‘Een dodelijk spoor’ van Ben Creed: ‘een relaas als een vuile pleister’
Zelden is de pure terreur zo ongekruid in beeld gebracht als in de thriller ‘Een dodelijk spoor’ van Ben Creed. Het verhaal speelt zich in 1951 af, op het hoogtepunt van Stalins moorddadige binnenlandse politiek en je kunt het boek niet uitlezen als je achteraf je mond niet schoonspoelt met sloten vodka.
Eén van de meest verfoeilijke, afstotelijke en nietsontziende prenten ooit gemaakt is die van Gustave Doré bij de negende hellekring van Dantes Inferno. Op een hoge rots staan Vergilius en Dante in een reusachtige duistere grot. Daar ligt, vastgevroren in het peilloze ijs van het middelpunt der aarde, de driemuilige Satan. Een gigantisch, gevleugeld ondier dat de grootste verraders openrijt en verslindt: ‘In iedere muil (…) vermaalde hij een zondaar met zijn slagtanden, zo werden er drie daar allerzwaarst gemarteld’ (Zang XXXIV, vers 55-57). Nacht, wreedheid, ijselijke koude, onverbiddelijkheid, uitzichtloosheid.
Het is dezelfde hopeloze wereld die City Of Ghosts van Ben Creed (de pennaam van het tweespan Barney Thompson en Chris Rickaby) zonder genade uittekent, de wereld van Leningrad (Sint-Petersburg) tot het Ladogameer aan de Finse grens in de nadagen van Stalin.
Zelden is de pure terreur zo ongekruid in beeld gebracht als in deze thriller die het motto van Dostojevski, ‘als god niet bestaat, is alles toegestaan’, evengoed had kunnen inruilen voor Dantes openingsverzen, ‘Laat alle hoop varen die hier binnentreedt’. Het hele bestaan blijft oorlog, de oorlog die tijdens het beleg door de nazitroepen (1941-1944, liefst 872 dagen, waaronder de gruwelijke hongerwinter van 1941-2) de bevolking van de stad tot 20 procent uitdunde, honderdduizenden burgers en militieleden het leven kostte door hongersnood, beschietingen, en de opdracht van Stalin geen stap achteruit te zetten (wie het wel deed werd door de Staatsveiligheid in de rug geschoten).
Hoewel het verhaal zich in 1951 afspeelt, op het hoogtepunt van Stalins moorddadige binnenlandse politiek – er stierven ontzettend veel meer mensen in de goelags dan tijdens het beleg van Stalingrad en de blokkade van Leningrad – en de bolsjevistische paranoia, is het wedervaren van militsija-speurder Rossel onverkort verbonden met de dramatische belegeringsjaren van Leningrad. Ook al is hij tweemaal als bij wonder ontsnapt aan de dood (op een na de enige van zijn groep van honderden frontverdedigers die de moordende strijd heeft overleefd), de ontdekking van vijf verminkte lijken op een spoorwegsplitsing in het holst van een Siberisch koude nacht brengt verdrongen nare ervaringen weer boven. Het zijn niet zomaar lijken, maar uitgehongerde, tandeloze, deels gevilde kadavers die netjes gerangschikt op en tussen de sporen liggen.
Niet alleen het verleden haalt hem in, als één van de slachtoffers zijn vroegere geliefde Sofia blijkt te zijn, maar ook de georganiseerde achterdocht van de stalinistische terreur. Al snel wijst Rossel een complot van de niets ontziende geheime dienst Tsjeka af, hoewel de afdelingen onder de noemer van ‘OGPU, NKVD of MGB zijn eigen mensen jarenlang net zo enthousiast om het leven had gebracht als spionnen, saboteurs, fascisten, schrijvers, priesters, koelakken, trotskisten, musici, generaals, artsen, politiemensen en verder iedereen die als anti-Sovjetelement werd beschouwd, zoals wie een vreemde taal sprak of in het buitenland was geweest’.
Nu was Rossel alles behalve één van deze verdachte lieden, behalve dat hij een veelbelovend violist was die na zijn frontinzet verdacht werd van lafheid (want hij had alles overleefd) en burgerlijke afkomst (zijn vader hield zich te afzijdig). Omdat volgens de MGB zonder foltering geloofwaardigheid niet kan gelden, werd hij danig gemarteld en verschillende vingers afgehakt, vooraleer zijn baan te krijgen. Vioolspelen zou er nooit meer bij zijn, maar muziek is wel het raster waarop het moordonderzoek zal vibreren.
Inzet is de wedijver tussen de toondichters Dmitri Sjostakovitsj en Vronski om een muziekstuk publiek ten gehore te brengen om de weerstand in het stukgeschoten Leningrad een hart onder de riem te steken. Dirigent Karl Eliasberg (die later in ongenade viel en pas na zijn dood gerehabiliteerd werd) bracht uiteindelijk de Leningrad Symfonie nummer 7 van Sjostakovitsj ten gehore met luidsprekers in de verwoeste stad op 9 augustus 1942, de dag waarop Hitler al een banket had vastgelegd in het Astoriahotel ter ere van de val van de stad. Een kleine misrekening van Hitler, een opstoot van wrok bij Vronski die de symfonie van zijn rivaal opgeblazen en pedant vond.
Beiden hadden ze niettemin een besmeurd blazoen. Sjostakovitsj was in 1936 al fors aangepakt door de Pravda, hinkte een tijdje op grotere bespiegelingen (totalitarisme in het algemeen) dan op patriottisme, werd verdacht van teveel succes in het buitenland, en bekeerde zich uiteindelijk tot het sociaalrealisme. Creeds Vronski is een zelfingenomen, eigengereide machtswellusteling die van weinig solidariteit getuigt. Eliasberg dan weer slaagde erin om met zieke, uitgemergelde en vaak toevallige musici de uitvoering tot een goed einde te brengen.
Het zijn de noten – tegelijk de voornamen van de vijf lijken met wie Rossel verbonden lijkt – die de oplossing zullen aandragen van de moordpartij. Dat mag niet verbazen want Barney Thompson studeerde zelf aan het conservatorium van Sint-Petersburg. Vronski – een ironische verwijzing naar de minnaar van Tolstojs Anna Karenina – genoot tegelijk de bescherming van Beria, de meedogenloze binnenlandminister die ook de NKVD (later KGB) aanstuurde. Zij vormen een immoreel koppel dat erop uitging om meisjes op te pikken, te verkrachten, te folteren in geluiddichte kamers. Hypnos en Thanatos. ‘Zo noemden ze zichzelf als ze erop uitgingen’. De god van de slaap, die zijn slavinnen verdoofde met opium, en de god van de dood. Als de meisjes ‘wakker werden, bevonden ze zich in een nachtmerrie zonder einde’.
Maar er is altijd baas boven baas, en dat zal Vronski slecht bekomen. In 1953 Beria niet minder: hij wou Stalin na diens schielijke dood opvolgen, maar Malenkov en Chroestsjov staken daar een stokje voor. Hij werd zelf terechtgesteld in de meest ontluisterende omstandigheden. Chroestsjov gnuifde dat ‘hij op handen voeten krijsend om genade smeekte en in zijn broek had gedaan’. De kogel.
Maar Creed gebruikt die afvallingskoers naar de macht als penseel om verklikking in brede strepen te borstelen, angst ook, leugens, valse beschuldigingen, misbruik van privileges (niet alleen Beria, ook de moeder van Eliasberg, een voormalige hoge dame uit de tsarentijd, weet zich aardig te beschermen in de machtskringen rond Stalin – de man die voor Beria de Thanatos wordt, en de Hypnos permanent maakt). De klassenscheiding woedt sterker dan ooit, en in die baaierd moet Rossel zien te overleven. Dankzij zijn naieve onbeschaamdheid, helder verstand, kennis van de muziek en de hulp van zijn buurvrouw en van zijn secretaresse zal hij daar wonderwel in slagen.
Wat de nazi’s aanrichtten in Leningrad, paste het Sovjetbewind toe op de hele eigen bevolking. Met zeker 25 miljoen doden door schijnprocessen als gevolg, willekeurige terreur, uithongering en dwangarbeid in onherbergzame streken (iets wat Stalin aan den lijve zelf had ondervonden, en zelfs een vijftal keer ontsnapte uit de goelag – en weer werd opgepakt). Telde Leningrad drie miljoen mensen in september 1941, dan bleven er nog 550.000 over bij de bevrijding. Proviand was amper te krijgen, de mensen aten zaagsel en gingen zelfs over tot kannibalisme. Creed raakt dat discreet alleen even terzijde aan, minder dan de triomfantelijke persberichten of de schijnheilige loftuitingen voor vermoorde vooraanstaanden.
Creed gebruikt de besneeuwde velden en de dichtgevroren meren als de flauwe weerschijn van de duistere nacht, het evenbeeld van de menselijke verdorvenheid. Want zelfs Rossel past zich aan wreedheid en gevoelloosheid aan, omdat het de enige weg tot overleven is. Alleen verliest hij nergens zijn waardigheid. Wel beseft hij de speelbal te zijn van perverse, hogere machten. De Engelse titel geeft dat onomwonden aan, de Nederlandse titel is verengd tot de sleutel van het politie-onderzoek.
Maar de wereld van Creed is inderdaad een schimmenrijk, zoals het Inferno van Dante, of het ondermaanse van Thanathos en Hypnos die er samenwoonden bij de Lethe, de rivier van vergetelheid. Bij wie daarvan drinkt vallen alle morele regels weg, wie moordt vergeet de doden, wie afperst denkt niet aan armoe, wie foltert ziet geen bloed. Mensen worden ontmenselijkt, draven doelloos door als zombies of schaduwen. Wie geen herinnering heeft, leeft niet langer met het besef der dingen. Rossel en zijn nieuwe liefde Vassja ontstijgen niettemin die uitwissing van het geheugen. Zelfbeheersing en koppigheid bereiden een deugddoende wraak voor op wie hem zijn toekomst en zijn muziek ontnam, en met wie hij noodzakelijkerwijze tijdelijk moet samenwerken.
Een Dodelijk Spoor is rauwer, perverser, en eerlijker dan, pakweg, Gorky Park van Martin Cruz Smith, waarin de tentakels van de KGB veel minder stringent en de duizend ogen van het Kremlin omfloerster zijn dan in de Stalinterreur. Het hele sombere boek is doortrokken van latente argwaan, dubbelhartigheid, en nihilisme. Het leunt eerder aan bij de sfeerschepping die Ossip Mandelstams echtgenote Nadesjda oproept in Hope Against Hope: A Memoir en Hope Abandoned, en die Solzjenitsin vastlegde in De Goelag Archipel.
Creeds half gefingeerde kroniek van een persoonlijk drama is voor elke mens de poort naar de hel op aarde. Satan ligt versteven in het Ladogameer, de acht kringen ernaartoe liggen in de buitenwijken van Pskov tot Leningrad. Je kunt dit boek niet uitlezen als je achteraf je mond niet schoonspoelt met sloten vodka. Desondanks verdwijnt kippenvel uiterst langzaam. Een relaas als een vuile pleister.
Ben Creed, Een Dodelijk Spoor. Utrecht, De Fontein 2021, 320 blz.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier