De literaire bekentenissen van Raoul de Jong: ‘Boeken kunnen je werkelijkheid mooier maken’

Raoul de Jong © Raoul de Jong

Met De grootsheid van het Al, het relaas van de wandeltocht van zijn Rotterdamse voordeur naar Marseille, brak Raoul de Jong door bij het grote publiek. Zijn laatste boek, Jaguarman, vormt een ode aan zijn Surinaamse vader, diens voorvaderen en de kracht van het verhaal. Dit zijn de bekentenissen van Raoul de Jong.

De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site.

Door de wereld onder woorden te brengen kan je haar mooier maken. Dat merkte Raoul de Jong voor het eerst toen hij op tienjarige leeftijd een dagboek bijhield. Als je de dingen opschrijft, verandert je kijk erop, waardoor ze ook daadwerkelijk veranderen. Het maakt het leven tot een avontuur, een mooi verhaal waarin je zelf de hoofdrol mag spelen. Dat is de magie van het schrijven. Het bracht de Nederlands-Surinaamse schrijver naar West-Afrika, New York en Italië. Met De grootsheid van het Al, het relaas van de wandeltocht van zijn Rotterdamse voordeur naar Marseille, brak hij door bij het grote publiek. Zijn laatste boek, Jaguarman, vormt een ode aan zijn Surinaamse vader, diens voorvaderen en de kracht van het verhaal. Het leest als een meeslepende avonturenroman en werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs, de European Union Prize for Literature en de Boekenbon Literatuurprijs. Dit zijn de bekentenissen van Raoul de Jong.

1. Altruïsme, of egoïsme: schrijf je voor de lezer, of toch vooral voor jezelf?

Wanneer ik een boek schrijf, probeer ik antwoorden te vinden op bepaalde vragen. Aangezien we allemaal in dezelfde tijd en in dezelfde wereld leven, ga ik ervan uit dat ik niet de enige ben die deze vragen heeft. Eigenlijk is dat de reden waarom ik schrijf: ik houd ervan om de dingen die ik opmerk in het leven en de antwoorden waartoe ik kom met anderen te delen in de hoop het voor iedereen iets leuker te maken. Dat is iets anders dan een dagboek bijhouden. In een boek ben je continu bezig met de lezer. Je bent aan het communiceren, daarvoor moet je de ander begrijpen. Je gebruikt je menselijkheid – dat wat jou met de ander verbindt – om die onbekende lezer te prikkelen en te verleiden. Het is een beetje als flirten; dat doe je ook ergens voor jezelf, maar zonder de ander heeft het geen zin.

2. Megalomaan, ijdel, hautain… Weinig schrijvers staan erom bekend bescheiden te zijn. Dicht jij jezelf weleens genialiteit toe?

Soms zijn er magische momentjes, waarop alles plots in elkaar past en waarbij je – ook al duurt dat maar heel kort – denkt: ‘dit bestaat nog niet, dit is geniaal’ (lachje). Bij Jaguarman heb ik bijvoorbeeld lang gezocht naar een manier om de vele lijnen die ik erin wilde hebben bij elkaar te krijgen. Er waren tijdens dat schrijfproces veel mensen die me zeiden dat het niet zou werken omdat ik te veel tegelijk probeerde en het allemaal te ingewikkeld maakte. Maar ik wist vanaf het begin wat het effect van het boek moest zijn. Heel schemerig zag ik wat het moest worden, maar ik wist nog niet hoe ik er kon komen. Het was aan mij als schrijver om net zolang te boetseren tot de schemering werkelijkheid was.

Eén van de dingen die ik met Jaguarman wilde bereiken, was om een zwaar en serieus verhaal over de slavernij te laten lezen als een detectiveroman. Het moest een tempel worden voor alle Surinaamse schrijvers die vóór mij kwamen. Ik wilde die auteurs ook zelf laten praten. Door citaten uit hun werk als een soort clues in de tekst te verpakken, kon ik dat voor de lezer logisch maken. Verder wilde ik dat de lezer aan het einde van het boek vrolijk zou zijn. Dat was belangrijk. Ondanks alle duisternis waarover het in dit boek gaat, moest het verhaal uitkomen bij het licht, zodat je als lezer begrijpt wat je kan leren van mensen die er, ondanks honderden jaren van geestelijke en lichamelijke onderdrukking, in zijn geslaagd om te overleven en hun vrijheid te behouden. Ik had geen voorbeelden van andere boeken die ik kon volgen om te bereiken wat ik in die schemering had gezien. Dat was zo’n magisch momentje: toen ik na zeven jaar eindelijk zag dat alles samenkwam en op zijn plek viel.

3. Pandemische toestanden dwingen je tot een levenslange quarantaine. Je mag wel een boek meenemen. Waarvoor kies je?

Dan noem ik het laatste boek dat ik echt fantastisch vond: Banjo, uit 1929, van de Jamaicaans-Amerikaanse schrijver Claude McKay. Het gaat over een groep zwarte mannen uit onder andere Amerika, Cuba en Jamaica die op een schip naar Europa meevaren en in Marseille van de boot afstappen. Destijds stond die stad onder zeelui bekend als dé havenstad om feest te vieren. We volgen dat groepje mannen terwijl ze er de tijd van hun leven beleven. Het boek is een manifest om eigenwijs te zijn en niet te vergeten dat het leven bedoeld is om plezier te maken. Althans, zo las ik het. Het herinnert je eraan om je vrolijkheid en je kleur niet te verliezen. Je bent gemaakt om te lachen en te dansen. Dat boek zou ik meenemen in een eeuwigdurende lockdown, ook al omdat het boek je aanspoort om die eeuwigdurende lockdown niet te serieus te nemen.

4. Als de literatuur een religie is, welk boek heeft jou dan bekeerd?

Het Achterhuis van Anne Frank heeft me er op jonge leeftijd toe gebracht om een dagboek te beginnen, maar zeggen dat het me tot de literatuur heeft bekeerd, is te sterk gesteld. Dat geldt misschien wel voor Kartonnen dozen van Tom Lanoye. Ik las het tijdens een periode in mijn leven waarin alles misging, vlak voor mijn eindexamens van de middelbare school. Ik wilde naar de filmacademie, maar ik werd niet aangenomen, mijn moeder had me uit huis gezet en ik woonde bij mijn tante die aan het scheiden was. Bovendien had ik een enorme stapel onbetaalde treinboetes boven mijn hoofd hangen. Het was geen vrolijke periode, maar Kartonnen dozen hielp me om er de romantiek van in te zien. De protagonist beschrijft alles in zijn leven als onderdeel van één grote romantische opera, een fantastisch drama waarin hij zelf de hoofdrol speelt. Het boek gaf me een brilletje waardoor ik naar mijn eigen leven kon kijken op zo’n manier dat het de dingen mooier maakte. En dat had weer effect op mijn werkelijkheid.

Boeken kunnen je werkelijkheid mooier maken. Ze hebben kracht. Kartonnen dozen was mijn eerste leeservaring waarbij ik dat zo duidelijk voelde. Kort nadat ik het had uitgelezen, ben ik zelf aan mijn eerste boek begonnen. Het zou Het leven is verschrikkulluk! gaan heten. Het schrijven hielp me om alle verschrikkelijkheid te zien als een mooi verhaal en ik hoopte dat mijn boek voor andere mensen zou doen wat Kartonnen dozen voor mij had gedaan.

5. Welke schrijver zou je het liefst van zijn voetstuk stoten?

Ik twijfel hoe ik hierop moet antwoorden. Aan de ene kant denk ik dat er heel veel schrijvers zijn die geen voetstuk hebben en die wél een voetstuk zouden verdienen. Bijvoorbeeld al die Surinaamse, Jamaicaanse en zwarte Amerikaanse schrijvers die ik in de laatste jaren heb gelezen en die zo erg zijn tegengewerkt dat hun woorden maar niet konden worden gehoord: Anton de Kom, Claude McKay, Zora Neale Hurston, Papa Koenders.

Geen enkele schrijver die een voetstuk heeft gekregen, hoeft daar wat mij betreft vanaf. Maar het zou goed zijn als er nog wat andere mensen bij mogen. Het is nu toch vaak één type schrijver dat een voetstuk krijgt. Daarmee doen we ook onszelf tekort, denk ik. Literatuur betekent zo veel meer dan alleen maar Jan Wolkers of Hugo Claus. Ik heb al die andere schrijvers pas heel laat ontdekt en ik heb heel hard moeten zoeken om ze te vinden. Dat is jammer, want ik weet dat deze mensen ons dingen kunnen vertellen die onze levens leuker maken.

Aan de andere kant vind ik het – als schrijver – soms irritant dat schrijvers überhaupt op voetstukken worden gezet. Een schrijver wordt een bepaald soort bovenmenselijkheid toegedicht, terwijl schrijvers juist heel menselijke mensen zijn die onderzoeken wat het betekent om een mens te zijn. Ik ben geen alwetende God die de hele dag alleen maar slimme dingen zegt in een zwarte coltrui. Ik ben ook niet beter dan de mensen voor wie ik schrijf. Mijn boodschap is juist: wat ik kan, dat kan jij ook. Daardoor heb ik de schrijvers die ik zelf het meest bewonder niet op voetstukken staan. Ik zie hen meer als grote broers en zussen. Ze zijn gidsen die me aansporen om net zo moedig, ondeugend en menselijk te zijn als zijzelf en die mij manieren aanreiken om dat te doen.

6. De waarheid of de leugen?

De waarheid is zo veel interessanter dan we over het algemeen beseffen. De waarheid is een wonder en dat wonder kan je op heel veel manieren proberen uit te leggen, maar je zal haar nooit helemaal kunnen vangen. Juist daaruit ontstaan verhalen: het zijn de leugens waarmee we de waarheid, of een stukje ervan, proberen uit te leggen.

7. Volgens de Duitse filosoof Immanuel Kant geldt de morele plicht voor iedereen. Ook voor de schrijver?

In Jaguarman schrijf ik: ‘de geschiedenis wordt geschreven door de winnaars en de toekomst wordt bepaald door de mensen wiens verhalen wij geloven.’ Als je bestudeert hoe de dingen werden zoals ze zijn, kun je er niet omheen dat dat zo is. Als verhalenverteller vind ik dat ik me daarvan bewust moet zijn wanneer ik iets op papier zet. Ik heb voor mezelf de morele plicht om verhalen te schrijven die de werkelijkheid mooier maken: voor mezelf, voor de lezer en voor alles wat leeft. Ik vind ook dat ik mensen erop moet wijzen dat ze zelf kunnen bepalen in welk verhaal ze leven.

8. Binnen een eeuw zijn er geen schrijvers meer. Is de wereld er slechter aan toe? Zijn schrijvers belangrijk?

Omdat verhalen ons helpen om de wereld rondom ons te begrijpen, geloof ik dat er altijd wel verhalen zullen worden verteld. Maar is het geschreven verhaal belangrijk? Ik heb voor Jaguarman veel onderzoek gedaan naar de geschiedenis van Suriname. Ik wilde het verhaal van mijn voorouders te weten komen en dan het liefst vanuit hun eigen woorden. Dat bleek problematisch. Lezen en schrijven waren voor mensen als mijn voorouders heel lang verboden door de Europese machthebbers. Als je kan controleren welke verhalen er wel of niet gehoord worden, kan je bepalen in welke werkelijkheid we leven. Tegelijkertijd ontdekte ik dat mensen die niet mochten lezen en schrijven andere manieren vonden om hun verhaal vast te leggen en door te geven. Ze deden dat heel slim en effectief, op zo’n manier dat de onderdrukker niets doorhad. Als je eenmaal weet welke geheime codes ze gebruikten, kan je die overal om je heen zien, tot op de dag van vandaag. Mensen zijn verhalenvertellers. Als we niet meer mogen schrijven, vinden we andere manieren om het toch te doen. Dat is het leuke. We zijn heel creatief.

9.Heb je verder nog iets te bekennen?

O, ja. Ik heb wel iets te bekennen (lacht)! Ik heb dit interview gedaan omdat mijn manager me adviseerde dat het belangrijk was voor mijn profiel in België; niet per se omdat ik zin had om over mijn schrijverschap te praten dus, maar omdat ik hoop dat ook mensen in België mijn boek zullen lezen. Ik denk dat het ook hun levens leuker kan maken. Dat is mijn eerste bekentenis. Bekentenis nummer twee is dat ik het toch heel leuk vond om over mijn schrijverschap te praten. Mijn vriend, bijvoorbeeld, begint al na twee minuten met zijn ogen te rollen als ik dat bij hem probeer (lacht). Ik deed het omdat het bij mijn werk hoort, maar het voelde als een cadeautje.

William Roelant

Partner Content