Colson Whitehead na twee Pulitzers: ‘Een Great American Novel? Daar begin ik niet aan’
Na twee bloedserieuze Pulitzerprijs-winnaars waarin de Amerikaanse rassentegenstellingen centraal staan, verrast Colson Whitehead met een komische misdaadroman. ‘Ernst en humor zijn gewoon twee verschillende manieren om eenzelfde waarheid te tonen.’
We waren gewaarschuwd, meer dan eens zelfs, dat we zeker niet over de moord op George Floyd mochten beginnen, want dat Colson Whitehead daar niets over wilde zeggen. Maar aangezien zijn nieuwe boek zich deels in het New York van 1964 afspeelt, een week na de rassenrellen die uitbraken nadat een witte politieman er een zwarte jongen had doodgeschoten, probeerden we het toch, zij het schoorvoetend.
Hoe meer we eromheen draaiden, hoe breder de glimlach op Whiteheads lippen werd. Tot hij uiteindelijk in lachen uitbarstte. ‘Je bent duidelijk gebrieft,’ zei hij, ‘maar vergeet het. Het is allemaal de schuld van die Duitse journalist die ik een paar dagen geleden heb gesproken. “Mooi boek,” zei hij, “maar wat vind je van Amerika een jaar na de dood van George Floyd?” Wel, ik zit hier niet om zwart Amerika uit te leggen aan wit Europa. Wat moet ik erover zeggen? Dat het, ondanks protesten en beloftes, niet verandert? Als je dat wilt horen, zoek dan een socioloog met te veel vrije tijd. Die zal het allemaal wel voor jou uit de doeken doen. Ik wil over mijn nieuwe boek praten.’
Een goede grap vertellen is zoiets als je arm om de schouder van een vriend slaan en samen lachen.
Dat nieuwe boek heet Harlem Shuffle, en voor lezers die Whitehead alleen kennen van zijn recentste successen The Underground Railroad of The Nickel Boys zal het even schrikken zijn. In tegenstelling tot die vorige romans, die over slavernij, de Jim Crow-wetten en kindermisbruik gingen, is Harlem Shuffle een komische misdaadroman. Centraal staat de ambitieuze Ray Carney, die in Harlem een meubelzaak uitbaat en door zijn neef Freddie voortdurend richting criminaliteit wordt geduwd. We volgen Carney in drie op zich staande verhalen die zich afspelen tussen 1959 en 1964. In het eerste is hij nog de onschuldige zelfstandige die enigszins onwillig de buit van een roofoverval in zijn kluis verstopt. In het tweede is hij al wat ambitieuzer, gaat hij mee in de envelopjescorruptie waarbij de zaakjes in het toenmalige New York destijds werden geregeld, maar is hij nog niet klaar om toe te treden tot de exclusieve Dumas Club. In het derde verhaal droomt hij van meer, en komt hij via Freddie in contact met de witte heren achter het grootkapitaal dat zijn stad draaiende houdt.
Je zou Carney kunnen zien als een slachtoffer van zijn ambitie en een man die ongewild meegesleurd wordt in de heersende corruptie, maar volgens Whitehead is er meer aan de hand. Hij had ook gewoon nee kunnen zeggen en de eer aan zichzelf houden. ‘Ik vind die spanning tussen ambitie en geweten bijzonder interessant,’ zegt de schrijver, ‘en tot op zekere hoogte relevant voor ons allemaal. Ik droom trouwens al lang van dit boek. Als kind zat ik vaak voor de tv. Toen ik een jaar of negen was, zag ik Dog Day Afternoon en The Taking of Pelham One Two Three, twee van de beste misdaadfilms die zich in New York afspelen, en ik was meteen verslingerd aan het genre. Zou het niet fantastisch zijn om zelf zo’n misdaadroman te schrijven, bleef het de afgelopen decennia in mijn hoofd rondspoken. En waarom niet? Ik had al een historische roman, een zombieboek en een pokerboek geschreven. Als ik een boek kon schrijven over een lift, waarom dan niet over een overval op een hotel?’
Die overval gebeurt op een speciale dag: Juneteenth, 19 juni dus, de dag waarop in de VS de bevrijding van de slavernij wordt herdacht. Zelfs als u een misdaadroman schrijft, laat de emancipatie van de Afro-Amerikanen u niet los?
Colson Whitehead: Nu is het een nationale feestdag, maar dat was in 1959 nog niet zo. Toen werd Juneteeth vooral in het zuiden van de VS gevierd. Ik hoorde er pas over toen ik aan de universiteit zat. Mijn ouders hadden het er nooit over. In feite is Juneteenth pas de laatste paar jaren groot geworden, vooral sinds Joe Biden er afgelopen juni een van de vijf nationale feestdagen van heeft gemaakt, naast Kerstmis, Nieuwjaar, Independence Day op 4 juli en Veterans Day op 11 november. Op 19 juni 1865 werd in Texas officieel de slavernij afgeschaft, maar in werkelijkheid veranderde er niets. De jaren nadien zag je dus slaven die op het katoenveld hun bevrijding aan het vieren waren terwijl ze helemaal niet vrij waren. Ik vond dat een cynisch gegeven waarover ik mijn hoofdpersonage Carney wel een paar wrange grapjes kon laten maken.
Er was natuurlijk ook Juneteenth 2020, de dag waarop Donald Trump zijn verkiezingscampagne op gang wilde brengen met een grote bijeenkomst in Tulsa, de stad in Oklahoma waar in 1921 bij rassenrellen meer dan dertig doden en achthonderd gewonden vielen. Is die passage ook een knipoog naar die blunder?
Whitehead: Die passage heb ik anderhalf jaar voor Juneteenth 2020 geschreven. Harlem Shuffle zou mijn eerste boek na The Underground Railway worden. Ik heb de gewoonte om ernstige en grappige boeken af te wisselen. The Nickel Boys had ik wel al gepland, maar zou ik pas later schrijven. Alleen werd de sfeer in Amerika zo grimmig dat ik besliste Harlem Shuffle even aan de kant te schuiven.
New York speelt een grote rol in uw oeuvre. Ook in dit boek. Zijn Carney en co. slechts figuranten en is The Big Apple de ware hoofdrolspeler?
Whitehead: Ik ben geboren in Manhattan en heb New York altijd al fascinerend gevonden. Het is een stad die zichzelf onophoudelijk transformeert, met enthousiasme maar ook ten koste van mensen. Er worden hele wijken platgegooid om plaats te maken voor andere. Of bijvoorbeeld voor Central Park, want er woonden mensen, zwarte mensen, op die plek voor er een park werd aangelegd. Ik wilde die twee kanten van de medaille tonen, en ook wel hoe iedere wijk haar eigen identiteit heeft. In Harlem zijn decennialang migranten aangekomen. Ze volgden elkaar in golven op: Ieren, Italianen, Duitsers. Het was een witte migratiewijk, waar de meeste nieuwkomers niet lang bleven hangen. Nadat ze hun draai hadden gevonden in New York en geld begonnen te verdienen, vertrokken ze weer, om plaats te maken voor zwarten uit het zuiden of de Caraïben. Mijn boek begint op de plek waar later het World Trade Center gebouwd zou worden, een wijk die lange tijd een industrieel karakter had. Voor mij persoonlijk was het belangrijk om die dynamiek te vatten omdat dat voor mij de essentie van New York is.
Zijn er in feite geen twee New Yorks, dat van de kleine man en dat van het grootkapitaal? Carney mag zich dan een hele vent wanen met zijn drie-slaapkamerappartement dat uitkijkt over de Hudson, maar aan het WTC zal hij nooit kunnen meebouwen.
Whitehead: Doorheen de drie verhalen in Harlem Shuffle zoom ik uit van Carney naar de vastgoedtycoons. In het eerste deel komt maatschappelijke klasse niet echt ter sprake. Carney leeft in zijn wijk en heeft amper besef van het grotere geheel. Pas in het tweede deel, waarin hij als kleine ondernemer toegelaten wil worden tot de club van zwarte middenklassers en hij vervolgens op zijn plaats wordt gezet, duikt dat thema op. In het derde deel toon ik de mensen die New York echt besturen, en dat zijn natuurlijk de bankiers en niet de kleine gangsters uit Harlem. Je kunt je misschien de koning van 125th Street wanen, maar er is altijd nog Park Avenue.
Mensen onderscheiden zich dus niet alleen door huidskleur maar ook door klasse, zelfs binnen de zwarte gemeenschap. Of zoals Carneys schoonvader zegt: ‘Sommige zwarten zijn zwarter dan andere.’
Whitehead: Klasse en huidskleur zijn inderdaad twee manieren om je van anderen te onderscheiden, en ze zijn tegelijk werkzaam. Je hebt altijd mensen die het racisme van de dominante cultuur internaliseren. Dat zijn de zwarten die andere zwarten discrimineren op basis van hun huidskleur. In de jaren vijftig vond iedereen dat nog gewoon, terwijl het vandaag ‘ colorism’ wordt genoemd en een heel kwalijke reputatie heeft. Het zal wel iets heel erg menselijks zijn zeker? In Europa kijkt het noorden toch ook een beetje neer op het zuiden? Voor Noord-Italianen behoren Zuid-Italianen toch ook tot een lagere klasse? Zoiets. Je ziet het overal. De zwarte gemeenschap is wat dat betreft niet anders, al nemen het racisme en de zwarte zelfhaat duidelijk af. In de jaren zestig stak de slogan ‘Black is beautiful’ de kop op. Er is op dat vlak dus echt wel vooruitgang geboekt.’
Ook op het vlak van klassendenken?
Whitehead: Niet echt, vrees ik. Klasse is nog steeds klasse. We zijn er ons wel meer bewust van geworden, waardoor mensen er minder mee te koop lopen. Daardoor merk je de klassenverschillen misschien minder op, maar ze zijn er nog wel.
De periode waarin Harlem Shuffle zich afspeelt, is die waarin de rassensegregatie steeds meer ter discussie werd gesteld en werd teruggedrongen. Maar is ze in realiteit zo makkelijk verdwenen?
Whitehead: Natuurlijk niet. Het is niet omdat je een wet goedkeurt dat de mensen ook veranderen. Die segregatie ging gewoon door, maar op subtiele wijze. Carneys vrouw werkt in een reisbureau voor zwarten. Officieel waren die reisbureaus er natuurlijk voor iedereen. Als witte kon je zonder enig probleem een zwart reisbureau binnenstappen, maar waarom zou je dat doen? Het aanbod was er veel kleiner. Zwarte reisbureaus hielden nu eenmaal rekening met de regels van de hotels, en die wilden niet allemaal zwarten ontvangen. Zeker niet in het zuiden. Als zwarte New Yorker wilde je dus weten welke steden je beter kon vermijden omdat de kans er groter was dat je lastiggevallen zou worden, en welke hotels je niet wandelen zouden sturen. En dus ging je naar een zwart reisbureau. Er bestonden ook sundown towns, waar alleen witte Amerikanen woonden. Als je als zwarte in zo’n stad op straat werd aangetroffen na zonsondergang, eigenden die witten zich het recht toe je verrot te slaan of zelfs te lynchen. Dat systeem heeft tot het einde van de jaren zestig bestaan. Maar zo vreemd is dat op zich toch niet? In de jaren dertig en veertig kon je als Jood toch ook niet zomaar in om het even welk hotel of restaurant binnenstappen?
Ja, maar dat was wel onder de nazi’s, terwijl Amerika zich toch altijd verkocht heeft als het land van de vrijheid?
Whitehead: Tja, zo zie je maar.
Ondanks al die kommer en kwel is Harlem Shuffle toch een grandioos grappig boek geworden.
Whitehead: Dat mocht ook wel na de twee vorige. Ik ben altijd een komisch schrijver geweest. Zo zit ik gewoon in elkaar. Humor schept een andere band tussen schrijver en lezer. Je kunt er dezelfde relevante zaken mee behandelen als met ernst, en er dezelfde waarheid mee vertellen, maar het werkt anders. Wanneer je iemand een serieus verhaal vertelt, behoud je afstand. Humor verkleint die afstand. Een goede grap vertellen is zoiets als je arm om de schouder van een vriend slaan en samen lachen. Carney was trouwens ook veel plezieriger om over te schrijven dan de tragische personages uit mijn vorige romans.
Hoe moeilijk was het om het taalgebruik van die tijd te vatten?
Whitehead: Daar is inderdaad heel wat tijd ingekropen. Slang is in dit soort romans van fundamenteel belang. Je moet de taal van de kleine sjoemelaar weergeven, die van de genadeloze killer en van de maffiabaas, maar ook die van de kleine zwarte middenstander. Ik heb geprobeerd om vier generaties misdaadschrijvers in één boek te vatten: van Dashiell Hammett, Chester Himes en Donald Westlake tot James Ellroy, Walter Mosley en Quentin Tarantino. Ik heb me verdiept in memoires van criminelen uit de jaren zestig om helemaal in hun wereld en hun taal binnen te dringen, en zelfs in een sociologische studie over helers. Iedere subcultuur heeft haar eigen slang. William S. Burroughs debuteerde in 1953 met het autobiografische Junkie, over het leven van een drugsverslaafde in het New York van de jaren veertig. In dat boek speelt 103rd Street een grote rol, en dan vooral de metrohalte in die straat. Het is daar dat verslaafden van over de hele stad uitstapten op zoek naar drugs. Ik wist dus dat dat boek een goudmijn zou zijn, om er het slang uit te halen dat mijn personages zouden spreken.
Het boek eindigt in 1964, op de werf van het World Trade Center, waar Carney bedenkt dat wanneer je de woede van alle zwarten zou kunnen concentreren in een bom, die met gemak het WTC in een reusachtige krater zou veranderen. Mogen we daar een cynische knipoog naar 9/11 in zien?
Whitehead: Je mag dat zo interpreteren, maar zo bedoelde ik het niet. Carney is geen terrorist. Hij is teleurgesteld door het nooit ophoudende geweld tegen onschuldige zwarten, maar persoonlijk wil hij ook verder. Ik heb nog nooit twee keer hetzelfde gedaan, maar nu denk ik er toch aan om met Carney door te gaan – en met New York natuurlijk. Ik wil hem volgen in de jaren zeventig. Dat was een zware tijd voor New York. De stad was failliet en de misdaadcijfers waren nog nooit zo hoog geweest. Het was een verschrikkelijke plek om te wonen. Maar New York herpakte zich aan het einde van het decennium. Sommige stadsdelen straalden opnieuw luxe en rijkdom uit. Over die neergang en de daaropvolgende opleving wil ik het dus hebben.
Wordt het uw Great American Novel?
Whitehead: Eerder een New York novel, denk ik. Amerika is zo groot en divers dat ik er niet aan zou willen beginnen, aan die Great American Novel.
Colson Whitehead
– 1969 geboren in Manhattan als zoon van de stichter van een succesvol headhunterbureau
– Studeerde aan Harvard en ging nadien als journalist werken voor het alternatieve cultuurblad The Village Voice
– 1999 debuteert met The Intuitionist, over de eerste zwarte vrouwelijke lifteninspecteur
– Schrijft zowel fictie als non-fictie en gaat er prat op geen twee keer hetzelfde te doen.
– Zijn twee recentste romans, The Underground Railroad (2016) en The Nickel Boys (2019), werden bekroond met de Pulitzer Prize.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier