De Reactor
‘De goede zoon’ van Rob van Essen: ‘Psychedelische trip en ontroerend moederboek’
De goede zoon van schrijver, recensent en vertaler Rob van Essen (1963) is een veelzijdige ideeënroman. In zijn achtste roman heeft Van Essen immers meerdere genres verenigd tot één organisch, grappig, ontroerend en spannend geheel.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site. p>
De goede zoon van schrijver, recensent en vertaler Rob van Essen (1963) is een veelzijdige ideeënroman. In zijn achtste roman heeft Van Essen immers meerdere genres verenigd tot één organisch, grappig, ontroerend en spannend geheel: het is in eerste instantie een moederboek, maar evenzeer een road novel, een parodistische toekomstroman en een reflectie over literatuur en kunst. De voorlopige apotheose van een oeuvre dat met elke toevoeging meer indruk maakt en een groot lezerspubliek verdient.
In De goede zoon slingert Van Essen ons naar een niet zo heel verre toekomst. Veel van de beschreven evoluties in zijn futuristisch universum zijn voor de lezer van vandaag meer dan plausibel of uiterst herkenbaar, andere vragen iets meer willing suspension of disbelief. Er zijn bijvoorbeeld zelfrijdende auto’s en sprekende bedden die slaapadvies geven. In de dienstverlenende sector maken robots (kortweg ‘robo’s’) de dienst uit. Een ‘zorgrobo’ werkt in een bejaardentehuis en de bediende in een hotel is een ‘receptierobo’ (inclusief een ’toetsenborst’ om instructies op in te typen). De robo’s zijn antropomorf: zorgrobo’s hebben een aaibare vacht en receptierobo’s een goed gevoel voor humor. Enkele technologische ontwikkelingen zijn ronduit grotesk, zoals toiletten die na gebruik meteen de ontlasting analyseren en auto’s die seksuele diensten verlenen. Wie niet openstaat voor dit soort verbeelding, zal deze bij momenten danig psychedelische trip niet weten te smaken.
Het hoofdpersonage is een naamloze ik-verteller, die meteen de lezers voor zich inneemt met zijn beminnelijke en ongedwongen vertelstijl. Hij is een zestiger en de gevierde auteur van een reeks detectiveromans rond een inspecteur genaamd Lennox. Hij staat bekend als ‘de meester van de plotloze thriller’, maar ligt in de clinch met zijn uitgeefster omdat ze vindt dat er in zijn net ingediende boek te veel plot is. De verteller start zijn verhaal met een ‘bijna ruzie’ in de Albert Heijn: een vrouw achter hem in de rij zette het beurtbalkje en haar boodschappen al op de band terwijl hij nog bezig was hetzelfde te doen. Even flitst het door zijn hoofd iedereen in de supermarkt neer te knallen, maar hij hervindt zijn kalmte door een beroep te doen op de ‘slappe meegaandheid’ die hij overhield aan zijn interesse voor het boeddhisme en enkele afgeronde meditatiecursussen.
Terug thuis komt hij tot rust in de luie zetel van zijn moeder, die op haar honderdste is overleden in een woonzorgcentrum. Twintig jaar lang bezocht hij haar, eerst in de aanleunwoning van het zorgcentrum en later in de gesloten afdeling voor dementerenden. Hij verliest zich in gedachten over de moeizame communicatie met zijn moeder, maar wordt opgeschrikt door zijn palio, een soort supermobieltje. Het is Lennox, een vriend en ex-collega naar wie hij zijn detectivepersonage vernoemde en van wie hij al veertig jaar niets meer heeft gehoord. Vanaf dan neemt de plot van De goede zoon een vrije vlucht.
Veertig jaar geleden was de verteller een vroegtijdige schoolverlater. Hij kwam als jonge werkzoekende terecht in het Archief van Amsterdam. Daar leerde hij Lennox en Guido kennen, met wie hij het zogenaamde ‘A-Team’ vormde en duizenden archiefstukken ophaalde in en rond Amsterdam. Op het archief zelf liep ook een mysterieuze leidersfiguur rond, die steeds met zijn familienaam De Meester werd aangesproken, en naderhand de hoofdverdachte bleek te zijn in de zogenaamde Batavier-ontvoeringszaak (de verwijzingen naar de Heineken-zaak zijn evident). De Meester koos uiteindelijk als spijtoptant voor een nieuwe identiteit en ging na zijn geënsceneerde dood door het leven als Bonzo.
Toen zijn jaarcontract bij het Archief afliep, voorzag de verteller in zijn levensonderhoud door te werken als barman. In die periode vond de beruchte Batavier-ontvoering plaats en plots stond Lennox voor de deur van het café: de verteller moest onmiddellijk mee naar ‘het klooster’, waar Lennox en Guido, die zich ondertussen had ontpopt tot een soort gekke geleerde, voor ‘de Dienst’ aan een geheim project werkten.
Na veertig jaar stilte klopt diezelfde Lennox opnieuw aan bij de verteller. De Dienst heeft hem nogmaals nodig: Bonzo is zijn geheugen kwijt en de verteller moet dat eindeloos archief aan herinneringen reconstrueren. Op een missie die zeven dagen zal duren gaat de verteller op weg naar het klooster. Aanvankelijk verloopt de reis zoals verwacht tijdens een aangename reünie van twee oude makkers, maar onderweg vertrouwt Lennox de verteller toe dat de Dienst hem al jaren in de gaten houdt.
Het laatste stuk van zijn tocht legt de verteller alleen af, in ‘een zelfrijdend geval met veel glas, een soort golfkarretje voor de lange afstand.’ De heerlijk lang uitgesponnen scènes met de pratende auto zijn de perfecte premisse voor Van Essen om zijn talent voor dialogen te demonstreren. De wagen, die Jerôme blijkt te heten, doet er alles aan om de verteller gerust te stellen. Hoewel die zich meer en meer ontvoerd begint te voelen, vertelt hij honderduit over zijn moeder. Voor de lezer goed en wel doorheeft wat er precies aan de hand is, gaat Jerôme over tot een sensuele massage, die uitmondt in een stomende sekspartij. Van Essens beschrijving van de seksscène is hilarisch, maar nooit wansmakelijk (‘Geen zorgen, ik ben zelfreinigend meneer’). De wagen brengt de verteller uiteindelijk naar het klooster, maar niet zonder hem te waarschuwen voor de ware plannen van Guido en Lennox.
Op het eerste gezicht lijkt De goede zoon, met de veelheid aan complexe verhaallijnen, de overdaad aan verbeelding en de diffuse reizen door de verteltijd, allesbehalve een ‘plotloze thriller’. Zoals het een goede thriller of detective betaamt, blijft de plot verborgen voor de lezer tot aan het revelerende einde. Pas wanneer de verteller in het klooster zijn eigen geheugen annex verleden dreigt te verliezen (denk aan de dementerende moeder), volgt er een heuse ontknoping.
De goede zoon is een boek dat voortdurend over zichzelf reflecteert. De verteller licht zelfs een tipje van de sluier wat betreft zijn schrijftechniek: ‘Maar kijk, de truc is, ik schrijf dit vanuit de toekomst, zoals je ongetwijfeld hebt gemerkt. Vandaar dat ik er zo nu en dan wat postapocalyptische hints tussendoor gooi, en die rare robo’s.’ Tegelijk koketteert hij met zijn eigen onbetrouwbaarheid: ‘[…] maar het kan ook dat ik dat nu pas verzin, terwijl ik dit opschrijf’.
Sinds de invoering van het basisinkomen is iedereen trouwens aan het schrijven geslagen. In de literaire wereld is het gebruik van disclaimers, die de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de plot van een verhaal niet langer bij de auteur leggen, gemeengoed geworden. Dergelijke disclaimers zijn volgens de verteller niet alleen ‘het eindpunt van de emancipatie van de lezers’, maar ook het einde van de literatuur tout court. In het geval van zijn Lennox-reeks ontstonden er immers hele gemeenschappen die massaal begonnen te verzinnen: ‘Ik kon de verhalen zo vaag en onsamenhangend maken als ik wilde, sterker nog, hoe vager en onsamenhangender hoe beter, want hoe meer mogelijkheden ik de lezers daarmee bood.’
Ook over het einde van de kunst voert de verteller een diepgaand discours. Door het basisinkomen is er meer vrije tijd en de musea zijn nog nooit zo druk bezocht. Het einde van de kunst beleeft de verteller bij het zien van de diamanten schedel For the Love of God van Damien Hirst in het Rijksmuseum. Bij deze confrontatie heeft hij het gevoel dat de destructie compleet is: nadien kon hij een kunstwerk nooit meer serieus nemen.
De goede zoon is zoals gezegd in de eerste plaats een moederboek, een genre waarnaar de roman meerdere keren uitdrukkelijk verwijst. James Joyce’ Ulysses (1922), misschien wel het bekendste moederboek uit de wereldliteratuur, komt aan bod, maar ook John Steinbecks East of Eden (1952) en Albert Camus’ L’étranger (1942). In 2006 publiceerde Van Essen Het jaar waarin mijn vader stierf, een aangrijpende kroniek in dagboeknotities over het stervensproces van zijn vader. Net als in dat ‘vaderboek’ brengt Van Essen in De goede zoon uitgebreid verslag uit van zijn strenge, religieuze opvoeding, zonder overigens zijn ouders iets te verwijten. Wel probeert de schrijver te begrijpen waar zijn schuldbesef vandaan komt en dat doet hij door te onderzoeken, te graven en te wroeten, op de enige manier die hij kent: schrijven.
Van Essen laat in De goede zoon weinig of niets aan het toeval over in deze meesterlijk georkestreerde roman. ‘Het gaat om de details’, zegt een personage ergens, een uitspraak die Van Essens vakmanschap tekent. De goede zoon is een minutieus uitgekiend verhalennetwerk, een narratologisch labyrint waarin het heerlijk verdwalen is.
Laurent De Maertelaer
Rob van Essen: De goede zoon, Atlas Contact, Amsterdam, 2018. ISBN 9789025453411 / 384 p. p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier