Edouard en Lucienne Didier: het glamourkoppel van de collaboratie
Ze organiseerden salons waar de rechts-conservatieve elite nadacht over een verenigd Europa. Toch lieten Edouard en Lucienne Didier zich meeslepen door de nazi’s.
‘Hij was een man die het opbloeiende Europa diende door zijn honden uit te laten op de Louizalaan. Het waren lange, raszuivere windhonden met een taille zo fijn als die van hun poëtische meesteres.’ De man in kwestie is Edouard Didier en de slanke vrouw is Lucienne Bauwens, zijn echtgenote. In het midden van de jaren 1920 zien we hen, onder de bewonderende blikken van andere passanten, als twee stijliconen met hun Afghaanse windhonden wandelen over de mondaine Brusselse Louizalaan naar de Vijvers van Elsene, waar ze een herenhuis op de Renbaanlaan bewonen.
Lucienne – intelligent, artistiek gevoelig, gefotografeerd door Man Ray en volgens het modemagazine Psyché ‘een van de elegantste jonge vrouwen van de Belgische society’ – organiseerde in Elsene drukbezochte salons waar Belgische, Franse en Duitse schrijvers, kunstenaars, journalisten en politici discussieerden over kunst, politiek en vooral over de toekomst van Europa. Edouard, tot tweemaal toe gewond in de Groote Oorlog, was een elegante en gedistingeerde man met een neus voor zaken en een passie voor het uitgeversvak.
Edouard Didier werd na de oorlog bij verstek veroordeeld tot een publieke executie in Elsene.
Het succesvolle koppel behoorde in de jaren 1920 en 1930 tot de top van de Brusselse elite. Met hun kosmopolitisme en hun aandacht voor moderne kunst stonden ze symbool voor de nieuwe wereld die ‘les années folles’ aankondigden. Maar dat idyllische beeld krijgt een onherstelbare kras wanneer duidelijk wordt dat de auteur van de bovenstaande beschrijving niemand minder is dan de collaborateur Léon Degrelle, de man die in 1936 de fascistische Rex-partij oprichtte, en later het Waalse Legioen, dat met nazi-Duitsland meevocht tegen de Sovjet-Unie. Zelfs de raszuivere windhonden verliezen hun onschuld.
Bijna een roman
De glamour, de toekomst van het Avondland en de collaboratie: dat zijn de drie belangrijkste elementen aan de hand waarvan Erik Thys in Verrukkelijke verraders het verhaal vertelt van de dramatische opkomst en ondergang van het echtpaar Didier tijdens het interbellum en de oorlogsjaren. Het is niet de eerste keer dat de psychiater, schrijver en musicus zich bezighoudt met de Tweede Wereldoorlog. In 2015 verscheen van hem de stevig onderbouwde studie Psychogenocide: psychiatrie, kunst en massamoord onder de nazi’s, waarin hij de samenhang blootlegt tussen de rassenhaat van de nazi’s, hun haat tegen de moderne (entartete’) kunst en hun haat jegens kwetsbare personen.
De geschiedenis van de Didiers raakt Thys persoonlijk. In 1996 kocht hij het herenhuis aan de Renbaanlaan van de beeldhouwer Jacques Talmar. Die had het op zijn beurt in 1947 gekocht van de Belgische staat, die het na de oorlog in beslag had genomen. Getriggerd door Talmars verhalen over de vroegere bewoners ging de auteur aan de hand van documenten, wetenschappelijke publicaties, kranten, foto- en filmmateriaal op zoek naar het intrigerende maar vrijwel vergeten koppel. Onderzoeksjournalist Maurice De Wilde bracht het salon van de Didiers in de jaren tachtig wel expliciet ter sprake in De Nieuwe Orde, zijn ophefmakende BRT-televisiereeks over de collaboratie. Verrukkelijke verraders is echter geen rechttoe rechtaan biografie van het echtpaar Didier. Thys ‘reconstrueert’ een aantal dagen uit hun leven en maakt vaak grote sprongen in de tijd. Door die snapshots vermijdt hij een al te psychologische benadering en ligt de nadruk veel meer op de veranderende maatschappelijke omstandigheden en de politieke verwarringen van die tijd.
Door Luciennes salons en haar talrijke contacten en ontmoetingen centraal te stellen, kan Thys veel figuren opvoeren. De korte biografieën aan het einde van het boek zijn geen overbodige luxe. Sommigen verschijnen terloops en eenmalig, terwijl anderen meer gedetailleerd in hun persoonlijke en politieke ontwikkeling worden gevolgd. De figuren en de gesprekken worden levendig beschreven en op bepaalde momenten voelt het alsof je een roman aan het lezen bent, met de schrijver als een alwetende verteller die vooruit kan kijken en een breder perspectief schetst.
Europeïstische collaboratie
Veel meer dan een biografie is het boek een zedenschets. Het brengt de mores van een bepaalde groep mensen in kaart: een rechts-conservatieve elite die zich om ideologische, idealistische en opportunistische redenen liet meeslepen door bepaalde ideeën van het nationaalsocialisme. Het grote verschil met Wil van Jeroen Olyslaegers, De opgang van Stefan Hertmans en De draaischijf van Tom Lanoye is dat de collaboratie in Verrukkelijke verraders geen Vlaams-nationalistische is, maar een belgicistische en ‘europeïstische’. Het idee van een verenigd Europa wordt ten onrechte meestal geassocieerd met de periode na de Tweede Wereldoorlog. Met het Verdrag van Locarno (1925), dat de grenzen in Europa na de Eerste Wereldoorlog vastlegde en de toetreding van Duitsland tot de Volkenbond mogelijk maakte, werd Europa als buffer tegen een nieuwe oorlog een belangrijk politiek thema. De as Frankrijk-Duitsland stond daarbij centraal.
Lucienne gunde ieder zijn waarheid. Die apolitieke openheid werd ook haar ondergang.
Vanaf het einde van de jaren 1920 werden in Europa heel wat europeïstische bewegingen en tijdschriften opgericht. De ontreddering na de machtsgreep van Adolf Hitler in 1933 deed de hang naar een verenigd en vreedzaam Europa nog toenemen. In de Belgische varianten van die beweging werd het tweetalige België vaak gezien als een koppelteken tussen het Germaanse en het Romaanse genie. Dat sloot nauw aan bij de belgicistische, europeïstische en pacifistische houding van het salon Didier. De Didiers engageerden zich enthousiast voor de Union Jeune Europe (UJE), die in de Zwitserse confederatie een model voor een verenigd Europa zag, en gaven vol overtuiging een aantal jaren het tijdschrift Jeune Europe uit. Ze organiseerden voor de oorlog ontmoetingen tussen jongeren uit Duitsland en Frankrijk om het wederzijdse begrip tussen de landen te vergroten.
Het herenhuis in Elsene was in de jaren dertig een ontmoetingsplek van Duitse charmediplomaten als Otto Abetz en Max Liebe, jonge katholieken als de schrijver Henri Bauchau (die in 1943 in het verzet ging) en rexisten als Pierre Daye en Léon Degrelle, die op weinig respect van Lucienne kon rekenen. Ook Dinasoleden als Joris van Severen en socialisten als Paul-Henri Spaak en Hendrik de Man kwamen er langs, net zoals journalist Raymond De Becker (die later hoofdredacteur van de collaborerende Le Soir zou worden) en Hergé, illustrator bij diezelfde krant. Tijdens de oorlog raakte ook de bekende Duitse schrijver Ernst Jünger met de Didiers bevriend.
Liever Berlijn dan Moskou
Het salon Didier verdedigde de ‘neutraliteit’ van België – vanaf 1939 de officiële politiek – die een zekere welwillendheid ten opzichte van Duitsland inhield. Een van de grote obsessies van de leidende conservatieve kringen in België was de dreiging van het communisme: ‘Liever Berlijn dan Moskou’ was een veelgehoorde slogan. Het salon werd ideologisch samengehouden door een afkeer van het kapitalisme, een diepe twijfel over de parlementaire democratie, de mythe van een christelijk Europa met de middeleeuwen als model en een totalitaire visie op de Nieuwe Orde. Zo wilde Hendrik de Man de partijen en de vakbonden opheffen en een autoritair monarchistisch regime vestigen. In het begin van de oorlog leek De Man aan de zijde van Leopold III even een belangrijke politieke rol te spelen, maar hij werd al snel door de Duitsers aan de kant gezet.
Lucienne wordt door Thys omschreven als iemand die ieder zijn waarheid gunde. Dat maakte haar tot de perfecte gastvrouw. Tijdens de oorlogsjaren had ze in Parijs contacten met Ernst Jünger en Otto Abetz, de Duitse ambassadeur in Frankrijk, en met verzetsman Emmanuel d’Astier de la Vigerie. Maar die apolitieke openheid is ook haar ondergang geworden: bevriend blijven met alle partijen is op een bepaald ogenblik niet langer mogelijk. Dan moet er een keuze gemaakt worden. Juist omdat ze zo’n keuze niet expliciet wilde maken, maakte ze die natuurlijk toch en kwam ze in het verkeerde kamp terecht. Toch werd haar na de oorlog niets ten laste gelegd.
Dat gebeurde wel bij haar man. Omdat de bezetter de grens tussen Frankrijk en België had gesloten voor Franse boeken, startte Edouard in 1941 Les Editions de la Toison d’Or op, een met Duits geld opgerichte uitgeverij. Hoewel hij nauwelijks vertalingen van Duitse boeken en al helemaal geen nazipropaganda uitgaf, maar zich vooral op Franse literatuur concentreerde, werd hem dat na de oorlog toch zwaar aangerekend. Hij werd bij verstek veroordeeld tot een publieke executie in Elsene. Thys laat Lucienne daarop met enige verontwaardiging reageren omdat haar salons, meer dan de boeken van Edouard, hun ‘engagement’ met het nationaal-socialisme hebben bepaald. Enkele jaren na de oorlog kreeg Edouard van de Franse overheid te horen dat een onderzoek had uitgewezen dat hem als uitgever niets ten laste kon worden gelegd. Het koppel verdween van de radar en overleefde in Parijs in de wereld van de literatuur en de kunst.
Weloverwogen gissingen
Thys houdt zich zo correct mogelijk aan de feiten. Die vult hij aan met wat hij ‘enkele weloverwogen gissingen’ noemt. Uitspraken uit brieven, memoires en dagboeken van betrokkenen als De Man en Jünger worden in dialogen en salongesprekken verweven. In 1936 had de Franse schrijver en journalist Bertrand de Jouvenel een interview met Hitler. Dat wordt vrij getrouw in het boek opgenomen, maar dan in de vorm van een verhaal dat de journalist ten huize van de Didiers vertelt.
Thys suggereert subtiel dat Lucienne wellicht een affaire had met De Man. En wanneer ze in 1936 de Rijkspartijdag in Neurenberg bezoekt, fluistert ze het nummer van haar hotelkamer in het oor van Emmanuel d’Astier de la Vigerie, de Franse schrijver, latere verzetsstrijder en oprichter van de krant Libération. Of haar gedrag te maken heeft met de vermeende aseksualiteit of homoseksualiteit van haar man, laat de auteur in het midden. Thys blijft binnen de grenzen van het aanvaardbare. De pure speculatie dat Edouard betrokken zou zijn geweest bij de moord op de in Frankrijk werkende en collaborerende Belgische uitgever Robert Denoël omdat hij die geld schuldig was, krijgt terecht niet meer dan een voetnoot.
Erik Thys, Verrukkelijke verraders. Een glamourkoppel, het Avondland en de collaboratie, EPO, 286 blz., 27,50 euro.