Collaboratie, fortuin en ondergang: ‘Dit boek is een waarschuwing voor het nieuwe fascisme’
Herman Portocarero dook in zijn familiegeschiedenis en onthulde enkele duistere geheimen die diep in de woelige periode van de twee wereldoorlogen lagen begraven. ‘Veel vergissingen uit het verleden dreigen terug te komen.’
In het boek ‘Collaboratie, fortuin en ondergang’, waar u onderstaand een fragment uit leest, beschrijft schrijver-diplomaat Herman Portocarero (62), die zijn naam aan Hermann Göring dankt, het donkere en complexe collaboratieverleden van zijn voorouders. ‘Met dit boek wou ik voor eens en voor altijd het échte verhaal van mijn vader vertellen’, zegt Portocarero aan Knack.be. ‘Anderen hadden eerder al flarden uit mijn familiegeschiedenis zonder medewerking van mezelf en mijn familie gepubliceerd, terwijl ik net een van de weinige mensen ben die met kennis van zaken dit verhaal kan vertellen.
De EU-diplomaat geeft toe dat hij nog steeds worstelt met deze zwarte bladzijde in zijn leven. Enerzijds omwille van de schaamte die hij voelt, maar ook vanwege de angst voor bepaalde instincten die hem genetisch werden doorgegeven, want, zo schrijft hij in zijn boek: ‘Hoezeer de politiek van mijn stam verwerpelijk was en blijft, en waar ik ook was of ben of zal zijn – ook het vuur dat mijzelf heeft gedreven moet van het bloed komen.’
Ontsnappen aan de genen
‘Erfelijkheid speelt in dit boek duidelijk een belangrijke rol’, gaat Portocarero verder. ‘We kunnen de tendensen in ons bloed onmogelijk afstoten. Ik zal dus nooit kunnen ontsnappen aan mijn genen. Het komt er alleen opaan om dat gegeven op mijn eigen manier te verwerken. Ik kan mijn vader niet haten. Ik begrijp dat hij iets meer wou dan wat zijn leven in Antwerpen hem bood, maar dat wil absoluut niet zeggen dat ik zijn daden goedkeur. Ik probeer alleen zijn handelen te begrijpen vanuit zijn eigen verleden.’
En met dat verleden in het achterhoofd geeft Portocarero ons ook nog een waarschuwing mee: veel vergissingen die in het boek aan bod komen, dreigen namelijk terug te komen, zo meent hij. Portocarero is dan ook niet geheel ongelukkig met de timing van het boek. Hij beschouwt het verhaal van zijn vader als een waarschuwing voor het nieuwe fascisme dat om de hoek loert. Of zoals hij het zelf beschrijft: ‘Onze nieuwe kleine fascistjes begrijpen allicht niet welk beest ze in zich dragen, gelijk of zij nu jihadisten of racisten zijn. Ik wel.’(TE)
Rond mijn vader hing voor mij steeds de afstand van ongezegde waarhedenen een onverwerkt verleden. Ik respecteerde mijn vader, maar had ook een afkeer van zijn gedachtegoed en zijn blinde aanbidding van het nazisme, die hij nooit opgaf. Hij wist dat ik, zodra ik enig politiek bewustzijn had ontwikkeld, een sociaaldemocraat en anti-imperialist was geworden – niet origineel in mijn generatie, maar in mijn geval wel gevoed door de fatale dwalingen van vorige generaties. Die hadden immers niet enkel ongezegde ellende over de wereld gestort, maar hadden ook mijn naaste familie sociaal en materieel geruïneerd.
Ik keek steeds wat meewarig naar het saloncommunisme van veel van mijn generatiegenoten – ik was door mijn omgeving te vroegrijp en te bewust van afgronden, om aanbidding van Hitler te vervangen door die van Mao. Door die tweespalt tussen vader en zoon bleef veel onbesproken, inclusief – en vooral – mijn vaders trajecten tijdens de Tweede Wereldoorlog en zijn gevangenschap daarna, en ook zijn spirituele omzwervingen. Tegen de tijd dat ik die probeerde te volgen, had hij zich sinds lang verschanst in revisionistische geschiedenis van zijn oorlog, en in negationisme van de Holocaust.
Het waren prachtige indiansummerdagen, toen ik het op mij nam het sterfhuis
aan de Beukendreef in Sint-Katelijne-Waver (waar mijn ouders waren neergestreken in 1967, uit hun en mijn geboortestad Antwerpen) te ontruimen. Het huis barstte van documenten, geheimen en herinneringen – de meeste ervan in verband met de onuitgesproken familiegeschiedenis. Maar ook vanuit de oorlog en de Bevrijding geredde nazipropaganda en fotoboeken, een hele bibliotheek aan revisionistische geschiedenis van de oorlog, eindeloze jaargangen van het Oostfrontstrijdersblad Berkenkruis.
Regelmatig moest ik even naar buiten om adem te happen, en om de verleiding te weerstaan een enorme brandstapel te vormen. Indien ik dat had gedaan, zou dit boek nooit geschreven zijn. In openlucht kwam ik telkens tot inkeer. De mistige zon in de tuin en over het bos achter het huis – het bos strekte zich uit tot aan de dijken van de Nete – droeg een bijzonder soort melancholie. Bij de verstrooiing van de asse van mijn vader, daags tevoren, had ik het ook als mijn plicht gevoeld de vrome christelijke nonsens van een kerkelijke begrafenis, vanwege een pastoor die de man nooit had gekend, te corrigeren met een paar woorden die met mijn vaders eigen spiritualiteit overeenstemden. Voor zover ik die toen had ontcijferd, was hij een consequente agnosticus geweest, aangetrokken door een geloof in kosmische krachten. In de najaarszon kreeg alles nu een soort aanvaarding en een verlichte berusting. Maar de geest van de laatste krijger van de Portocarero’s zou niet zo gemakkelijk te ruste worden gelegd – ik worstel er nog steeds mee. Dit is zijn verhaal.
*****
Ter zitting van de krijgsraad op 3 december 1946 wordt het eerste vonnis geveld. Gaspar wordt veroordeeld tot veertien jaar gewone hechtenis. De beschuldigingvan landverraad wordt bewezen geacht, en de zwaarste straf hiervoor wordt enkel niet uitgesproken wegens verzachtende omstandigheden, ‘spruitenduit zijn goed verleden’. De krijgsauditeur wist blijkbaar niet van het jeugdige gewelden van de woelige legerdienst, of de advocaat deed goed zijn werk. De doodstraf is vermeden. Gaspar had blijkbaar geluk dat zijn proces, eind 1946, relatief laat kwam, nadat de eerste golf van bloedwraak gepasseerd was. In de zomer van 1945 zou hij waarschijnlijk strenger berecht zijn. De verdere veroordeling is de ontzetting uit alle ‘openbare ambten, bedieningen en diensten waarmede hij bekleed is’. En dan de verbeurdverklaring van alle ‘wapens en uniform, voorwerpen die gediend hebben of bestemd waren tot het plegen der feiten’. Ik neem dus aan dat ss-epauletten en -uniformkoord, in mijn bezit, in feite de Belgische staat toebehoren. Ik draag er zorg voor. Ook nog: ‘Bevolen zijn militaire afstraffing.’ Hij wordt dus oneervol uit de Belgische strijdkrachten verbannen. En ten slotte: ‘Veroordeeld tot de kosten jegens de publieke partij, zijnde fr. 44.’
*****
Ongetwijfeld gebeurden er excessen tijdens de repressie. Maar als ik de processen van mijn vader ontleed, en ze vergelijk met wat ik elders in veel minder geladen politieke omstandigheden heb beleefd qua kwaliteit van rechtspraak, lijken deze procedures me op zijn minst correct: de contacten met de verdedigende advocaten, de samenstelling van het hof, het feit dat de zetelende militairen bij loting werden aangeduid, de termijnen van het beroep, de ontleding en kwalificatie van de feiten, de reële herziening van de eerste beslissing in beroep, het feit dat enkel duidelijk bewezen feiten werden aangehaald en dat andere in het ongewisse bleven – dat dus het voordeel van de twijfel werd gegeven… De nazi’s gaven niemand ooit een dergelijke kans – en dat behoorde, op dat moment van onze geschiedenis, tot de onvermijdelijke vergelijkingen. Er gebeurden te veel executies, ja, en ik ben als steeds tegen de doodstraf. Maar welk moreel evenwicht had de collaboratie zelf niet verbroken, soms op gruwelijke wijze? Als student volgde ik een cursus bij professor Karel van Isacker, als jezuïete en overtuigd bestrijder van de repressie die hij, samen met Vlaams-nationalistische auteurs van minder allooi en geloofwaardigheid, steeds bleef zien als een feest van de haat. Ik denk dat hij verblind was, en zijn hoofd in het zand stak. Hij was een brave man, maar ook provinciaal en kortzichtig. En erger: ondanks zijn theologische vorming blijkbaar onbekwaam om kwaad op een universele schaal te beoordelen.
Collaboratie, fortuin en ondergang – Herman Portocarero, €22,50, Uitgeverij Van Halewyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier