Bij de dood van schandaalauteur Jan Cremer: ‘Het moet een geweldig smerig boek zijn’
Vorige week overleed schrijver Jan Cremer (1940-2024). ‘Schandaalauteur’ maar ook ‘succesauteur’ waren de vaste epitheta voor de Nederlander die tientallen miljoenen boeken verkocht met machistische verhalen vol seks, drank en geweld.
In de vroege middag van woensdag 19 juni plaatste voormalig Knack-journalist Piet Piryns een merkwaardige post op zijn Facebook-pagina: een foto van Woe is woe in de Nedderlens (1972), een bundeling van markante interviews met beroemde Vlamingen en Nederlanders, die hij samen met wijlen Herman de Coninck voor Humo had afgenomen. Daarbij het korte commentaar: ‘En toen bleef alleen die ene Mohikaan nog over. RIP Jan Cremer.’ Die Laatste Mohikaan is Piryns zelf, want met de dood van de Nederlandse schrijver-schilder Jan Cremer zijn alle andere betrokkenen overleden.
52 jaar na publicatie is Woe is woe in de Nedderlens nog altijd een uniek tijdsdocument van de late jaren zestig, vroege jaren zeventig, toen ook in de Lage Landen de maatschappelijke verhoudingen en culturele codes op hun kop werden gezet. Het einde van de oude tijden werd afgekondigd, de toekomst was aan de jeugd en alles wat nieuw was en vroeger niet mocht. Ook Piryns en De Coninck, toen 24 en 28 jaar jong, voelden zich helemaal in hun sas, getuige daarvan hun vlijmscherpe pen en vooral hun vrijpostige aanpak van al die belangrijke mannen – de bundel bevat niet één vrouw. Jan Cremer, auteur van Ik Jan Cremer, mocht niet ontbreken.
Acht jaar na zijn literaire debuut in 1964 behoorde Cremer al bij de bestverkochte Nederlandse schrijvers aller tijden. Niemand durfde zijn eigen leven met zulke vrijpostigheid op papier te zetten als Cremer in zijn autobiografie vol drank, drugs, vrouwen en geweld. De geilheid, de standjes en de orgastische seks werden expliciet beschreven, en dat alles voortdurend vanuit het perspectief van die ene viriele man, de spil van zijn eigen mateloze, gulzige universum: Jan Cremer. Op elke pagina propageerde hij zijn eigen hedonistische en ook zeer egoïstische ethiek: normloos was de nieuwe norm.
Journalist Piet Piryns over cancelcultuur: ‘Het is toch niet verboden dat een journalist idealen heeft?’
‘In een tuchthuis’
Ik Jan Cremer ging oneindig veel verder dan andere schelmenromans uit die tijd. Een deel van de Nederlandse goegemeente was geschokt. Er werden zelfs in het Nederlandse parlement vragen gesteld over een boek dat uitdrukkelijk de bedoeling had om de ‘Nederlandse waarden’ – toen al – onderuit te halen. Ook literaire critici struikelden in grote verontwaardiging over elkaar heen. Trouw schreef: ‘Jan Cremer hoort in een kliniek thuis of in een tuchthuis.’ Het familietijdschrift Panorama raadde ouders aan om in de gaten te houden wat hun kinderen lazen: ‘Met dit advies roepen wij het hoongelach van de hele literaire kliek in Nederland over ons af, maar dat hebben we er graag voor over.’ Volgens het tijdschrift Literatuur ‘wist de anonieme recensent dat zijn soort moraal het pleit aan het verliezen was.’
‘De grappigste reactie kwam toch van Hendrik ‘Boer’ Koekoek, als landelijke, conservatieve politicus een voorloper van Caroline van der Plas van de Boer Burger Beweging (BBB)’, zo herinnert Piet Piryns zich. ‘Koekoek zei tot de journalisten: “Het moet een geweldig smerig boek wezen. Ik lees nooit een boek, maar toen heb ik gedacht, ik zou het wel eens willen lezen om te zien hoe smerig het wel is.”’
‘Ik Jan Cremer was een fenomeen, aldus Piryns: ‘Echt goed geschreven was het niet. Zijn verhalen waren oneindig minder geraffineerd en gelaagd dan die van de andere auteurs met wie Cremer vergeleken wordt, zoals Jan Wolkers – auteur van dat andere tijdsbeeld van het vrijgevochten Nederland, Turks Fruit, of Gerard Reve, die God had voorgesteld als een ezeltje en vervolgens met dat dier een “tegennatuurlijke daad” had verricht.’
Het manuscript was eerst her en der geweigerd. Alleen uitgever Geert Lubberhuizen van De Bezige Bij zag er wel geld in. Hij nam Cremers boek op in de Literaire Reuzenpockets, een serie die werd uitgebracht in een nieuw en groter formaat, de paperback, en klasse en vernieuwing uitstraalde. Het was een collectie van gedurfde literatuur voor een nieuwe generatie. Dat ook Ik Jan Cremer in die reeks opgenomen werd, leverde De Bezige Bij messcherpe kritiek op. Piryns: ‘Er gingen zelfs verhalen dat Cremer niet eens de auteur was. Wat was trouwens waar gebeurd, waar had hij zijn eigen leven aangedikt, waar zomaar wat verzonnen? Men noemde het dan maar “een gefingeerde biografie”.’
Het leugenpaleis van Claus: ‘Ik bedank Hugo voor zijn tegenwerking’
‘Achterwaarts in de poes’
Wie het interview van Piryns en De Coninck met Jan Cremer vandaag opnieuw leest, merkt dat Cremer van het begin tot het einde pocht. Vandaar dat de jonge journalisten er alles aan doen om de Held van zijn voetstuk te halen. Hoe kon dat beter dan door de schrijver over zichzelf te laten opsnijden? Cremer steekt meteen van wal: ‘Ik ben een leeuw. Een leeuw bekommert zich niet om de vlooien in zijn vacht. Ik hoef gewoon niet te bluffen. Omdat ik toevallig geen aardappel ben, weet je wel. Ik was de eerste kunstnozem, begrijp je wel, de eerste vetkuif, de eerste rock-’n-rollzanger in Nederland. Ik ben vorige maand in Buiten-Mongolië geweest, ik was de eerste Nederlander in Buiten-Mongolië, snap je wel?’
‘Je merkt zo de overlap tussen Jan Cremer en Hugo Claus’, aldus Piryns. ‘Beiden fabuleerden graag over hun eigen leven. Voor allebei was publieke erkenning erg belangrijk, ze genoten van het succes. Allebei waren ze niet louter schrijver, maar ook schilder. Maar Claus had beduidend meer talent dan Cremer, al durfde hij wel zinnen te jatten van de Nederlander. Het beeld van “de leeuw, de luis en de pels’”, dat heeft Claus achteraf voortdurend gebruikt. Maar Claus heeft in vele decennia een zeer rijk en divers oeuvre opgebouwd, Cremer niet. Die had eigenlijk zo goed als alles al verteld in zijn eerste boek.’
Dat eerste boek, Ik Jan Cremer, zouden Duitsers Epochemachend noemen: een boek dat de tijd vat én maakt. Vandaag, zestig jaar na publicatie, blijft de cover nog altijd memorabel: Jan Cremer zit op zijn motorfiets , in leren jekker en met een nozempet op zijn hoofd, en blikt arrogant in de lens van de fotograaf. Daarbij staat de titel: Ik Jan Cremer. De naam van de auteur ontbreekt, die staat namelijk al in veel vettere letters in de titel.
De cover was geniaal in zijn directe eenvoud: een beeld right in your face. Vele duizenden lezers vielen ervoor – ook de jonge Herman Brusselmans. ‘Al op de eerste editie stond: “Al honderdduizend exemplaren verkocht.” Dat werkte’, herinnert Brusselmans zich in een gesprek met VRT News. De auteur is naar eigen zeggen een bewonderaar van Cremer, en er valt wat voor te zeggen dat Brusselmans’ werk schatplichtig is aan dat van Jan Cremer: de auteur die zelf het hoofdpersonage is van zijn eigen, halfverzonnen autobiografie en daarbij graag de eigen seksuele prestaties in de verf zet. Brusselmans’ boutade ‘ik naaide haar achterwaarts in de poes’ behoort inmiddels zowat tot de staande uitdrukkingen van de Nederlandse taal. Met dank aan Jan Cremer.
Johan Cruijff
Van Ik Jan Cremer werden uiteindelijk vijftien miljoen exemplaren verkocht, vertalingen inbegrepen. Er volgde al snel Ik Jan Cremer Tweede Boek (1966) en veertig jaar later, in 2006, zelfs Ik Jan Cremer Derde Boek. Intussen was ook zijn trilogie De Hunnen verschenen, over zijn jeugd in de industriestad Enschede, en hoe hij als arbeiderskind dat al vroeg zijn vader verloren had de Tweede Wereldoorlog wist te overleven. ‘Jan Cremer was een autodidact’, besluit Piryns. ‘Iemand die vanuit de provincie de Amsterdamse grachtengordel heeft moeten leren ontdekken, zonder er ooit echt toe te behoren. Vandaar ook zijn anti-intellectualisme – hij hield van westerns met mannetjesputters als John Wayne – en de behoefte om zichzelf belangrijk voor te doen. Hij herinnerde er voortdurend aan dat hij op dezelfde dag geboren was als Hitler en dat zijn initialen J.C. overeenkwamen met die van Jezus Christus, Julius Caesar en Johan Cruijff.’
Cremer mocht dan een icoon van het vrijgevochten Nederland zijn, hij was bepaald geen voorloper van het linkse, progressieve gidsland. Integendeel. Jan Cremer dweepte met de Verenigde Staten, stijl jaren zestig. Hij droeg zijn eerste boek op aan het Amerikaanse sekssymbool Jayne Mansfield, die ‘alles uitstraalde wat een vrouw moest hebben’, met haar ‘lief gezicht, voluptueuze borsten en sensuele lippen’. Mansfield noemde Cremer ‘my Pop Hero’ en zijn boek ‘a wild and sexy masterpiece.’ Tegelijk maakte hij zich sterk dat het script van Easy Rider, de beroemde cultfilm uit 1969 waarin Peter Fonda, Dennis Hopper en Jack Nicholson als gemotoriseerde hippies de VS doorkruisen, eigenlijk gepikt is van Ik Jan Cremer. Dat is natuurlijk niet zo, maar het tekent de fantast die Cremer was. Bescheidenheid was de man vreemd. Tegenover Piryns en De Coninck bleef hij in volle ernst beweren ‘dat de hele jonge Nederlandse literatuur min of meer geënt is op de doorbraak die ik heb gemaakt.’
Nieuwe tijdgeest
Jazeker, Jan Cremer heeft invloed gehad op de Nederlandse samenleving, en misschien nog meer op de manier hoe Amsterdam zich later vermarkt heeft, als de stad waar je blowt en sekst waar en met wie je maar wilt. Dat beeld vertoont de laatste jaren flinke barsten. Het werk van Cremer staat inmiddels haaks op een tijdgeest die aangestuurd wordt door #metoo en ‘woke’-gevoeligheden. Maar misschien is het juist ook een antidotum om de slinger van ‘dat mag niet!’ vooral niet te ver te laten doorslaan. Schrijvers als Jan Cremer of, in België, Jef Geeraerts, hebben hun plaats in de literatuur omdat (een deel van) hun werk gaat over pervertering en immoraliteit. In de woorden van Piet Piryns: ‘In de literatuur moet alles mogen.’ Dat is het belang van een schrijver als Jan Cremer.