stapten uit aan een grensstation, daar namen Duitsers de trein over. Het NMBS-personeel merkte natuurlijk wel op dat treinen die bomvol vertrokken leeg terugkwamen. Er werd geklaagd over het vuile stro vol menselijke ontlasting dat dan opgeruimd moest worden.

De directie was perfect op de hoogte van wat er gebeurde.

Voor haar geleverde diensten ontving de NMBS van de Duitse bezetter een betaling van in totaal 666.528.231 Belgische frank. Daarbij zit, voor meer dan 400 miljoen frank, ‘Betalingen voor internationaal spoorwegverkeer’ en voor nog eens 57 miljoen frank ‘Betalingen voor (internationaal) spoorwegverkeer via reisagentschappen’. De directie was dus perfect op de hoogte van wat er gebeurde.

Na de oorlog zou directeur-generaal Narcisse Rulot voorwerp worden van scherpe kritiek en disciplinair onderzoek. Uiteindelijk zou hij vervroegd met pensioen worden gestuurd, met behoud van zijn wedde. Tot het einde van zijn leven vond de man die sanctie een grove onrechtvaardigheid tegenover zijn persoon en zijn oorlogsbeleid.

Nico Wouters, Bezet Bedrijf. De oorlogsgeschiedenis van de NMBS. De deportaties en een spoorwegmaatschappij tussen collaboratie en verzet, Lannoo, 496 blz., 29,99 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content