David Markson is een auteur om te bestuderen. Hij schreef geen boeken die lekker weglezen, maar met Wittgensteins minnares schreef Markson een buitengewoon boek.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site.
Ik leerde het werk van de Amerikaanse schrijver David Markson (1927-2010) kennen via David Foster Wallace (1962-2008). Als liefhebber van de literatuur van Wallace ging ik op zoek naar de boeken die hij waardeerde en vond een korte tekst van Wallace die in 1999 op site salom.com was gepubliceerd. In die korte tekst schreef Wallace een prachtige aanbeveling voor Marksons roman Wittgenstein’s Mistress (1988). Het was bijzonder, schreef Wallace, want ’that a novel this abstract and erudite and avant-garde could also be so moving makes Wittgenstein’s Mistress pretty much the high point of experimental fiction in this country.’ Dat moest wel een buitengewoon boek zijn en dat is het ook.
David Markson is een auteur om te bestuderen. Hij schreef geen boeken die lekker weglezen. Het is jammer dat het interessante en informatieve nawoord van Lieke Marsman bij de Nederlandse uitgave van Wittgensteins minnares niet voorafgaat aan de roman. Experimentele romans zoals deze vragen om begeleiding en zijn gebaat bij een sterke inleiding. Een tekst die je even bij de hand neemt en die je indirect waarschuwt: pas op, dit is geen conventionele roman met een decor, een conflict en plotontwikkelingen.
Voor experimentele kunst en literatuur geldt vaak wat Markson in This Is Not a Novel schrijft over Writer: ‘Why does Writer sometimes seem to admire Ulysses even more when he is thinking about it than when he is actually reading it?’ Dit geldt deels ook voor Wittgensteins minnares, al zorgt de roman wel degelijk voor een fijne leeservaring.
Stamelen
Over de hoofdpersoon, Kate, is niet veel bekend. Ze had een zoon, Simon, die overleed toen hij zeven was. Kate is kunstenaar. Ze is alleen, gescheiden, woont op het strand, schrijft op een typemachine en heeft twee huizen in de fik gestoken. Filosofie, zegt ze, ‘is niet mijn pakkie-an.’ Toch tikt Kate zinnen als:
‘De wereld is alles wat het geval is.
Ik heb trouwens geen idee wat ik bedoel met de zin die ik net heb getypt.’
De zin waar Kate de bedoeling niet van snapt, is de beginzin van Tractatus Logico-Philosophicus (1922) van Ludwig Wittgenstein (1889-1951). De vorm en stijl van Wittgensteins minnares zijn verwant aan de stijl en vorm van Wittgensteins notoir moeilijke geschrift. ‘Trek het je niet aan. Jullie zullen het wel nooit begrijpen’, zei Wittgenstein tegen zijn promotors Bertrand Russell en G.E. Moore nadat hij met zijn boek was gepromoveerd in de filosofie. Soms lijkt Markson Wittgenstein te parodiëren. Zo zegt Kate zich nog geen zorgen te maken over de winter: ‘Als die er is, zal hij er zijn.’
De droge humor van Kate is onweerstaanbaar en vormt een fijne aanvulling op de zware thema’s van de roman, de avant-gardistische vorm en de afwezigheid van plot en gebeurtenissen. Kate mag dan geestig uit de hoek komen, ze is eenzaam; ze meent zelfs de enige mens te zijn:
‘Nou ja, misschien is het meer naar waarheid als ik zeg dat ik een soort depressie heb. Op dit punt is het allemaal tamelijk abstract. […]
Het gaat wel voorbij. In de tussentijd kun je er weinig aan doen.
Aangezien angst de basisstemming van het bestaan is, zoals iemand ooit zei, of ontegenzeggelijk had moeten zeggen.’
Door zinsneden als het droge ‘of ontegenzeggelijk had moeten zeggen’ is Kate iemand die je wil omarmen, ook al doet ze haar best om op afstand te blijven. Haar depressies blijven ’tamelijk abstract’, alsof ze er niet over kan praten. Dit roept direct het bekende einde van Tractatus Logico-Philosophicus op: ‘Waarover je niet kan spreken, daarover moet je zwijgen.’ Maar je hoeft niet te zwijgen over datgene waarover je niet kunt praten. Niet voor niets verwierp Wittgenstein zijn eerste boek. En daarom schrijft Lieke Marsman in haar nawoord terecht: ‘Wittgensteins minnares is één lange mislukte poging om het onuitspreekbare uit te spreken.’ Kate spreekt, ze tikt op een typemachine, ze schrijft om te bewijzen dat ze bestaat en ze schrijft waarover ze niet kan zwijgen: ze probeert het onuitspreekbare op papier te krijgen en dat is minder onmogelijk als we de Wittgenstein van 1917 geloven. In dat jaar schreef hij in een brief aan de architect Paul Engelmannn (1891-1965): ‘Maar het onuitsprekelijke ligt, – onuitsprekelijk – in het uitgesprokene besloten!’ Het gaat Kate niet om het resultaat, maar om de poging het onuitsprekelijke te communiceren, zoals ze ook lang op zoek was (ze heeft vele plaatsen en musea in de wereld aangedaan) terwijl ze niet wist waarnaar ze precies zocht. Het menselijke bestaan is een poging, zoekend zijn we.
In 1931 noteerde Wittgenstein: ‘Ik druk, wat ik wil uitdrukken, toch steeds maar “met half succes” uit. Ja, ook dat niet, maar misschien slechts met een tiende. Dat wil toch iets zeggen. Mijn schrijven is vaak slechts een “stamelen”.’ Wittgensteins minnares is gestamel en in het stamelen ligt het probleem van de taal. Kan ik uitdrukken wat ik wil uitdrukken? Zijn de zinnen die ik spreek zinvol of zijn ze onzinnig? Kan ik mijn gedachten weergeven in woorden? Niet volgens de Tractatus van Wittgenstein: ‘De taal vermomt de gedachten.’ En als de taal mijn gedachten vermomt, vermomt de taal dan ook mijn gevoelens? Zo ja, dan kan ik nooit aan iemand vertellen hoe ik me echt voel en dan ben ik eenzaam als Kate, alsof ik de enige mens op de wereld was.
Het probleem van het kennen
Het duo Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, bekend van hun James Joyce-vertalingen, heeft wederom vakwerk afgeleverd. De toon van Marksons zinnen is in het Nederlands behouden en dat is een buitengewone prestatie. Die toon is het best te karakteriseren als nauwkeurige nonchalance. De zinnen zijn bedrieglijk helder, ze klinken lucide terwijl ze impressionistisch zijn. De stijl is een uitdrukking van het belangrijkste onderwerp van de roman: de ontoereikendheid van de taal.
Vaak genoeg krijgt het medium de schuld (bijvoorbeeld Twitter, Facebook etc.), dan wordt er geklaagd dat het medium niet toereikend is, maar de schuld ligt vaker bij de spreker dan bij het medium of bij de taal zelf. Bij de spreker die foutief denkt dat taal ondubbelzinnig is en/of zich niet secuur uitdrukt. Regelmatig zegt Kate: ‘Iemands taal is vaak onnauwkeurig op die manier, heb ik ontdekt.’ Filosofie is niets anders dan denken over taal, volgens de Wittgenstein van de Tractatus: ‘Alle filosofie is “taalkritiek”.’
Filosofie is niet haar pakkie-an, zegt Kate. Toch is ze behoorlijke filosofisch. Herhaaldelijk stelt ze de vraag: ‘Maar wat weten wij er eigenlijk echt van?’ De vraag wat we kennen is een van de fundamentele vragen van de filosofie. Hoe kunnen wij als subjecten de dingen buiten ons kennen? In de woorden van Kate: ‘Hoe dan ook blijft het een feit dat een veranderde perceptie van mijn kant, zoals in het onderhavige geval, niets verandert aan het schilderij.’ Wij zijn in tijd en veranderen constant: de ik die een paar minuten geleden naar een schilderij keek is een ander.
Een andere idee die de roman oproept, is die van het solipsisme, Kates angstaanjagende gedachte dat er niets bestaat buiten haar geest: ‘Ondertussen zit ik misschien nog steeds een beetje met het vraagstuk dat dingen alleen in je hoofd bestaan, om eerlijk te zijn.’ Kate claimt dat ze alleen is, de laatste mens. Ze is een onbetrouwbare verteller, maakt fouten, corrigeert die soms, maar sommige fouten blijven staan. Is Kate echt alleen? Is ze echt nog de enige mens? Of bedoelt ze dat ze vanuit het solipsistische perspectief de enige is?
Ondanks alle filosofische reflecties en het abstracte niveau van de roman, wordt de beklemmende eenzaamheid van Kate op een indringende manier voelbaar gemaakt. Er mag weinig bekend zijn over haar, ze is een volwaardig personage, want wat ze stamelend communiceert, is haar verdriet, haar somberheid, haar angst en de benauwenis van het solitaire bestaan. We mogen ons gelukkig prijzen dat ze nu ook in het Nederlands bestaat.
David Markson, Wittgensteins minnares (Vertaald door Erik Bindervoet en Robbert Jan Henkes, met een nawoord van Lieke Marsman), Van Oorschot, 2020. 282 p. / ISBN 9789028293083
De Reactor 2020
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier