De vrouwen in het werk van Marc Sleen: ‘Néé, ik ben geen antifeminist’
De vrijgevochten Madam Pheip was haar tijd dan wel ver vooruit, dat gold niet voor haar geestelijke vader, Marc Sleen. Nero-kenner Noël Slangen en Yves Kerremans van de Stichting Marc Sleen analyseerden het gedateerde vrouwbeeld van de tekenaar. Het moet gezegd: de man ontwikkelde voortschrijdend inzicht.
Niemand verslikt zich in zijn koffie wanneer Marc Sleen in 1962 in De Volksmacht, het blad van de christelijke vakbond, zegt ‘dat je zowel met vrouwen als met sigaren een probleem hebt als ze uitgaan’. Wanneer Sleen acht jaar later, in het befaamde album De dolle Dina’s, de draak steekt met het oprukkende feminisme krijgt hij wél kritische vragen. Vragen waarop hij, onder andere in het voor die tijd progressieve vrouwenblad Mimo, antwoordt dat voor hem de vrouw ‘het liefst in bed en in de keuken’ hoort. Het is moeilijk te bevatten dat deze woorden uit de mond komen van de man die het feministische strippersonage pur sang creëerde: de onovertroffen Madam Pheip.
Een bazig, pijprokend manwijf
Madam Pheip is gebaseerd op een jeugdherinnering van Sleen, uit de tijd dat hij in Sint-Niklaas woonde: ‘Madam Pheip, dat was de eigenares van een wassalon uit Sint-Niklaas waar ik elke dag langs moest. Ik stak de straat over als zij er was, want ik was bang voor haar: een heel bazig, pijprokend manwijf dat het passerende werkvolk uitschold. “Hebben jullie nog nooit een vrouw met een pijp gezien?” schreeuwde ze steeds. Volgens mij was ze niet goed snik, maar goed, een vrouw die pijp rookte en daar ook trots op was, was wellicht het gevolg van de emancipatie van die tijd. Er zat overigens geen tabak in haar pijp, maar drugs. Denk maar aan de mensen die flauwvallen als ze voorbijkomt. Madam Pheip was een verdekte drugsgebruiker.’
Madam Pheip is in haar rookgedrag zo politiek incorrect als maar enigszins mogelijk is. Sleen heeft in zijn beginjaren dan ook de grootste moeite om het personage aan boord te houden. ‘De grote baas van De Standaard was meneer Sap. Maar ik was zijn keuze niet. Ik was gepiloteerd door mensen uit zijn entourage, die Sap hadden overtuigd: “Als we Vandersteen en Sleen samen laten tekenen in één krant, dan zijn we onklopbaar.” De concurrentiestrijd tussen de media woedde toen ook al. De oplage moest omhoog, daar kwam het opaan. Ik kwam van Het Volk, zoals de naam het zegt: een krant die zich richtte tot “het volk”, de gewone man. Maar meneer Sap wilde dat ik mijn verhalen aan De Standaard aanpaste. Ik moest Madam Pheip op een andere manier tekenen. Want zij rookte. Zij vocht. En als ze vocht, zag de lezer soms een glimp van haar ondergoed. Dat vond hij allemaal niet kunnen in De Standaard. Ik zei: “Als Madam Pheip niet mag roken en vechten, is het Madam Pheip niet meer. Dan moet ik ze gewoon weglaten, terwijl het net een van de populairste personages is.”‘ Maar geen haar op het hoofd van Sleen dat eraan denkt om Madam Pheip uit Nero te schrijven. Ze groeit uit tot een van de markantste en populairste stripfiguren van Vlaanderen.
De dolle Dina’s
In de beginjaren van Nero mag Madam Pheip gerust een feministisch icoon worden genoemd. En ook de andere vrouwelijke personages van Sleen liegen er niet om. La Passavita uit De bende van de zwarte kous (1952) is een femme fatale in de traditie van Will Eisners vrouwen uit The Spirit. En het weesmeisje Petatje is geen hulpeloos wicht in nood, maar de avontuurlijke evenknie van Petoetje. En dat allemaal in een tijd dat in de Vlaamse en Belgische stripwereld vrouwelijke personages totaal afwezig zijn of ontdaan van ieder vrouwelijk kenmerk, zoals Tante Sidonie of Bianca Castafiore. In een Nederlandse krant klopt Sleen zich terecht op de borst over Madam Pheip. ‘In de jaren zestig kreeg ik enorm veel trammelant door die dame. Je kunt hier en daar haar ondergoed zien, ze is ontzettend bazig, koeioneert haar man, klopt met haar vuisten. Een geëmancipeerd mevrouwke dus, waar de goegemeente in de jaren zestig geen goed woord voor over had. Nu is dat heel anders. Met name onder de jeugd is Madam Pheip een van de populairste figuren. Je ziet, het kan verkeren.’
Het kan inderdaad verkeren, ook voor Sleen: op 4 mei 1970 start in de kranten van De Standaard-groep het Nero-verhaal De dolle Dina’s. De zuster van Tuizentfloot, Dina, blijkt de leidster te zijn van een beweging die een einde wil maken aan de ‘vrouwenslavernij’: ‘Dolle Dina’s, ons plan is de macht in de Nederlanden te grijpen. Daar zullen we een modelstaat oprichten van waaruit de woman power de wereld zal veroveren.’ Op haar lessenaar prijkt een zin uit het Rode Boekje van Mao: ‘Een rebelse meid is een parel van de klassenstrijd.’ Zowel Madam Pheip, Madam Nero als Petatje sluit zich aan bij de dolle Dina’s. De vergelijking met de Dolle Mina’s, een beweging voor vrouwenemancipatie die vooral in Nederland veel bijval kende, is duidelijk. Sleen schetst een scherpe en eenzijdige karikatuur van de vrouwenemancipatie. Het album levert Sleen, naar eigen zeggen, een golf van kritiek op.
‘Ondergeschikt aan de man’
Die ‘golf van kritiek’ is een van de dichterlijke overdrijvingen die zo typerend waren voor Sleen. De reactie hierop beperkt zich tot enkele scherpe brieven en verbaal protest van een aantal vrouwelijke redacteurs bij De Standaard. Sleen zegt zelf: ‘Het was maar een minderheid van de redactie van De Standaard die anti was, maar het was niet aangenaam. De emancipatie van de vrouw was voor sommigen op de redactie een alibi om snel op hun teentjes getrapt te zijn.’
Sleens gedateerde visie op de vrouw zal hem jarenlang achtervolgen. Wie vandaag leest wat hij in 1971 aan Humo verklaarde, moet in gedachten houden dat het bijna vijftig jaar geleden is, en dat het toen al een gecontesteerde visie was. Sleen werd geïnterviewd door Piet Fluwijn en Herman Keuninck, leuke pseudoniemen waarachter we de journalisten Piet Piryns en Herman De Coninck herkennen. Op de vraag of ze uit het eerder verschenen De dolle Dina’s mogen opmaken dat Sleen niet van geëmancipeerde vrouwen houdt, gaat de tekenaar helemaal loos: ‘Nee, ik vind, een vrouw moet ondergeschikt blijven aan de man. ’t Is toch geen toeval dat Einstein een man was, ’t is toch niet voor niets dat luchtvaartpiloten nooit vrouwen zijn? Ik heb een hekel aan vrouwen die het even goed willen doen als een man. Ik vind het verschrikkelijk als een vrouw even hard met een auto wil kunnen rijden als ik. Ik heb er altijd behoefte aan een vrouw te beschermen… Een vrouw moet steun zoeken aan de brede borst van een man, zo hoort het.
‘Vind jij het gezellig, die blauwkousen die advocaat of dokter willen worden, terwijl ze niet eens in staat zijn een bord soep klaar te maken als hun man thuiskomt? Om het brutaal te zeggen: vrouwen zijn er om voor onze kinderen te zorgen… Dat merk je ook, sorry voor de vergelijking, als je het dierenleven observeert. Het mannetjesdier is er om de wijfjesdieren te beschermen… Het zijn de leeuwinnen die ’s nachts gaan jagen, maar als ze een prooi te pakken hebben, komen de beste beetjes toe aan mijnheer. Dat vind ik prachtig. Dat vind ik tactvol. Als de vrouwen morgen voor ons willen gaan werken en ze laten ons de beste beetjes heb ik helemaal geen bezwaar tegen emancipatie. Zie je, een vrouw is niet noodzakelijk minderwaardig. Ik heb vrouwen buffels zien neerschieten… Een vrouw is beter bestand tegen pijn en smart, ze kan beter koud water verdragen dan een man… Maar ze is in geen geval zijn gelijke. Een vrouw is geen man.’
‘Verafschuw het feminisme’
Een jaar later probeert het vrouwenblad Mimo het nog eens, met de vraag of Sleen vindt dat vrouwen in de keuken en in bed moeten blijven. Sleen blijft bij zijn standpunt: ‘Het liefst in bed en in de keuken ook. Een vrouw die goed kan koken is een droom, als je getrouwd bent of samenleeft met een vrouw vind ik het zeer aangenaam dat ze in de keuken lekkere dingetjes voor je maakt. Het is erg als een man dat zelf moet doen. Er zijn andere dingen weggelegd voor de man dan in potjes staan roeren.’
En Sleen volhardt. Zelfs acht jaar later, wanneer hij van het vrouwenblad Flair de vraag krijgt wat hij écht van vrouwen vindt, is hij alleen in het begin terughoudend: ‘Dat zou ik nooit aan een vrouwenblad durven toe te vertrouwen.’ Hij houdt zijn terughoudendheid amper drie regels vol. ‘Er zijn dingen’, zegt Sleen, ‘die ik bij mannen verafschuw, maar er zijn ook dingen die ik bij vrouwen verafschuw. Een van die dingen is dat feminisme. Ik heb een hekel aan vrouwen die ineens hoog van de toren gaan blazen en die de mannen al hun macht willen afpakken. Als ik nu als bioloog mocht spreken, zou ik zeggen dat een vrouw gemaakt is om kinderen te maken. Om leven te scheppen. En om dat leven zo gelukkig mogelijk te maken. Natuurlijk altijd samen met de man, die het kind verwekt heeft. Ik zie man en vrouw altijd samen. Een man alleen vormt geen gezin, een vrouw alleen evenmin. Man en vrouw moeten samen aan de uitbouw van het gezin werken. Een vrouw mag vrijgevochten zijn, akkoord, als ze maar niet vergeet dat ze samen met de man veel meer bereikt dan wanneer ze hem zal tegenwerken. Ik zie niet graag dat een vrouw tramontvanger, bergbeklimmer of mijnwerker wordt. Ze is fysiek niet sterk genoeg. Maar ja, ik moet een onderscheid maken en zeggen “sommige” vrouwen zijn niet sterk genoeg voor bepaalde beroepen, terwijl “sommige” mannen evenmin sterk genoeg zijn voor die uitputtende beroepen.
‘De ene persoon is de andere niet. Als ik bijvoorbeeld aan Jo Adams denk, moet ik mijn mening over een aantal dingen grondig herzien. Jo is een geweldige vrouw, die jarenlang heel alleen in het oerwoud gezeten heeft. Wel drie, vier jaar lang. Het enige waar ze belangstelling voor had, waren gorilla’s. Ze heeft belangrijke ontdekkingen gedaan. Ik zal de laatste zijn die dat zal ontkennen. Ik heb respect voor haar. Maar dat betekent niet dat we nu meteen álle vrouwen de jungle in moeten sturen. Mijn vrouw houdt niet van griezelige insecten of van hitte. Dan heeft ze toch het recht om thuis te blijven als ik weer eens een keertje op safari trek. Tederheid is belangrijk. Wie een vrouw bekijkt als een machine die moet koken, afwassen en bedden opmaken, zit fout. Maar ik vind het wél onzin als een vrouw haar kinderen jarenlang in een kribbe zet, omdat zij zo nodig carrière wil maken. Sorry, maar dan volg ik niet meer.’
Madam zonder voornaam
Het personage dat het best voldoet aan het vrouwbeeld dat Sleen in de jaren zeventig uitdraagt, is Madam Nero. In een interview met het blad E3 Magazine werpt journalist Johan Anthierens hem voor de voeten dat hij het een beetje gortig vindt dat mevrouw Nero niet eens een naam heeft. ‘Het is mevrouw Pheip, alla, maar ook mevrouw Nero. Heeft zij dan geen recht op een eigen identiteit?’ Waarop Sleen prompt belooft om haar van een voornaam te voorzien: ‘Nu je het zegt. Potverdriemolens-douwe-egbert, dit gaat inderdaad alle palen te perken. Bij dezen beloof ik dat mevrouw Nero met ingang van het nu lopende verhaal De wraak van grote Clo de voornaam Bea meekrijgt. Wat denk je daarvan? Bea, da’s toch lief?’ In De ark van Nero (1952-1953) heet ze nochtans nog ‘Stanske’. Haar nieuwe naam zal ze overigens niet in De wraak van grote Clo, maar pas in De kat van Katmandoe (1978) krijgen.
Wanneer Madam Nero zich aansluit bij de dolle Dina’s blijkt haar feministische karakter zó zwak dat ze als eerste opnieuw een feministische hersenspoeling nodig heeft. Ze is de antithese van Madam Pheip. ‘Madam Nero is de typische vrouw zoals ze feitelijk zou moeten zijn’, zegt Sleen in een interview in 2014. ‘In mijn jeugd was de ideale vrouw een goede huismoeder die haar kinderen goed opvoedde en zorgde dat haar kroost elke dag lekker te eten had. Maar nu? Nu verdienen ze soms meer dan een man, zijn staatssecretaris, of weet ik veel, en koken niet meer maar doen een beroep op een meid. Tja, goed, ik ben er niet tegen, dat is de moderne beschaving, zeker?’
Zowat tien jaar eerder had Sleen zich in een interview met Geert De Weyer in De Morgen al genuanceerder uitgelaten over de plaats van de vrouw: ‘Dertig jaar geleden behoorde ik inderdaad tot de categorie die de vrouw achter de kookpotten wilde zien staan. Ik heb op een gegeven moment gedacht – en misschien ook wel geuit – dat de vrouw het allerbest is als liefhebbende echtgenote, die zorgt voor haar kroost en eten maakt voor haar man. Maar daar ben ik van teruggekomen. Bon, ik heb een vingerwijzing gekregen van de feministen. En misschien ben ik in één verhaal over de schreef gegaan. Ook wat racisme betreft. Maar je kunt van mening veranderen, hoor.’
Het prototype van de bazige vrouw ziet Sleen vanaf dan als een product van de generatie waartoe hij behoort: ‘Je moet dat allemaal in zijn tijdgeest bekijken. Op mijn 22e zag ik alles anders. Ondertussen is zoiets als vrouwenemancipatie gekomen. Nu, bazige vrouwen bestaan natuurlijk nog altijd, maar de mijne waren karikaturen. Men spreekt nu van de moderne man, die moet kunnen afwassen, stofzuigen. Ik ga daar allemaal niet mee akkoord, een vrouw moet geen man willen zijn en een man nog minder een vrouw. Maar ik ben dan ook een ouweheer van de oude stempel. Kinderen krijgen toch de beste opvoeding van hun moeder, niet van een man of een vader, vind ik. Maar wie ben ik, die geen kinderen heeft, om anderen de les te lezen?’
Madam Sleen
De Sleens waren voorbestemd om het soort klassiek gezin te worden waarover Sleen in zijn interviews droomt. In 1952 wordt een zoon geboren, maar het jongetje leeft maar vier uren. De schuldige is een nalatige arts, die later door de Orde van Geneesheren geschorst wordt. De tekenaar noemt het de zwaarste slag van zijn leven. Sleens echtgenote blijkt na de ingreep bovendien niet meer in staat om kinderen te baren. Die echtgenote, Magdalena Paelinck, was Sleens jeugdliefde, die hij ontmoette in het café dat zijn ouders uitbaatten. Sleen omschreef dat café doorgaans verhullend als ‘een etablissement’ of ‘gelagzaal’. ‘In de gelagzaal thuis werd er heel wat chocolade geconsumeerd’, vertelde Sleen in het boek dat Fernand Auwera en Jan Smet over hem schreven. ‘In die tijd zaten in de repen ook prentjes. De cliënten gaven die aan mij. (…) Tussen die regelmatige cliënten zaten ook mensen die altijd een meisje bij zich hadden dat erg veel chocolade kon en mocht snoepen. Van haar kreeg ik dus een groot aantal prentjes. Ik was toen zeven. Zij heette Madeleine, was ook erg braaf, at chocolade en dronk limonade. In ruil voor al die prentjes gaf ik haar sinaasappels en appels. Zij was de eerste vrouw in mijn leven, en ook de laatste, want uiteindelijk ben ik met haar getrouwd. Na de prentjes wisselden wij later ook boeken uit, en stopten daar dan briefjes in. Je weet hoe dat gaat. Toen ik zestien was en in Gent zat, kon ik het opeens niet meer houden, en hoewel ik al een tijdje het contact met haar verloren had, fietste ik terug naar Sint-Niklaas. Zij bleek ondertussen verloofd te zijn, maar zij heeft dat contact verbroken, en enkele jaren later zijn we getrouwd. Op mijn zestiende heb ik haar een eerste kus gegeven.’ Ze bleven samen. ‘Getrouwd met mijn eerste lief en nog altijd samen, het schijnt dat het zo langzamerhand zeldzaam wordt.’
Madeleine wordt zijn klankbord. ‘Ik liet mijn werk eerst aan mijn vrouw zien. Ze zat vaak bij me in het atelier. Stilletjes iets te lezen. Of ze deed een handwerkje. En op het einde van de week mocht zij altijd als eerste mijn werk bekijken en becommentariëren. Soms was ze scherp: “Nero’s neus is te dik.” Mijn vrouw was de beste toetssteen. Zij is een eenvoudig mens. Wanneer zij Nero begreep, ermee kon lachen, dan wist ik dat ik goed zat.’
‘Maddy’ Paelinck stierf op 13 juli 2008 in het Gentse rustoord Toevlucht van Maria. Ze was 87, en leed al zowat tien jaar aan de ziekte van Alzheimer. Het was de ziekte waar Sleen zelf zijn hele leven voor vreesde, omdat ook een van zijn broers eraan leed. Hij bleef ervan gespaard. Het bij ‘zijn Maddy’ te zien, viel hem zwaar. In de verhalen De kolokieten (1994) en De blauwe woestijn (1997) schrijft hij de moeilijke beslissing om haar te laten opnemen in het rusthuis van zich af, zoals hij vaker uiterst persoonlijke gebeurtenissen tot albums verwerkte.
De vrouw in de schaduw
Wanneer journalist Paul Demeyer van Het Nieuwsblad tijdens een interview opmerkt dat Sleen wel de politieke actualiteit in zijn strip verwerkt maar niet de sociale – in de betekenis dat de helft van de getrouwde koppels scheidt, terwijl bij Nero iedereen samenblijft – kan Sleen niet anders dan bevestigen. ‘Nu u het zegt. Nero is natuurlijk wel gevoelig voor vrouwelijk schoon. En dan houdt Madam Pheip hem op het rechte pad. Terwijl Madam Pheip, nochtans een getrouwde dame, alleen op reis gaat. Dat zou grond voor een echtscheiding kunnen zijn. Maar inderdaad: bij Nero wordt er niet gescheiden.’
Ook op dat vlak is Sleen een product van zijn generatie. Het huwelijk is heilig voor hem, maar dat betekent niet dat hij geen oog heeft voor vrouwen. Zo leert hij zijn latere vrouw, Catharina Kochuyt, kennen wanneer ze negentien is. Sleen staat op dat ogenblik op de drempel van zijn vijftigste verjaardag. Kochuyt herinnert het zich nog: ‘Samen met een vriend, die journalist was, ontmoette ik Marc voor het eerst toen ik nog studeerde. Hij had nadien mijn adres aan die man gevraagd, en ineens stond hij voor de deur van mijn kot in Gent, met de vraag of ik iets voor hem kon vertalen. Marc was een charmeur, zeer galant, maar vooral een leermeester, en er bloeide iets tussen ons. Ik studeerde Engels en leerde hem onder andere T.S. Eliot kennen, waarna citaten in albums zoals Prinses Lovely opdoken. Maar in 1974 zette ik een punt achter onze relatie, want ik had het gevoel dat ik in een gouden kooitje terecht zou komen. Marc was daar eerst boos om, maar we zijn elkaar nooit uit het oog verloren en belden elkaar sporadisch. Marc had een opvatting over het huwelijk als eeuwigdurend verbond. In tegenstelling tot andere vriendinnen die er geweest waren, heb ik nooit van hem verlangd dat hij zijn vrouw zou verlaten. In de jaren negentig hebben we de draad van onze relatie weer opgepikt. Intussen had ik zelf heel wat levenskilometers afgelegd. Ten tijde van Barbarijse vijgen (1992-1993) werd Maddy ziek. Alzheimer, in die mate dat ze later Marc niet langer zou herkennen. Ik wilde toen in de eerste plaats een steun en hulp voor hem zijn, want de situatie en het werk vielen Marc heel zwaar.’
Catharina Kochuyt lijkt wel de tegenpool van Sleens echtgenote. Als zij Madam Nero is, dan lijkt Kochuyt meer op Madam Pheip. ‘Ik denk wel dat ik zijn beeld van wat een vrouw moet zijn, in gunstige zin heb beïnvloed. Ik bleef werken en was niet van plan zijn potje te koken. Marc was enerzijds gefascineerd door zelfstandige, actieve vrouwen, maar anderzijds verzette hij zich ook tegen hen. Ik ben in Gent blijven wonen, en ben pas bij Marc ingetrokken toen Maddy al overleden was en hij meer hulp nodig had.’
Wanneer Madam Pheip in het album Windkracht 2000 (1999) zowaar een voornaam krijgt, blijkt die ‘Katrien’ te zijn. ‘Ik had niet graag dat Marc verwijzingen naar mij of onze relatie maakte in zijn albums. Maar hij kon het niet laten, en vrienden of familie wezen mij daar dan op. Hij gebruikte nooit mijn echte naam, wel varianten zoals Katrien of Catharine. Ik was voor Marc niet alleen zijn Madam Pheip, zijn Dolle Dina, zijn Duivelinneke, zijn Engelbewaarster, zijn Muze, maar ook zijn grote liefde.’ Vanaf Het Hik-virus (1999-2000) strooit Marc ook rond met andere verwijzingen naar Kochuyt, maar op zo’n manier dat ze alleen voor insiders herkenbaar waren. Maar ook eerder kwamen verwijzingen naar Kochuyt voor. Het verhaal Patati patata (1972) speelt zich af rond een rots die Sleen en Kochuyt gezien hebben tijdens een gemeenschappelijke vakantie in Sardinië. Bij die rots, op een paradijselijk strand, leeft Nestor (genoemd naar de oudste broer van Sleen) met zijn meeuw Katrien. ”t Is hier heerlijk! De zon, de lucht, de zee, de sterren, het heerlijke strand. (…) En Katrien, mijn tamme meeuw, geeft op tijd een ei. Wat wil je nog meer?’ roept Nestor uit. Tijdens de wafelenbak zit de meeuw Katrien op een fles champagne Dom Pérignon van 1922, het geboortejaar van Sleen.
Onder invloed van zijn nieuwe echtgenote zal het beeld van de vrouw in Nero evolueren. De vrouwen worden eigenzinniger en spelen vaker een hoofdrol, zoals de engelbewaarster Angèle. Ook de gedachten van Sleen zijn geëvolueerd. Wanneer Nero vijftig jaar bestaat, geeft hij een interview aan het VRT-magazine Terzake. Daarin vertelt hij: ‘Ik ben geen antifeminist, integendeel. Al mijn verhalen zijn al vijftig jaar met de actualiteit verbonden. En op dat ogenblik had je de beweging van de Dolle Mina’s, dus moest ik daarop inpikken, en dat heb ik gedaan. En ja, ik heb spijt dat ik dat te karikaturaal heb gedaan, maar dat maakt niks goed. Ze bestaan, die albums. Nu ben ik stukken milder. Ik ben ook stukken ouder. Als men 22 is, dan doet men zulke rare toeren, in opdracht of niet in opdracht. Maar ik ben nu veel milder. Ik voel dat ik iemand kan kwetsen met karikaturen, dus doe ik dat niet meer.’
Deze tekst is een ingekorte versie van een essay uit Nero: de Stallaert jaren 2 van Marc Sleen en Dirk Stallaert, dat op 08/12 verschijnt bij Standaard Uitgeverij.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier