Wat de lezer aan het einde van ‘De straffeloze’ van Huub Beurskens zeker weet, is dat het een briljante roman is van een schrijver die, ver weg van de mode en de media, een van de interessantste oeuvres uit de laatste vijftig jaar Nederlandse literatuur heeft opgebouwd.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site.
H, de hoofdfiguur van Huub Beurskens’ nieuwe roman De straffeloze, is een man die na een paar echtscheidingen en een ‘voortijdige pensionering’ alleen woont in een etagewoning. In de vestibule heeft hij ‘een van zijn twee keukenstoelen’ klaargezet, ‘met eronder een hertenleren reistas’. Hij is klaar voor zijn arrestatie: ‘Wanneer het zover is wil hij op de stoel bij de gesloten voordeur zitten’. Hij weet nog niet goed of hij na het openen van de deur ‘meteen zijn armen met omhooggedraaide polsen naar voren’ zal strekken om zich in de boeien te laten slaan. Er is veel wat hij nog niet weet. En wat dat is, dat vormt het onderwerp van dit nieuwe boek van Beurskens. Het gaat over twijfels en verwachtingen, vooruitblikken en verbeelden, terugblikken en verwerken. Wat de lezer aan het einde wel zeker weet, is dat dit een briljante roman is van een schrijver die, ver weg van de mode en de media, een van de interessantste oeuvres uit de laatste vijftig jaar Nederlandse literatuur heeft opgebouwd.
De bronnen van de schuld
Het begin van H’s verhaal herinnert aan The Noise of Time, de roman uit 2016 waarin Julian Barnes de Russische componist Dimitri Sjostakovitsj net als H laat wachten op een straf die volgens hem logischerwijs en onvermijdelijk moet komen. De hoofdfiguur van Barnes staat in de gang bij de lift van zijn appartement en bedenkt dat hij een stoel had moeten meenemen om zittend op zijn arrestatie en straf te wachten. De scène opent het eerste deel van de roman, dat ‘Op de overloop’ heet. Bij Beurskens lezen we: ‘Wat moet H nu? Met de reistas op de overloop smekend staan roepen?’ Sjostakovitsj vreesde terecht de terreur van Stalin; de terreur die H vreest, zit eerder in zijn hoofd en hart.
Zoals nogal wat figuren van Kafka, is H ervan overtuigd dat hij schuldig is en terechtgesteld zal worden. Maar hij gaat een stapje verder: hij wil het systeem achter die schuld en boete niet alleen doorgronden, hij wil het ook te gronde richten. Hij wil een misdaad plegen die geen logische motivatie zou hebben, maar die hem toch de straf zou opleveren waarnaar hij uitkijkt. Geen oorzaak dus, maar wel het gevolg. De ijzeren logica die die twee normaliter verbindt, zou op deze manier ontwricht worden.
Sigmund Freud zou H ongetwijfeld tot de laatste van zijn drie literaire ‘Charaktertypen’ (1916) rekenen, namelijk de personages die misdaden plegen omdat ze zich schuldig voelen zonder te weten waarom. Door de misdaad weten ze tenminste waarom ze zich schuldig voelen. Maar ook hier gaat H een stapje verder: hij weigert logische verklaringen en wil zich losmaken van de wet van waarom-daarom. Geen wonder dat hij een afkeer heeft van psychologen en psychiaters. Die lossen de schuld op in oorzaak-gevolgredeneringen. H wil voor alles ‘uit handen zien te blijven van het schuldontvreemdingsgilde der psychiaterij.’
Verbod en verbeelding
Wie de schuld verliest, verliest de mens. Elke mens draagt het kwade in zich en is daarom schuldig. Dat onderscheidt hem van het dier. H laat verschillende benaderingen van die ingeboren schuld voor zijn geestesoog passeren. Ten eerste is er de religieuze visie, die H uitwerkt aan de hand van de Bijbelse verhalen van Adam en Eva en van Kaïn en Abel. Schuld wordt hier (erf)zonde: de mens overtreedt het verbod van God. De mens wil weten; hij eet van de boom der kennis en verliest daardoor het paradijs. En de mens wil erkend worden; God verwerpt het offer van Kaïn en aanvaardt dat van Abel, waarop Kaïn zijn broer vermoordt.
Ook H wil weten en erkend worden. De misdaad die hij wil plegen, zal ervoor zorgen dat hij erkend wordt als de schuldige die hij in zijn eigen hoofd altijd al geweest is. Bovendien zal ze hem de aandacht geven die hij nu ontbeert. Zo horen er ‘breek-, kraak- en versplintergeluiden’ bij zijn arrestatie: ‘Want hoort het er niet bij dat de toegang tot zijn woning wordt geforceerd, draagt juist dat niet bij aan de ernst en het gewicht van zijn zaak?’ Door zijn willekeurige moorden zal hij de ‘nieuwsberichten’ beheersen, wie weet zal zijn zaak zelfs leiden tot ‘ingelaste uitzendingen.’ Als hij terugdenkt aan een lief meisje dat hij heeft laten staan, heeft hij het over ‘de schanddaad die om erkenning vroeg’.
Na de uitdrijving uit het aardse paradijs en na de eerste moord wordt de mens wie hij is en altijd zal zijn: een schuldig en een sterfelijk wezen. De twee horen samen, zoals blijkt uit de twee motto’s van de roman. Eerst komt de apostel Paulus aan het woord: ‘Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en met de zonde de dood en zo is de dood over alle mensen gekomen.’ Daarna heeft E.M. Cioran het over zijn ’twee obsessies die er eigenlijk maar één zijn: de erfzonde en het einde van de geschiedenis, het verschijnen en het verdwijnen van de mens.’ De zonde en de eindigheid zijn twee kanten van dezelfde munt.
De mens ontstaat dus met de overtreding van Gods gebod en H ziet daarin een bewijs van de verbeelding, nog zo’n vermogen dat alleen de mens bezit. God verbood de dieren niets: ‘Tegen geen enkel dier had God zoiets gezegd. Schiep God dan niet juist daarmee pas de mens, dat wil dus zeggen met het scheppen of activeren van de verbeelding, van een verschiet? Want waar anders heb je verbeelding voor nodig dan voor wat niet is, kan of mag?’ Geen wonder dat H zich afvraagt: ‘Wat kan de verbeelding anders doen in het paradijs dan het paradijs ruïneren?’
Zo bekeken is de verbeelding het slagveld waar de mens zijn strijd met God uitvecht. De verbeelding is de crime scene, de plaats delict, en daar getuigt De straffeloze op elke bladzijde van. H stelt zich voortdurend moorden en straffen voor. In zijn verbeelding overtreedt hij elk verbod, niet alleen dat van de wetenschap (hij wil een misdaad plegen die niet gehoorzaamt aan de oorzaak-gevolglogica), maar ook dat van de religie.
De strijd met God zorgt voor een kluwen waarin geen oorzaak en gevolg aan te wijzen vallen. Enerzijds is God een product van de menselijke verbeelding: ‘Zonder verbeelding zou er geen God bestaan, denkt hij. God heeft dus om te bestaan de menselijke verbeelding nodig.’ Anderzijds wordt de verbeelding vaak gezien als het goddelijke in de mens: ‘Of is het de God in hem, zijn verbeelding dus?’ Ook het verbod en de overtreding zorgen voor een kluwen. De overtreding is een machtsgreep van de mens, het verbod is een poging van God de macht in handen te houden. De twee komen samen in de dubbelzinnige uitspraak: ‘Het verbod is de verbeelding van God.’ Wil dat zeggen dat het verbod geproduceerd is door de verbeelding van God of dat het verbod een menselijke uitbeelding van God is?
Misdaad en gebrek aan verbeelding
Naast de religieuze is er de filosofische benadering van de schuld. Die wordt in de roman vooral door Hannah Arendt geformuleerd. Zij woonde het proces tegen Adolf Eichmann bij en ‘schreef in haar boek over dat proces dat het onrustbarende aan de persoon Eichmann was dat hij net zo was als heel veel anderen, en dat die velen pervers noch sadistisch, maar verschrikkelijk en schrikwekkend normaal waren en zijn.’ De normale mens is schuldig, want in hem sluimeren ‘gewelddadigheid en moordzucht’. Dat geldt ook nu nog. De moordenaars die onze tijd beheersen zien er allemaal heel gewoon en normaal uit. Wat is er opvallend aan ‘iemand met het uiterlijk van een Marc Dutroux, een Ted Bundy, Anders Breivik, Brenton Tarrant of Jihadi John’?
Eichmann had ‘een absoluut gebrek aan voorstellingsvermogen’. Hij kon zich blijkbaar de horror van zijn daden niets eens voorstellen; voor hem waren ze niet meer dan een onderdeel van zijn werk. Zijn misdaden lijken even gewoon en routineus als het dagelijks uitgevoerde werk van de doorsnee mens. De massamoordenaars van vandaag lijken nazaten van Eichmann. Via de massamedia is H getuige van de aanslagen in Oslo, Nieuw-Zeeland, Sri Lanka en tal van andere plaatsen. Vaak gaat het daarbij om het haast slaafse uitvoeren van een opdracht, een taak. H veracht deze misdaden, deze vorm van ‘ideologisch geweld ten diepste.’ Ideologie is het tegengestelde van verbeelding. Ideologie is slaafse onderwerping; verbeelding is revolte. Ideologie volgt het gebod, verbeelding overtreedt het.
De confrontatie tussen de twee vindt concreet plaats wanneer de gevangen Eichmann van een jonge politieofficier Nabokovs roman Lolita te lezen krijgt, waarin de geleerde Humbert Humbert zich schuldig maakt aan pedofilie en moord. Zoals Hannah Arendt in haar studie vertelt, vindt Eichmann dat een ‘onplezierig’ boek omdat het in de fictie, dus in de verbeelding, zo onmiskenbaar de heersende geboden met de voeten treedt. Het overtreedt de geboden die de normale mens heilig vindt.
Misdaad in verbeelding
H leeft vooral in de verbeelding. Hij stelt zich voor hoe hij moorden zal plegen en hoe hij daarvoor opgepakt en gestraft zal worden. Inspiratie haalt hij onder meer uit de Bijbel en uit Nabokov. Hij onderneemt ook daadwerkelijk acties ter voorbereiding. Eerst koopt hij messen, ‘het Wüsthof vleesmes classic ikon voor groot gebraad’ en het slankere en kleinere ‘officemes uit dezelfde serie’. Met dat mes verstopt in een kleine schoudertas loopt H door Amsterdam, op zoek naar willekeurige slachtoffers.
Hij ontdekt echter al gauw dat willekeur niet bestaat en dat er altijd wel een reden te bedenken valt, al is het maar achteraf en door anderen. Bovendien ziet hij in dat messen voor veel te veel bloed zorgen Daarom schaft hij zich, naar het voorbeeld van Humber Humbert, een klein pistool aan. Maar dezelfde bezwaren blijven bestaan. Als hij de moordscène in Lolita leest, beseft hij dat die ook gruwelijk en bloederig is: ‘Bah’, zegt hij, en hij besluit: ‘Zó moet het dus niet!’ Bovendien was Humberts slachtoffer allesbehalve willekeurig.
Dan zoekt H de oplossing in een massamoord: hij zal zoveel slachtoffers maken die bovendien zo divers zijn dat niemand ooit een motief of een doel in zijn ‘volmaakte moord’ zou kunnen vinden. Maar opnieuw blijkt dat een illusie: ‘Wanneer begint het onbedoeld op de wil tot massamoord te lijken?’ Hij bekijkt de dvd van Utøya 22. juli, de film over de massamoord van Anders Breivik, en hij besluit dat het om ‘schijnwillekeur’ gaat, ‘om een doelgerichte ideologisch bepaalde aanslag’.
H verdwaalt steeds verder in zijn eigen hersenspinsels en komt niet tot daden. Hoe kan hij dan ooit gestraft worden – wat toch zijn ultieme bedoeling is. ‘Wat is een dader zonder actie?’ vraagt hij zich af. Hij beseft maar al te goed dat het ‘verschrikkelijk’ zou zijn ‘wanneer hij een straffeloze zou moeten blijven’. Met zijn pistool loopt hij door Amsterdam, maar ‘dan begint hij, begint het in alle heftigheid te trillen, te schokken, te snikken, te snokken, te blèren, terwijl er een enorme, mateloze vloed beelden, gevoelens, herinneringen als uit hemzelf zich over en in hem uitstort.’ Hij lijkt in te storten, gooit het pistool in een kanaal en hervindt zichzelf in een nieuwe wereld, die hij, als een God, geschapen heeft door zijn verbeelding: ‘Bij alles wat hij ziet, ziet hij dat het goed is.’
Die cathartische ervaring duurt maar even en toch is er iets veranderd. Aan het eind van het verhaal zet H ‘de stoel uit de vestibule weer in de keuken’ – hij verwacht blijkbaar geen arrestatie en straf meer – en maakt hij plannen om een hond te kopen, een whippet, waardoor hij vaker buiten zou komen. Die plannen had hij ook al aan het begin van de roman. Met de stoel en de hond verwijst het slot naar het begin, maar van een gesloten cirkel lijkt geen sprake. Weliswaar gaat het slechts om een kleine verandering, maar het einde blijft open
De verbeelding van de roman
De straffeloze gaat niet alleen over het werk van de verbeelding, het boek is ook zelf een werk van verbeelding. Veel van wat H zegt over de verbeelding kan dan ook moeiteloos toegepast worden op de literatuur en op dit boek. Literatuur staat tegenover ideologie, maar het politiek correcte denken van vandaag onderwerpt de literatuur aan de ideologie. Dat blijkt wanneer de bibliotheek weigert H een exemplaar van Lolita mee te geven. Zegt de bibliothecaresse: ‘Onze kasten staan zo vol met ondraaglijk geworden boeken van witte mannen met een male gaze op vrouwen, meneer, dat het merendeel ervan gaandeweg naar het keldermagazijn zal verhuizen, de meest kwalijke uiteraard als eerste.’
De wereldliteratuur is niet politiek correct en wordt dus naar de hel verbannen. H heeft geen last van dat politiek correcte denken, hij wil de bibliothecaresse zien ‘in een van de nummers van Men Only of Mayfair, of desnoods in een modeglossy, o, bibliothe… caresse…’ De bedenker van H, Beurskens, is al goed op weg naar de hel: ‘Al die mannen hier,’ zucht de bibliothecaresse, ’terwijl ze diverse ruggen aanwijst en zelfs venijnig met een vingernagel op die met de catalogusaanduidingen Ba-plus-nummer en Be-zoveel tikt.’
De politiek correcte censoren hebben geen oog voor de verbeelding en voor de vorm die ze aanneemt. Ze reduceren fictie tot de werkelijkheid die zij er vanuit hun ideologie in projecteren. Alles wordt bij hen eenduidig. Daarin lijken ze op Eichmann: ‘Dat Eichmann niet in staat was in artistiek, stilistisch opzicht van de roman te genieten, lijkt H evident.’ Daartegenover verkiest H dubbelzinnige formuleringen, zoals ‘Het verbod is de verbeelding van God’: ‘De formulering bevalt hem. Omdat ze ambivalent is. En welk dier kan nou ambivalentie verzinnen? […] De uitspraak komt hem voor als een soort Rubinvaasillusie.’
Zo’n illusie is De straffeloze. In deze korte roman duiken meer onvermoede perspectieven en meer briljante formuleringen op dan in alle politiek correcte schrijfsels samen. De verteltechniek alleen al bewijst nog maar eens dat Beurskens een van de beste, spannendste en vakkundigste vertellers uit onze literatuur is. De eerste alinea van de roman, waarin in de hij-vorm verteld wordt over de stoel die H klaar heeft gezet voor zijn arrestatie, wordt vijftig bladzijden later letterlijk hernomen, maar dan in de ik-vorm. H zou deze tekst in hechtenis schrijven, na zijn arrestatie, maar hij vraagt zich af of hij de ik-figuur niet beter zou vervangen door een hij: ‘Of misschien, nog deugdelijker als gerechtelijke akte, peinst H, in de derde persoon?’
De vraag en de voorwaardelijke wijs (hij zou de tekst schrijven) zijn cruciale formules in H’s vertelling, die een dialoog is tussen ik en hij: ‘Het is H zelf die zich op die manier innerlijk toespreekt.’ Alles wat hij vertelt, is mogelijkheid en onzekerheid: misschien zou hij een moord kunnen plegen, misschien op deze of gene manier, maar misschien ook helemaal niet. Met al die mogelijkheden bouwt H een spannend verhaal op vol verrassende wendingen, verschuivende perspectieven en vooral: met een ronduit indrukwekkende climax, een crisis die beschreven wordt in twee lange opsommingen die de kracht en de futiliteit van het leven bij elkaar vegen in ‘sfeerbeelden en gevoelssferen’, ‘momenten van anekdotiek’, ‘de scharlaken gloed over verse sneeuw voor een bioscoop in een avondlijke stad, niet te vangen in of samen te vatten met abstracties als euforie, geluk en nederlagen, vlagen zijn het, van een zwoele wind van verlatenheid, een koorts van gefluister, een glimlach met tranen in het duister…’
Bart Vervaeck
Huub Beurskens, De straffeloze. Koppernik, 2020, 119 p. / ISBN 978 94 923 1390 4
De Reactor 2020
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier