‘De nazi’s hebben in Sobibor een bizarre efficiëntie aan de dag gelegd in het ombrengen van mensen’

Rosanne Kropman, Het donkerste donker - Een geschiedenis van Sobibor, Nieuw Amsterdam, 208 p., 21,99 euro. © Nieuw Amsterdam
Rosanne Kropman
Rosanne Kropman Onderzoeksjournalist en auteur van Het donkerste donker (Nieuw Amsterdam) - (Foto: © Keke Keukelaar)

In Het donkerste donker beschrijft onderzoeksjournalist Rosanne Kropman de aangrijpende geschiedenis van Sobibor, een relatief onbekend vernietigingskamp in nazi-Duitsland. In anderhalf jaar tijd werden daar meer dan 170.000 joden vergast, tot een succesvolle gevangenenopstand in oktober 1943, nu 80 jaar geleden. Wij bieden u hier een fragment aan. ‘Het zijn aantallen waar je je geen voorstelling meer bij kunt maken. Maar daar, op die open plek in dat desolate Poolse bos, met die zeef in mijn handen, worden de doden langzaam echt.’    

Bij iedere beweging van links naar rechts stroomt het zand door het ijzeren raster van de reusachtige zeef. Naast me, op de open plek in het dichtbegroeide Oost-Poolse bos, staat de Nederlandse archeoloog Ivar Schute met zo’n zelfde raster te zeven. Het zand valt op de bosbodem. Wat in de zeef blijft liggen, bestudeert Schute. Nadat ik geestdriftig een paar kilo zand door mijn zeef heb geschud, zie ik eerst een handvol steentjes. Maar als ik beter kijk, zit mijn zeef vol kleine stukjes glas. Andere stukjes zijn vreemd van vorm, en bij nader inzien te langwerpig voor een kiezel. Tussen duim en wijsvinger pakt Schute een van de korrels en zegt dat dit de resten van zwarte, bruine en gevlekte brilmonturen zijn.

               Ik schud door, met iedere schep lichtbruin zand die door de zeef stroomt verschuift mijn mensbeeld een stukje verder. In de minuten die daarop volgen vind ik naast glas en fracties van brillenpootjes ook verbleekt roze plastic in mijn zeef. Het blijken versplinterde stukjes kunstgebit.

               Aan de westkant van de fundamenten van de acht gaskamers, waar ik op dat moment sta te zeven, wordt veel gevonden. Op die plek zijn in 1942-1943 de doden uit de gaskamers gehaald door het Sonderkommando, dat bestond uit Joden die in een barak naast de gaskamers woonden en gedwongen waren te helpen bij de vergassing en het verbranden van de lijken.

               Even later steekt er een delicate zilveren oorbel met een wit steentje aan de hanger tussen het ijzerwerk. Schute vindt in zijn zeef een gouden kies.

               Schute stopt alle sporen van de doden zorgvuldig in plastic zakjes. Als ik de oorbel en de gouden kies zie, besef ik dat een van de mannen van het Sonderkommando waarschijnlijk de laatste was die deze gouden kies aangeraakt heeft. Vieze vingers die, op een van de smerigste plekken op aarde, met een tang het stuk goud uit een dode mond hebben gewrikt. Vingers van een anonieme man die het ook niet overleefd heeft, maar die misschien wel met buitengewone moed deze kostbaarheid de aarde in heeft getrapt, zodat het niet in nazihanden zou vallen.

***

In Sobibor sterven tussen eind april of begin mei 1942 en oktober 1943 naar conservatieve schatting 170.000 Joden. Andere schattingen gaan uit van 250.000 mensen. Onder hen zijn meer dan 34.000 uit Westerbork weggevoerde Joden. 18 maanden, grofweg 10.000 doden per maand, in een gebouw van 16 bij 22 meter, vergelijkbaar met de afmetingen van een kleedkamercomplex van een gemiddelde sportclub.

               Daders zijn er veel minder. In Sobibor werken alles bij elkaar zo’n vijftig ss’ers, geholpen door 120 tot 150 Trawniki’s – bewakers die geworven zijn onder Sovjetkrijgsgevangenen. Ze wisselen elkaar af in ploegendiensten om de paar honderd dwangarbeiders die Sobibor draaiend houden te bewaken en te tergen.

               De nazi’s hebben in Sobibor een bizarre efficiëntie aan de dag gelegd in het ombrengen van mensen. Die gerichtheid is in latere conflicten, hoe bloedig ook, nooit meer geëvenaard. Zo staat het aantal burgerdoden in Syrië volgens cijfers van de Verenigde Naties in de eerste tien jaar van de burgeroorlog op 300.000. Het Syrische regime gebruikt gifgas, moordt en martelt. is verhandelt in Irak jezidi-vrouwen en -kinderen als slaaf en vermoordt de mannen. Maar nooit is in Syrië of Irak een gaskamer verrezen. Nog een vergelijking. In het eerste oorlogsjaar in Oekraïne vallen 8300 burgerdoden. Dat is het aantal moorden in Sobibor in minder dan één maand.

               En dan zijn er nog twee kampen die volgens hetzelfde model gebouwd zijn: Bełżec en Treblinka. Samen noemen de nazi’s deze drieling Aktion Reinhard, genoemd naar de in juni 1942 vermoorde nazileider Reinhard Heydrich. In de kleine twee jaar dat de kampen in bedrijf zijn, komt het totale dodental op 1,5 miljoen.

               Het zijn aantallen waar je je geen voorstelling meer bij kunt maken. Maar daar, op die open plek in dat desolate Poolse bos, met die zeef in mijn handen, worden de doden langzaam echt. Archeoloog Schute zal waarschijnlijk alleen een betrokken journalist gezien hebben, maar aan de binnenkant verschuiven de tektonische platen onder mijn zijn met iedere schep zand die er in mijn zeef gaat.

***

Tot die dag in Sobibor ben ik altijd van mening geweest dat er geen onderscheid is tussen mens en dier – homo sapiens was voor mij een soort als alle andere. Maar na het bezoek ben ik ervan overtuigd geraakt dat juist deze plekken de mens van de dieren onderscheiden. Een groep mensen heeft niet alleen heel goed nagedacht over een methode waarmee zo veel mogelijk mensen gedood kunnen worden, maar ook over hoe dat proces zo ordentelijk mogelijk kan verlopen. Alles in Sobibor ademt kille berekening. Geen daad van woede, geen gevecht op leven en dood, niet om voedsel of om een geschikte partner. Slechts het uitroeien van één groep vanwege een ideologie. Alleen de mens is hiertoe in staat.

               Nooit meer Auschwitz, zoals zo vaak herhaald wordt? De mensen die getuigen zijn geweest zijn er niet langer. Om ons erover te vertellen, om ons te waarschuwen, om de woorden ‘nooit meer’ kracht bij te zetten door er de belichaming van te zijn, met hun eigen verhalen en trauma’s. En juist daarom is het misschien wel belangrijker dan ooit om de afgrond die Sobibor is te blijven belichten. Wij moeten het nu doen zonder de waarschuwing van de mensen die erbij waren, het is de waarschuwing aan onszelf, omdat wij in de twintigste eeuw hebben bewezen niet alleen mensen op de maan te kunnen zetten maar ook te kunnen moorden op industriële schaal.

               ‘Nooit meer’ is alleen waar te maken als wij realistisch naar onszelf durven te kijken en ons Sobibor ook expliciet blijven herinneren. Het betekent dat wij ook het donkerste donker van ons wezen en het donkerste donker van ons eigen kunnen, onder ogen moeten zien.

               Dat is moeilijk, nu de herinnering aan de Holocaust ieder jaar weer verder van de levenden weg is. Er zijn nauwelijks nog (over)grootouders die kunnen vertellen over de verschrikkingen van de bloedigste jaren in de geschiedenis van de mens. En de verhalen die we het liefst onthouden uit die tijd gaan over verzet en overleven. In veel Nederlandse families zijn verhalen over hoe zij de moffen gesaboteerd hebben. Ze worden geregeld opgepoetst, goed onderhouden. Verhalen over verraad, collaboratie, lafheid en opportunisme eroderen makkelijker.

               Wat Sobibor betreft, is de mondelinge overlevering nooit doorgedrongen tot in de haarvaten van Europa. Slechts een handvol overlevenden heeft zijn of haar herinneringen over kunnen dragen, simpelweg omdat er maar enkele tientallen overlevenden waren – en inmiddels zijn die allemaal gestorven. Anders dan van Auschwitz is er niets over van deze plek. Al tijdens de oorlog werden alle sporen zo veel mogelijk uitgewist: de gaskamers opgeblazen, de houten gebouwen afgebroken en de braakliggende bosgrond beplant met jonge boompjes.

               Tot archeologen in 2007 aan het werk gaan, is Sobibor vooral een desolate en vergeten open plek in de Oost-Poolse bossen op de grens met Belarus en Oekraïne. Iets later gebeurt duizend kilometer westelijker nog iets verbluffends. Op het vlakke land van Oost-Friesland, in Duitsland, laat de kleinzoon van Sobibors plaatsvervangend commandant een oud fotoalbum aan een amateurhistoricus zien. De man blijkt tientallen foto’s van Sobibor te hebben geërfd. Tot op dat moment zijn slechts een paar vrij onduidelijke foto’s van Sobibor bekend. De Duitse politie identificeert kampbewaker Ivan ‘John’ Demjanjuk bovendien op twee foto’s.

               De bodemvondsten, ieder met hun eigen verhalen, maar ook de nazifoto’s vullen de getuigenissen van overlevenden en daders aan: precies op het scharnierpunt in de tijd dat de laatste overlevenden overlijden en het verhaal van Sobibor niet langer kunnen vertellen. Zo komt het vernietigingskamp ruim zeventig jaar na de afbraak letterlijk aan de oppervlakte en in beeld.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content