Guido Lauwaert las de monografie over het schilderkunstige leven van Dees De Bruyne en kreeg heimwee naar de tijd van de hippies en de provo’s.
Hij hield zich verre van zeep. Het hoofd licht voorover gebogen, klaar om een kopstoot te geven. In zijn blik zat een achterdocht geblokkeerd, de handen (ongetwijfeld gebald) in de zakken van een korte vest, of geklemd rond een glas (van mij! van mij!) en een peuk. Hij dronk zich twaalf keer per week scheel en schold dan iedereen uit. Nuchter was hij te stil voor een normaal mens, wat hij dan ook niet was, want hij leek op een dokwerker maar was een kunstenaar. Een echte. Voilà, dames en heren… de schilder Dees De Bruyne.
Te jong gestorven
Hij dreef op een zee van Heilig Water de kanker in en het leven uit, op 24 april 1998, boven het café van zijn tweede (officiële) vrouw in de Gentse Sleepstraat, 58 jaar oud. Is dat niet wat jong, Dees? Hij zou voorzeker op deze vraag geantwoord hebben met een gerochel als van een stier staande voor de estoque, het licht gekromd zwaard van de matador.
Een schilder… en een zwerver. In Gent, die rebelse stad, vond hij rust in de onrust, al was die rust relatief. Voor wie aan vijfhonderd km per uur leeft, is tweehonderd een slakkengang. Daarom een regelmatige ontsnapping naar New York, Parijs, Malaga, Amsterdam, Italië, Marokko. Maar ook, later, toen de drankwedstrijden zijn demonen niet konden temmen, trok hij (vrijwillig!) naar het psychiatrisch Instituut Dokter Guislain. De confrontaties met zijn medepatiënten zette hij om in tekeningen en schilderijen. Afijn, waar hij ook was, het leverde een massa werken op die vol beweging, explosies van emoties zitten, verbonden met de tijd.
Claude Blondeel is hierover helder als gin (no rocks, please) in zijn bijdrage aan een boek dat uitgegeven is naar aanleiding van een hommage-expositie, zoals samensteller Water Ertvelt de tentoonstelling noemt: ‘Wanneer ik de schilderijen van Dees De Bruyne terugzie, word ik bevangen door een nostalgisch gevoel dat mij noch onbekend, noch onbehaaglijk is. En ik zie het weer allemaal voor mij: de happenings van Provo, de dronken Marcel van Maele, de zatte Jeroen Brouwers, de boekhandel/annex café Dolle Mol van Herman J. Claeys, thuishaven voor artistiekelingen en wereldverbeteraars. De jaren waarin niet alleen gedeald maar ook gedeeld werd: “Ik heb vroeger nooit een joint alleen gerookt”, zegt mijn copain Arno iedere keer als wij op het terras van de Paon Royal aan het ouwehoeren zijn. (Vandaar zijn geliefkoosde uitspraak: ‘Ik sta open als een ouwe hoer’?) – De tijden zijn veranderd (“Thank you, Bob”) en de (kunst)wereld is ook veranderd.’ Tot zover het eerste hoofdstuk uit het Epistel van de heilige Claude aan de gelovigen van City Lights.
Titel
Een groot aantal mensen heeft voor niet eens een gegrilde haring en een glas water meegewerkt aan dit evenwichtig, helder en tegelijk nuchter (!) boek! Onder meer Willem Elias, professor aan de VUB, decaan zelfs, een man die altijd kunstenaars verblijvend in de zwevende hemel hielp en nog steeds helpt. Bij leven en dood. Willem aan jou het woord, maar hou het kort. Ja, die vierde alinea is prima: ‘Het is mijn stelling dat we het oeuvre van Dees De Bruyne moeten zien vanuit de aan gang zijnde seksuele revolutie van de jaren 60-70. Hij heeft dat gedachtegoed uitgebeeld. Zijn oeuvre hoort niet thuis in de pornografie, zelfs niet in de hel waar de al eens uitzonderlijke esbattementen van anders vrij deftige kunstenaars bewaard worden. Het heeft een rol gespeeld in de revolutie naar een nieuwe lichamelijkheid: eerst allen samen het bad in en dan duiken in het bed met de lichten aan. Zijn beeldende statements sluiten daardoor paradoxaal eerder aan bij het naturisme, “kijk eens wat de natuur ons voor leuks gegeven heeft”, dan bij het exhibitionisme, “schrik eens van mijn blote pik!” Met dien verstande natuurlijk dat zijn aanwijzingen over mogelijk gebruik verder gaan dan enkel in je blootje kamperen. Maar het blijft een verheerlijking van het leven. Provo’s en hippies hangen in zijn luchten.’
Dees De Bruyne hield zich niet bezig met welk vorkje tijdens een formeel diner voor welke gang gebruikt moest worden. De middenklasse bewandelt de gulden middenweg, de meest afstotelijk weg die er is, voor wie het leven leeg wil zuigen. Deze visie spat van het blad in elke bijdrage, zowel de beschouwelijke als de anekdotische. Enkele namen van getuigen ten ontlaste? Graag. Patrick Allegaert & Annelies de Samblanx, Guido Van Meir, Sophie Huysman, Jan Haerynck, Adriaan Raemdonck, Josse De Pauw.
Kort samengevat kan men het werk van Dees De Bruyne zien als dat van een verdediger die aanvalt en/of een aanvaller die verdedigt. Soms zitten aanval en verdediging in een werk, en dat versterkt (zonder melk en suiker, ja) het enigma van zijn wapperende hand, zijn ingeblikte woeste blik.
Persoonlijke noot
Tot slot een persoonlijke noot: Ik heb Dees De Bruyne slechts zijdelings gekend. Helaas. Vermoedelijk hielden we afstand omdat ook ik toen volop in mijn wilde jaren zat. Hadden we elkaar beter leren kennen, zouden we elkaar afgetuigd hebben vóór of na de omarming. Omdat onze nachten lang en nat waren. Drijfnat. Jammer dat ik geen schilderij, niet eens een tekening van hem heb. Mijn eigen schuld, al lig ik niet wakker van enig schuldgevoel. Ik heb het boek. Lijvig, de spieren gespannen, de aders magenta. Goed dat ik het heb. En dit heb kunnen schrijven.
Boek: DEES DE BRUYNE – Een schilderkunstig leven – Uitgeverij: New Goff – Graphius Group & Waterfront (bestellen kan bij: Waterfront.loods26@gmail.be)
Tentoonstelling: Dees De Bruyne in: Museum Dr. Guislain – 14 maart t/m 31 mei 2015
Guido Lauwaert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier