Een eigen plek. Medeplichtigheid, verzet en koloniale fantasie in Mireille Cottenjés Dagboek van Carla (1968)
Het Letterenhuis legt Vlaamse Congoromans voor aan een panel van Afro-Belgische recensenten. Deze week: Aminata Ndow over Mireille Cottenjés Dagboek van Carla.
Ik was het, ik, die in mijn dagboek schreef (in de tijd van mijn verhaal), met hartstocht, met honderd procent overtuiging: ‘Mboko is mijn bestemming. Voor Mboko ben ik geboren, heb ik mijn beroep gekozen, ben ik naar Congo gekomen, wil ik leven en zou ik desnoods willen sterven.’
Dagboek van Carla van Mireille Cottenjé is, zoals de titel aangeeft, geconstrueerd als een dagboek, een genre waarbij de intiemste gedachten van de verteller worden blootgelegd. Dagboeken spreken tot ons zonder tussenpersoon, de tekst lijkt wel de verteller zelf, er is geen bemiddelaar, geen autoriteit die ons kan inwijden in de mysteries van de tekst. Dagboeken zijn toegankelijk, niet exclusief, begrijpelijk, niet geheimzinnig, en juist door hun toegankelijkheid leggen ze banden tussen de lezer en de schrijver, tussen de ene mens en de andere. De Amerikaanse dichteres Adrienne Rich verwees dan ook naar het dagboek als ’that profoundly female, feminist genre’, want net zoals feminisme als literaire en sociale praktijk confronteert het dagboek zijn lezer. Een dagboek past zich niet aan, want de schrijfster lijkt wel voor zichzelf te schrijven. Zo brengt het dagboek verbindingen en communicatie tot stand tussen mensen met heel verschillende perspectieven en ervaringen.
Het dagboek is dan ook een genre waarmee Cottenjé erg vertrouwd blijkt te zijn. Ze schrijft:
Mijn eerste dagboek dateert van toen ik zeven-acht was. Sindsdien hou ik het bijna dagelijks bij en in conflictsituaties schrijf ik tot vier-vijf keer dezelfde dag. Het is mijn uitlaatklep. Totaal onpubliceerbaar hoor! Een mens is zot, om het uur denk je anders, je zit vol tegenstrijdigheden. (Cottenjé geciteerd in Myriam Ceriez, ‘Mireille Cottenjé. Schrijven is een schreeuw om contact.’, Spectator, 29 okt. 1977, p. 59)
De dagboeken die ze schreef tijdens haar verblijf in Congo tussen 1957 en 1960 was ze kwijtgeraakt, maar rond 1965 begon ze die herinneringen te reconstrueren.
Maar het is uit de hand gelopen. Ik was dingen vergeten, ik ging aan het fantaseren. Kongo zat als een ziekte in mij en schrijven werkte genezend.
Het resultaat is haar debuutroman Dagboek van Carla, het verhaal van een jonge verpleegster die uit idealisme naar Congo trekt waar ze geconfronteerd wordt met de gruwel van het koloniale systeem en de impact van dat systeem op het leven van de Congolese bevolking. Carla’s dagboek is gebaseerd op Cottenjés belevenissen tijdens de jaren die ze met haar man en kinderen in Mboko leefde, een afgelegen dorp ver weg van de grootsteden. Het dagboek eindigt met de opstanden voor de onafhankelijkheid en het moment waarop Carla met haar gezin terugkeert naar België.
Het boek is dus grotendeels gebaseerd op de eigen ervaringen van Cottenjé. We zouden het werk kunnen beschouwen als autofictie: vol grootspraak, details en verdraaide waarheden. De term ‘autofictie’ wordt in de literaire kritiek gebruikt om te verwijzen naar een vorm van gefictionaliseerde autobiografie. Het combineert twee schijnbaar onverenigbare narratieve vormen, namelijk autobiografie en fictie. Dat komt op verschillende manieren tot uitdrukking in dit boek. Cottenjé vertelt een periode uit haar levensverhaal in de derde persoon, belangrijke details en personages worden gewijzigd en er wordt gebruik gemaakt van fictieve subplots en ingebeelde scenario’s met personages uit het echte leven in dienst van een zoektocht naar zichzelf.
Over een werk dat ze later publiceerde zei ze:
Het is de eerste keer dat ik louter autobiografisch schrijf. Wat me hierin altijd heeft tegengehouden is niet zozeer mijzelf dan wel de mensen om me heen. Vandaar dat ik mijn werk min of meer onherkenbaar maakte. Lava en Dagboek van Carla heb ik behoorlijk wat omgewerkt. Ik zat toen nog in mijn huwelijk en voelde me niet vrij te schrijven wat ik wou. (Cottenjé geciteerd in Myriam Ceriez, ‘Mireille Cottenjé. Schrijven is een schreeuw om contact.’, Spectator, 29 okt. 1977, p. 58)
Naast dat het zich afspeelt in een koloniale context, situeert Dagboek van Carla zich ook binnen de seksuele revolutie en de vrouwenemancipatie van eind jaren zestig, een beweging waarin Cottenjé lange tijd actief was. Het boek werd hierdoor door literaire critici getypeerd als een feministische roman. In Dagboek van Carla haalt Cottenjé op een openhartige, directe en authentieke manier scherp uit naar de onderdanige positie van de vrouw binnen het huwelijk en verzet ze zich tegen elke vorm van vrijheidsbeperking. Ze wil verder reiken dan de starre grenzen van het echtpaar, het kerngezin en alles wat daarmee samenhangt. Deze debuutroman blijkt ook inzicht te geven in hoe haar levenservaringen in Congo tijdens de Belgische kolonisatie haar analyse van ras, macht, onderdrukking en feminisme vormden. Ik stel me hierbij de vraag hoe het feminisme – een beweging die zelfbeschikking, gelijkheid en solidariteit voorop stelde – kon gedijen in een koloniale context? Cottenjé zag zichzelf immers als een feministe, wat haar niet tegenhield om tegelijkertijd een ‘loyale’, racistische en politiek conservatieve opvatting van de Congolese samenleving te handhaven.
Inderdaad, zoals ook blijkt uit dit boek, versterkten en innoveerden Belgische vrouwen het koloniale discours, ook feministische vrouwen. ‘Koloniale vrouwen zijn leden van het inferieure geslacht binnen het superieure ras’, schrijft Margaret Strobel in European Women and the Second British Empire. Die vrouwen hadden dus een bijzondere positie. Het is daarom relevant om de koloniale betrokkenheid van vrouwelijke schrijvers te onderzoeken. Reproduceerden ze louter passief de koloniale patriarchale stereotypen of speelden ze een actieve rol vanuit hun witte superioriteit? In Discourses of Difference: An Analysis of Women’s Travel Writing and Colonialism, stelt de Britse linguïst Sara Mills namelijk het volgende:
De meeste studies die vrouwen en imperialisme beschouwen, bestaan uit beschrijvingen van Britse vrouwen als objecten van de mannelijke blik of van mannelijke bescherming (…) Er is weinig serieus werk verricht om vrouwen als agents binnen de koloniale context te analyseren.
Op basis van Dagboek van Carla blijken vrouwen geenszins over de hele lijn onschuldig. De medeplichtigheid van vrouwen – al dan niet feministisch – aan het geweld, het racisme en het imperialisme waarmee koloniale expansie gepaard ging mag niet genegeerd worden. Zowel de teksten als de activiteiten van westerse vrouwen moeten worden gezien als onderdeel van het in stand houden van de koloniale overheersing.
In Dagboek van Carla is dat dus niet anders, het is zelfs een bijzonder goed voorbeeld van hoe de witte feministe medeplichtig was aan het koloniale project. Die medeplichtigheid is complex en vloeit hier voort uit spanning en contradicties waar Carla mee worstelt. Maar er kan niet echt gesproken worden van een kritische reflectie ten aanzien van het geweld, de controle en de koloniale macht waar ze getuige van is. Mireille Cottenjé illustreert hoe koloniaal geweld dienst deed als een machtsvertoon van witte mannen en dus als een middel om de inheemse bevolking te beheersen. Ze wijst erop hoe Carla als getuige van dat geweld worstelt met haar morele verantwoordelijkheid en onderstaand fragment toont goed aan dat ze getormenteerd is bij het aanzien van (mannelijk) koloniaal geweld.
— Twaalf, zei Wim. Plus drie omdat je wegliep. Toen hief hij zijn arm op en striemde de zweep met zo’n kracht op de rug van de boy, dat het me door merg en been ging. Ik drukte mijn handen tegen mijn oren om het schreeuwen niet te horen, maar er was alleen Wims stem, hard, koud, zakelijk: — Moya… mbili… tatu… inne… die slagen onderstreepte. ‘Je bent laf’, zei ik tot mezelf. ‘Je laat een weerloos mens martelen door je eigen man? Doe iets. Verzet je.’ — Houd op… (het was een zwak, smekend gefluister:) Houd op, Wim, asjeblieft.
Er blijkt een spanning te zijn tussen haar loyaliteit, plicht en positie in het koloniale systeem aan de ene kant en haar menselijkheid en gevoeligheid aan de andere kant. Cottenjé benadrukt zo ook de precaire positie van Carla onder het juk van het witte patriarchaat. Dat is waar de koloniale repressie in botsing komt met de feministische emancipatie.
Net zoals uit de meeste feministische literatuur uit de jaren 1960, spreekt uit dit boek een duidelijk verlangen naar meer vrijheid tot uitdrukking. Het verhaal verkent en problematiseert de machtsdynamiek tussen man en vrouw en de druk van de maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van de vrouw. Maar dat verlangen naar meer vrijheid en het problematiseren van seksistische machtsdynamiek resulteert niet in een kritische houding ten aanzien van het racistisch geweld dat deel uitmaakt van de kolonisatie. Integendeel, de koloniale orde wordt een instrument dat de vrouwelijke emancipatie zou kunnen dienen. Het is belangrijk in de context van dit werk om te beseffen hoe prominent racisme enerzijds en feministische zorgen anderzijds Cottenjés schrijven bepaalt. Dagboek van Carla is in zekere zin een verbinding tussen deze twee ideologieën, die, gezien vanuit een postkoloniaal perspectief, tegengesteld zijn aan elkaar, maar tijdens de kolonisatie verenigd worden tot één geheel.
In haar feminisme zoekt Cottenjé een plaats voor Belgische vrouwen in de koloniale setting. Kolonialisme en imperialisme worden hierbij gezien als een veld van mogelijkheden en kansen voor witte vrouwen. Doordat ze in bepaalde gevallen actief konden deelnemen aan het koloniale beleid, konden ze ontsnappen aan de beperkingen van opgelegde huiselijkheid zoals die in het Europese moederland heersten. Vrouwen konden inderdaad in de kolonie een prominentere rol spelen, als morele beschermers van inheemse vrouwen bijvoorbeeld, maar ook als vrouwelijke burgers die formeel superieur waren ten aanzien van elk zwarte onderdaan. Vrouwen konden dus – scherp gezegd – feministen zijn zolang ze koloniaal waren. Cottenjés concept van feminisme wordt zo imperialistisch feminisme, wat tot uitdrukking komt in de ambigue positie die Carla inneemt in het imperialistische koloniale project. Een positie waarin ze zowel zelf onderdrukt wordt (in patriarchale relaties) als zelf onderdrukker is (in relatie tot de Congolese bevolking). Racisme is hier een duidelijk onderdeel van haar koloniale denken en is noodzakelijk om de machtsrelaties van een imperialistisch feministisch perspectief te kunnen legitimeren:
Hoe kan mijn Wim nu gevaarlijk zijn, dacht ik opstandig. Sterk is hij, ja. Hij domineert iedereen — ook mij, dat gaf ik toe — om zich heen. Maar dat is goed want hij is een verstandig en rechtvaardig mens, een leider. Dat hij zijn mannen wel eens zeer hardhandig aanpakte, was me niet ontgaan maar ik wist goed genoeg hoe onhandelbaar, lui en tergziek negers kunnen zijn.
Racisme lijkt dus het prijskaartje voor een prominentere plaats in het witte patriarchaat. Waardoor de bevrijding van de witte vrouw gepaard gaat aan de onderdrukking van de zwarte mens. Het verhaal is doorspekt met opmerkingen en bedenkingen van Carla die erop wijzen dat ze doordrongen is van een koloniaal en racistisch wereldbeeld, en dat dat beeld tegelijkertijd ook haar morele superioriteit bestendigt.
Slavenzielen, dacht ik bitter. En ik me maar hele dagen afsloven om ze iets als beschaving bij te brengen! Beschaving, verdomme, ze spuwden erop. De zweep, dat vroeg ze. Je woordenschat, je stem, je houding: een kijvende negerin. Ik was beschaamd.
Deze fragmenten illustreren hoe geweld wordt verantwoord omdat zwarte mensen nu eenmaal inferieur zouden zijn. Telkens weer wordt in het boek geweld verantwoord omdat de inheemse bevolking ondankbaar is voor de kolonisatie en voor het ‘hele dagen afsloven om ze iets als beschaving bij te brengen’.
Als zwarte vrouw vond ik Dagboek van Carla bijzonder pijnlijke lectuur, maar het is wel een belangrijke tekst omdat het ons een inkijkje biedt in de geest van de koloniale, imperialistische feministe van die tijd en het de mogelijkheid biedt om die vorm van feminisme in een kritisch licht te plaatsen. Ik hoop ergens dat het niet alleen pijnlijke lectuur is omdat ik zelf van Afrikaanse origine ben en dat iedereen die dit leest doorheeft dat er iets grondig fout zit in het wereldbeeld van Carla. Met de in recente jaren toegenomen interesse voor het koloniale verleden is het immers van vitaal belang om de rol van Cottenjé en de rol die haar literaire werk speelde in de Belgische koloniale samenleving te begrijpen: haar literatuur en haar veelzijdige, problematische opvattingen hadden een grote invloed op een hele generatie Belgische lezers. Gezien de feministische ondertoon was dat geen conservatief wereldbeeld, maar een perspectief dat gedeeld werd in progressieve kringen. Haar roman wijst er bovendien op dat controle, alsook de macht die gepaard gaat met de erkenning van die controle, van groot belang zijn in de emancipatie van de witte vrouw.
In naam van een ‘feminisme’ (dat blind is voor zijn witheid en inherent imperialistische logica) beeldde Cottenjé Congo af als een plaats waar Belgische vrouwen naartoe konden gaan om zich vrijer te voelen; ze stelde zich een Afrika voor dat Belgische vrouwen verwelkomde. De constructie van deze feministische koloniale fantasie hangt volledig af van de onderdrukking van de inheemse Afrikaanse bevolking, aangezien het alleen draait om de ervaring van witte vrouwen binnen de kolonie. Cottenjé houdt vol dat witte vrouwen in de koloniën alleen positieve ervaringen hadden (d.w.z. vrijheid en onafhankelijkheid) en precies dat draagt bij tot de normalisatie van geweld en onderdrukking van de inheemse bevolking. De emancipatie van de witte vrouw gaat op die manier gepaard met de onderdrukking en uitbuiting van zwarte mensen.
Op die manier brengt Dagboek van Carla inzicht in de complexiteit van medeplichtigheid. Dagboek van Carla wijst er ons op dat ook witte vrouwen en zelfs het feminisme jarenlang medeplichtig waren aan de koloniale onderdrukking. Die logica speelt vandaag de dag nog steeds mee. Witte vrouwen zijn te lang gericht geweest op hun eigen onderdrukking door een samenleving die wordt gecontroleerd door witte mannen en hebben de strijd van mensen van kleur genegeerd in een poging om zelf vooruit te komen. Zoals de Amerikaanse feminist en sociaal en politiek activist bell hooks aangeeft:
(…) white female racism undermines the feminist struggle. As long as these two groups [black men and white women], or any group, define liberation as gaining social equality with ruling-class white men, they have a vested interest in the continued exploitation and oppression of others. (bell hooks. Feminist Theory: From Margin to Center. Pluto Press, 2000, p. 16)
Dagboek van Carla kan in ieder geval uitstekend dienen als een herinnering aan het feit dat wit feminisme stevig geworteld is in het koloniale denken, en als een aansporing om niet weg te kijken van structureel racisme. Alleen door racistisch geweld aan te pakken en het niet te verbergen, kunnen onze diep racistische samenlevingen beginnen te veranderen. Een kritische lezing van dit boek kan ons leren dat de strijd voor vrouwengelijkheid of de strijd tegen racisme nooit los gezien kan worden van de strijd van welke groep dan ook die structureel gemarginaliseerd wordt. Daarom is een echt streven voor gelijkwaardigheid een onderneming die rekening houdt met elke vorm van uitsluiting (ras, gender, seksualiteit, klasse, beperking etc.), en uit die solidariteit put om een rechtvaardigere maatschappij te creëren.
Aminata Ndow (1995) is historica met Belgische en Gambiaanse roots. In 2017 richtte ze samen met Mohamed Barrie en Emmanuel Iyamu de studentenvereniging AYO op en sinds maart 2018 coördineert ze samen met Mohamed Barrie Black History Month in België.
Afro-Belgische reflecties op Vlaamse Congoliteratuur
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier