Arnon Grunberg: ‘Denken dat je een genie bent, is voor een schrijver fataal’

© Getty

In zijn nieuwe boek Waarheidsliefde en biefstuk, een bundeling van meer dan 70 essays, onderzoekt de Nederlandse auteur Arnon Grunberg de vraag waarom bepaalde teksten de lezer fascineren, emotioneren, inspireren en in sommige gevallen zelfs achtervolgen. Een uitstekende aanleiding voor een gesprek over zijn schrijverschap.

Lezen is een manier van leven. Schrijven is dat ook. Voor Arnon Grunberg komt het neer op een wereldbeeld dat zich laat vatten als waarheidsliefde. Met zijn werk wil Grunberg de lezers een troostrijk perspectief bieden: neem de wereld en hoe die zich tijdelijk aan je aanbiedt voor lief. Zo kun je er met meer inzicht op reageren en samenleven met anderen op een manier die opbouwt en niet afbreekt. Een voorwaarde: je eigen denken kritisch in vraag stellen en op een empathische manier omgaan met anderen.

Altruïsme of egoïsme? Schrijft u voor de lezer of toch vooral voor uzelf? 

Arnon Grunberg: Erkenning relativeren is natuurlijk gemakkelijk wanneer je ze eenmaal hebt, maar ik kan wel zeggen dat ik schrijf voor de lezer. Als romanschrijver ontwikkel je een bepaald wereldbeeld en je hoopt de lezer ertoe te verleiden om door jouw ogen te kijken, zodat iets in hem verandert en zijn wereldbeeld opschuift naar het jouwe. Een voorwaarde daarvoor is dat de lezer kan vergeten dat hij verleid wordt. Hij moet zich in de tekst kunnen verliezen. Ik vind het een tekortkoming als de academisch geschoolde lezer zich niet door een roman kan laten meeslepen.     

Behoefte aan erkenning was voor mij wel een belangrijke reden om te beginnen met schrijven. Ik heb nog altijd het gevoel dat ik een minderheidspositie inneem, of tenminste een positie die heel veel andere mensen niet innemen. Door die positie te delen met de wereld hoop ik mensen die denken zoals ik te sterken, en misschien ook wel mezelf wat minder eenzaam te maken. Het engagement dat ik aanbied, is dit: we zitten allebei, lezer en schrijver, vast aan deze wereld. We leven in eenzelfde realiteit die aan bepaalde wetten onderhevig is, een werkelijkheid die niet voldoet aan onze idealistische voorstellingen, maar waarin we desondanks moeten opereren. Het is een engagement met de mislukking. Maar het is niet zo dat dit dan de rechtvaardiging is om romans te schrijven, of waarom ik romans schrijf tout court. Het is een van de vele redenen waarom ik schrijf. 

Volgens de Duitse filosoof Immanuel Kant geldt de morele plicht voor iedereen. Ook voor de schrijver? 

Grunberg: Morele plicht klinkt me te heilig in de oren. Het doet toch te veel denken aan de dominee, of aan de geestelijke verzorger. Schrijven is een onheilige bezigheid. De enige plicht is om een zo goed mogelijk boek te schrijven. Maar uiteindelijk ontkom je er niet aan. Morele veronderstellingen zijn voor een goede roman noodzakelijk.    

In mijn dankwoord voor de P.C. Hooft-prijs heb ik geprobeerd iets over mijn poëtica te zeggen. Geweld speelt daarin altijd een cruciale rol. Niet omdat ik de mens wil aanklagen, of omdat ik geloof dat wij allemaal zo gewelddadig zijn. Wel omdat geweld, meer nog dan de dood, ons berooft van de geruststellende zekerheid dat wij zo goed als goden zijn. Je kunt het geweld niet vermijden. Daarom vind ik het zo belangrijk om het te tonen. Ik wil je de duisternis doen ingaan, je laten zien dat je niet bang hoeft te zijn.    

Geweld in zijn extreemste vormen, zoals we dat kennen uit bijvoorbeeld de concentratiekampen, zuigt als een zwart gat alle betekenis op. De Duitse filosoof Walter Benjamin stelde dat geweld in de meeste gevallen een bepaald doel dient. Als een politieagent met een wapenstok inslaat op een demonstrant, kun je dat geweld afkeuren, maar het blijft een middel tot een doel: de demonstratie is illegaal verklaard. En zelfs dan kun je aanvoeren dat het geweld niet echt noodzakelijk was om het recht te kunnen handhaven, en dat de betekenis die aan het geweld werd toegekend een leugen is. Maar het geweld in het concentratiekamp diende geen doel, behalve dan het volledig breken en vernietigen van volkeren. Je kunt natuurlijk wel in die redenering meegaan, maar dan stap je mee in de denktrant van de daders.

Sentimentalisme is altijd een ontkenning van de wereld.

Als je gelovig bent, kun je zeggen dat God een doel had met het geweld en misschien kun je er vanuit een aantal ideologieën ook nog betekenis aan toekennen. Maar de beste kampliteratuur – de Poolse schrijver Tadeusz Borowski steekt er wat mij betreft bovenuit – zegt heel helder: er was geen betekenis. Literatuur is net als religie een middel om betekenis toe te kennen. Omdat we leven met de herinnering aan het geweld uit de Holocaust, zuigt het kamp nog altijd betekenis op. Probeer je dat geweld af te beelden, in literatuur bijvoorbeeld, dan ken je er onvermijdelijk betekenis aan toe. Terwijl je net de betekenisloosheid ervan wilde onderstrepen. Het is een paradox zoals je die ook ziet in kampliteratuur en misschien ook wel bij het absurdisme van Albert Camus. De kunst bestaat er volgens mij in om de betekenisloosheid van het geweld af te beelden, terwijl je je zo goed als mogelijk verzet tegen je neiging om er betekenis aan toe te kennen. Je roept wel emotie op, maar vervalt nooit in sentimentalisme. Sentimentalisme is altijd een ontkenning van de wereld. 

De waarheid of de leugen?   

Grunberg: Een belangrijke motivatie voor het schrijven van een roman is dat je dingen kunt zeggen en tonen waar in het normale sociale verkeer geen ruimte voor is. Je bent toch altijd gebonden aan allerlei vormen van beleefdheid. In een roman kun je bij jezelf en anderen bepaalde mechanismes ontbloten zonder dat je daarmee mensen direct beledigt of verwondt. Ik geloof dat je als romanschrijver de waarheid dient. Misschien komt die morele plicht hier dan toch om de hoek kijken. Je probeert iets waars te zeggen over de mensen en de tijd waarin je leeft, zelfs als je een historische roman schrijft.    

Er is een mooie uitspraak van de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein (parafraseert): mensen hebben een intuïtieve behoefte aan waarheid, zelfs wanneer die waarheid slecht is voor hen. We hebben het nodig om te weten dat we niet in een leugen leven, om het ware van het onware te kunnen onderscheiden. Een wat vulgaire interpretatie van het postmodernisme meent dat we dat onderscheid niet kunnen maken. Dat vind ik een te relativistische en onjuiste aanname. Dan is kennis niets meer dan een sprookje, waarheid niets anders dan een kwestie van macht.    

Als je de waarheid uitsluit, maak je moraliteit en dus vrijheid onmogelijk. Maar intuïtief weten we wel dat waarheid bestaat. Als kind leer je op een bepaald moment dat je kunt zeggen: ik heb die koekjes niet opgegeten. Aangezien de leugen bestaat, bestaat ook het tegendeel. Macht speelt wel altijd een rol en je zult ook nooit kunnen zeggen dat je de waarheid gevonden hebt, maar dat betekent nog niet dat elke narratieve strategie even waar of waardevol is als de andere.    

Arnon Grunberg. © Getty

Megalomaan, ijdel, hautain… Weinig schrijvers staan erom bekend bescheiden te zijn. Dicht u zichzelf weleens genialiteit toe? 

Grunberg: Genialiteit is natuurlijk een superromantisch begrip. Er was een tijd waarin een kunstenaar werd gezien als iemand die strikte wetten volgde. Hoe beter hij de wetten volgde, hoe beter hij als kunstenaar was. De romantiek heeft dat veranderd en het idee van die persoonlijke genialiteit in het leven geroepen, dat vaak met waanzin of een milde vorm ervan wordt geassocieerd.     

Als puber was ik redelijk verlegen en vond ik het spelen van het sociale spel ingewikkeld. Ik voelde me vaak een buitenstaander, wat natuurlijk wel meer pubers overkomt. Het lukte me niet echt naderbij te komen. Dat botste natuurlijk op mijn verlangen naar connectie, liefde en seks. Als je dan ambitieus bent, droom je er vroeg of laat eens van om als genie te worden waargenomen. Dan komen de mensen wel naar jou toe en hoef je zelf niet meer zo veel moeite te doen. Dat leek me aangenaam. Maar dat is fundamenteel iets anders dan echt gaan denken dat je een genie bent. Voor een schrijver is dat fataal.  

Ik vind mezelf een goede schrijver, dat wel. Ik vind ook heel veel andere schrijvers minder goed dan mezelf, maar dat is nog iets anders dan jezelf genialiteit toedichten. Ik denk wel dat me op mijn beste momenten een vorm van genade toevalt, waardoor ik boven mezelf uitstijg en dingen maak waar ik zelf verbaasd over kan zijn. Maar genialiteit, nee. Dat is me te veel een pose.

Ik heb geluk gehad dat er al veel dingen mislukt waren voordat er eindelijk iets begon te lukken en Blauwe maandagen werd gepubliceerd. Daardoor kon ik het succes redelijk goed relativeren. Bovendien ben ik opgevoed om kritisch te zijn voor mezelf. Bij elk boek voelt het telkens weer alsof je examen doet. Dat staat natuurlijk haaks op het idee dat je jezelf als genie ziet. Dan is het succes al bijna een vanzelfsprekendheid. Dat is me vreemd.  

Humor is essentieel. Het begint met het inzien van je eigen kleinheid. Het vormt de basis van contact en communicatie en staat haaks op het verlangen naar absolutisme. De goden hebben geen humor. Humor is de relativerende blik, de nooduitgang. In die zin staat het dwars op het echte geweld. Zodra je je onfeilbaar waant en gaat geloven in je eigen macht of genialiteit heb je geen humor meer.

Heiligt het boek de middelen? Zijn opofferingen in uw persoonlijke leven per definitie de moeite waard als het boek daar beter van wordt? 

Grunberg: Vroeger zou ik hebben gezegd: ja, het boek staat boven alles. Dat zie ik nu wat genuanceerder. Niet elk offer is door het boek gerechtvaardigd. Mensen die in de omgeving van een schrijver verkeren weten vaak wel dat ze voor een boek gebruikt kunnen worden, al is dat een beetje een lelijk woord. Maar ik ben minder rücksichtslos dan ik ooit was. Mildheid zou ik het niet noemen, maar naarmate je ouder wordt kun je je beter verplaatsen in andere mensen. Dat maakt je natuurlijk ook een betere schrijver.      

Wat me daarbij heel erg heeft geholpen, is het journalistieke werk dat ik doe sinds 2006. Die reportages zijn voor mij niet even belangrijk als mijn romans, maar doordat je met mensen een band opbouwt, ontwikkel je begrip voor hun perspectief. Daar schrijf je vervolgens over. Of je nu meeloopt met een leger, of in een psychiatrisch ziekenhuis, het gebeurt allemaal in een heel open sfeer.

Ik vind heel veel andere schrijvers minder goed dan mezelf, maar dat is nog iets anders dan jezelf genialiteit toedichten.

Als je deelneemt aan het publieke debat, bijvoorbeeld met essayistisch werk, mag je je nooit laten verleiden door de wens om tot een bepaald kamp te behoren. Dat geldt overigens niet alleen voor een schrijver. Je moet een onafhankelijke positie willen en durven in te nemen, bereid zijn om mensen tegen de haren in te strijken. Alleen zo kun je onafhankelijk blijven nadenken. Het bewaren van de goede vrede kan op een feestje belangrijk zijn, maar niet in de professionele wereld van de schrijver.  

Indirect hadden we het er al over, maar ook schaamte speelt in mijn werk een belangrijke rol. Het is het besef dat je gefaald hebt, dat je niet voldoet aan bepaalde verwachtingen van anderen. Het is de geïnternaliseerde blik van de ander. De schaamte kan voortkomen uit iets heel stoms. Je bent in de openbare ruimte en plotseling merk je dat je een enorme vlek op je broek hebt. Na een tijdje kan het voelen alsof jij alleen nog maar die vlek bent. Je identificeert je volledig met een detail van iets waarin je gefaald hebt. Die vlek kan ook een moreel falen zijn, of een bepaalde persoonlijke tekortkoming.

Schrijven is voor mij een schaamteloze bezigheid. Dan ben ik van alle schaamte bevrijd en durf ik alles op te schrijven. Ik heb altijd het gevoel gehad dat mijn boeken, essays en columns buiten mij staan. Ik val niet helemaal samen met de tekst. Ik heb hem gemaakt, het is mijn kind, maar dat kind is een eigen wezen. Sommige mensen in mijn omgeving, zoals mijn moeder, reageerden soms heel heftig op dingen die ik schreef, maar ik heb me er nooit voor geschaamd. Ik heb altijd gedacht dat het noodzakelijk was. Wel is het mijn ervaring dat over je hartstochten schrijven er uiteindelijk toe leidt dat de hartstochten jou in hun greep krijgen. Het is niet de kortste manier om ze achter je te laten, maar om er op een gegeven moment bijna zelf in te verdwijnen. 

De goede vrede bewaren kan op een feestje belangrijk zijn, maar niet in de professionele wereld van de schrijver.

Welke schrijver zou u graag van zijn voetstuk stoten? 

Grunberg: Dat doen ze zelf. Maar ik vind het wel vanzelfsprekend dat andere schrijvers een andere poëtica hebben dan ik. Al betekent dat niet dat alle soorten poëtica wat mij betreft evenveel waard zijn. Ik denk weleens: jij schrijft en praat op een ongeloofwaardige en onjuiste manier. Maar daar kun je vervolgens over debatteren. Ik wil niemand verplichten mij te volgen.    

Ik vind het ijskoude, of liever het schijnbaar ijskoude, meer troostend dan sentimentalisme. Er zit iets troostrijks in de poging om de valsheid van je af te schudden, hoe moeilijk dat ook is. Als je iets wilt onderzoeken, mag je nooit jezelf buiten schot laten. Dat is niet alleen fataal voor je onderzoek, maar ook voor de geloofwaardigheid van de hele inzet van je schrijverschap. Het spel dat je speelt wordt een spel zonder bodem. Je bent de beste observator van jezelf en als je dat goed doet, zal je jezelf af en toe verbazen.   

Hebt u verder nog iets te bekennen?

Grunberg: Armzalig zijn de mensen die niets te bekennen hebben. Allicht bestaan ze ook niet. Maar jij bent mijn biechtvader niet, dus ik houd het maar voor mezelf. (lacht)

Arnon Grunberg, Waarheidsliefde en biefstuk, Nijgh & van Ditmar, 578 blz., 29,99 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content