Bestsellerauteur Roxanne van Iperen (’t Hooge Nest): ‘Diep vanbinnen ben ik een boerin’
De Nederlandse schrijfster Roxane van Iperen woont in een villa met een verhaal: ’t Hooge Nest bood tijdens de Tweede Wereldoorlog onderdak aan Joodse verzetsstrijders. Haar gelijknamige non-fictieboek deed het goed in de Lage Landen, en is sinds enkele weken een bestseller in de VS. ‘En toch ben ik diep vanbinnen een boerin.’
Idyllisch. Dat is het woord dat me te binnen schiet wanneer ik bij ’t Hooge Nest aankom. De witte villa met de ossenbloedrode luiken ligt aan een bospad in ’t Gooi, half verscholen achter een haag en omzoomd door houten hekjes. Een lange tuintafel doet dromen van zoele avonden vol wijn, klimtouwen hangen aan boomtakken, een wit tuinhuis is omslingerd met feestlichtjes. Ergens mekkert een geit. Alleen de grote zwarte hond die me vanachter een tuinhek aanstaart, baart me zorgen.
Niets doet vermoeden dat het sprookjeshuis tijdens de Tweede Wereldoorlog een bolwerk van verzetsstrijders was. Twee Joodse zussen, Janny en Lien Brilleslijper, boden er onderdak aan communisten, werkweigeraars en Joodse onderduikers. In de villa werden paspoorten en voedselbonnen vervalst en aanslagen op nazi’s en collaborateurs beraamd, in de tuin droomden Joden van de bevrijding.
‘Ben je bang voor honden?’ Om de hoek verschijnt Joris Lenglet, die zichzelf introduceert als ‘de man van’ en ondertussen zijn imposante huisdier aanmaant tot rust. Ik krijg koffie en speculaas, en later zal zijn vrouw, bestsellersauteur Roxane van Iperen, met enige argwaan toekijken hoe ik tussen de middag rauwe vis verorber.
Tijdens mijn onderzoek botste ik op scepsis bij de buurtbewoners. Begrijpelijk: de streek was destijds vergeven van de collaborateurs.
‘In dit huis wordt zelden vlees gegeten’, zegt Van Iperen. ‘De kinderen mogen kiezen, maar als ze dode dieren willen eten, dreig ik met slachtfilmpjes. Gelukkig houdt Joris me dan tegen, want naar het schijnt is dat traumatisch. We doen niet alsof een kipfilet zonder leed in de supermarkt terechtkomt. Niet dat ik me illusies maak: onze inspanning is, zeker op wereldschaal, een druppel op een gloeiende plaat en je moet al heel geprivilegieerd zijn om elke dag vlees van de bioboerderij te kunnen eten. Dat betoogde ik onlangs in het tv-programma Zomergasten, tot afgrijzen van de groen-linkse beweging: fijn dat je attent bent voor dierenleed en fijn dat je vlees afzweert, maar dat zal het klimaatprobleem niet oplossen. Daarvoor zijn we met te weinig. De vleesproductie is de laatste vijftig jaar verviervoudigd, ondanks het bewustzijn van die paar geprivilegieerde consumenten die dan ook nog eens met een afkeurend vingertje wijzen naar minder gegoede burgers die uit financiële overwegingen wel plofkippen kopen. Net dat gekibbel komt de vleesindustrie goed uit. We moeten ophouden met elkaar af te katten en de ware schuldigen op het matje roepen. Het zijn de megabedrijven, niet de consumenten, die verantwoordelijk zijn voor het dierenleed en de CO2-uitstoot.’
Verborgen schuilplekken
In de tuin toont Van Iperen me trots haar nieuwe aanwinsten: twee geitjes die vers hooi knabbelen. Enigszins bezorgd wijs ik haar op de mogelijke groeispurt: ‘Je weet dat ze tot heuphoogte kunnen groeien?’
‘Het zijn dwerggeitjes. Veel groter worden ze niet. Zodra de hond aan hen gewend is, laat ik ze los. Kunnen ze vrij de tuin in. Mocht het van mij afhangen dan was het hier één grote boerderij. Joris moet me intomen. Diep vanbinnen ben ik een boerin.’
Het bucolische tafereel blijft verbazen. Ook Roxane en Joris kunnen amper geloven dat ze hier al bijna tien jaar wonen, te midden van het groen, op amper twintig minuten bussen van Amsterdam. ‘We woonden al een tijdje vlakbij in Naarden, maar de sfeer daar is verstikkend. Daar woont de elite, hier heb je meer ambachtslui en vissers, en even verderop begint de streek van de Zwarte Kousen (streng gereformeerde religieuze gemeenschap, nvdr). Tijdens het hardlopen kwam ik hier langs en het was liefde op het eerste gezicht. Op een dag stond het huis op een vastgoedsite en ik ben meteen naar hier gereden. De eigenares, een oudere dame, werd al omzwermd door vastgoedontwikkelaars die het gebouw wilden afbreken om er dure appartementen neer te poten. “Desnoods kom ik hier drie maanden in een stacaravan wonen”, bezwoer ik haar en dat gaf de doorslag: ook zij had lang in de tuin gekampeerd om het huis gerenoveerd te krijgen.’
Daar, in de nazomer van 2012, begint het verhaal van ’t Hooge Nest. Nietsvermoedend begint het gezin aan de restauratie. Terwijl ze valse wanden uitbreken ontdekken ze in bijna elke kamer geheime luiken en schuilplekken achter de lambrisering. Ze treffen er kaarsstompen, bladmuziek en verzetskranten aan. Van Iperen raakt gefascineerd door de geschiedenis van het huis en het relaas van twee dappere Joodse zussen die zich verzetten tegen de Duitse moordmachine.
‘Eerst deed ik die research vooral uit nieuwsgierigheid naar wat zich hier had afgespeeld. Na mijn uren – ik werkte toen als juriste – spitte ik archieven uit en ondervroeg ik historici. Daarbij botste ik op desinteresse en scepsis, zeker bij de buurtbewoners: waarom zit dat blonde poppetje in ons oorlogsverleden te wroeten? Op zich begrijpelijk, want de streek was vergeven van de NSB’ers, Nederlanders die meeheulden met de bezetter, en ik snap dat hun nazaten niet zaten te wachten op pijnlijke onthullingen. Maar ik liet me niet afschrikken, ook niet door archivarissen die me niet voor vol aanzagen. Dat was ik al gewend uit het bedrijfsleven, dat zeker in die tijd een mannenbastion was. Ik wilde die twee vrouwen een stem geven, en een glazen plafond zou me niet tegenhouden.’
Blok marmer
‘Het duurde een poos voor ik de juiste vertelstructuur ontdekte’, zegt Van Iperen. ‘Al die research had geleid tot een baksteen van 800 bladzijden, een opeenstapeling van feiten waar geen levensadem in zat. Toen kwam het besef dat het boek niet alleen over de zussen Brilleslijper ging, maar over de Jodenvervolging in het algemeen. Als lezer kun je hun verzetsdaden enkel begrijpen binnen het ruimere kader van het Duitse antisemitisme en het gruwelijke plan om een volledige bevolkingsgroep op machinale wijze te verdelgen. Vandaar de lange aanloop: je kunt de Tweede Wereldoorlog niet snappen zonder de Eerste te begrijpen, je kunt de houding van de Amsterdammers tegenover de Jodenvervolging niet plaatsen als je de impact van jarenlange Duitse propaganda niet onder ogen ziet.’
Van Iperen laat in ’t Hooge Nest zien hoe sluw de Duitse bezetter te werk gaat. Hoe de nazi’s de bevolking aanvankelijk sussen: we komen als vrienden, als mede- Germanen met nobele bedoelingen. Hoe Joden systematisch geregistreerd worden door de letter J in hun paspoort te stempelen, een bureaucratisch middel waarmee je later met verbazend gemak transportlijsten kunt opstellen. Hoe hun bewegingsvrijheid stelselmatig wordt beknot tot ze samengeperst in getto’s wonen. Hoe de Joodse Raad werd opgericht, een organisatie die de Duitse bevelen doorgaf aan de Nederlandse Joden, met alle morele dilemma’s van dien. Werkten de leden van de Joodse Raad om hun eigen hachje te redden mee aan de Jodentransporten, of verzetten ze zich net door plots 17.000 werknemers in te schrijven die zogezegd levensnoodzakelijk waren voor de werking van de Raad, mensen die zo (tijdelijk) gevrijwaard bleven van vervolging?
‘Dat is wat Primo Levi “de grijze zone” noemt, het morele mijnenveld waar overlevenden van de kampen in terechtkwamen. Kun je de Joodse Raad schuld aanwrijven? Wat met de Sonderkommando’s, de Joodse gevangenen die door de SS werden gedwongen om hun broeders en zusters de gaskamers in te drijven en de lijken ontdeden van gouden tanden, in ruil voor extra proviand? Wat met de Joodse kapo’s die manu militari de orde in de barakken moesten handhaven? Het gevaar van een retroactief oordeel loert om de hoek. In zulke gevallen kun je niet van keuzevrijheid spreken en kan niemand moreel aansprakelijk worden gesteld. Het is een valse discussie, die de aandacht afleidt van het ware kwaad: de gruwelijke fuik waar de Joden in gelokt werden, gebouwd door de nazi’s, die hun slachtoffers omvormden tot mededaders om zo hun eigen verantwoordelijkheid te minimaliseren.’
De Belgen lieten de etniciteit van elke Rwandese burger in zijn paspoort stempelen. Klinkt bekend, niet?
‘Het leidt ook af van de Nederlandse verantwoordelijkheid. Zo was er niemand bij de Nationale Spoorwegen die bezwaar maakte tegen het gebruik van de infrastructuur om medeburgers naar de dood te transporteren. Geen enkel lid van de raad van bestuur heeft protest aangetekend, en voor elke Jood kregen ze een keurig bedrag per enkeltje. Wat met het notariaat dat al die schendingen van de mensenrechten beëdigde in officiële documenten? Wat met de roofbanken die zonder morren de in beslag genomen rijkdommen van de Joden stockeerden? Zij werden na de oorlog niet eens op de vingers getikt, omdat ze nodig werden geacht voor de wederopbouw.’
Net omdat Van Iperen in ’t Hooge Nest zo minutieus te werk gaat, komt het lezershart vaak in opstand: hoezeer je ook supportert voor de verzetsdaden en hoe vaak de zussen ook op het nippertje ontsnappen aan de nazi’s, aan het einde doemt het zwarte gat op dat Auschwitz heet – de passage waarin Nederlandse Jodenjagers de villa urenlang al lachend uitkammen en onderduiker na onderduiker tevoorschijn sleuren, voelt als een stomp in de maag. Domweg hoopte je dat de twee vrouwen wel aan de nazipletwals zouden ontsnappen, dat zij niet in veewagons geperst zouden worden, dat zij niet aan de vleeskeuring van kampdokter Josef Mengele onderworpen zouden worden.
Moreel zwart gat
‘Ja, mama is weer over Auschwitz bezig. Sorry jongen’, zegt Van Iperen tegen haar zoontje dat in voetbaltenue op een afscheidskus wacht. De deuren naar de tuin staan wijdopen, een andere zoon maakt zich klaar om hockey te gaan spelen, twee geitjes dringen binnen en beginnen de kamerplanten op te peuzelen, achtervolgd door een boze vrouw des huizes die hun keutels opruimt. Dit huis leeft, en toch hangt de massamoord als een donkere wolk boven ons. Zodra ik ’t Hooge Nest had dichtgeslagen, bleef een gevoel van wanhoop aan me knagen. Als Auschwitz werkelijk het morele zwarte gat is, de bodemloze put waarin alle menselijke goedheid verdwijnt, op welke basis kun je dan nadien nog nazi’s veroordelen? Bewijzen hun wandaden niet net dat enkel het recht van de sterkste geldt, dat onze beschaving slechts een laagje vernis is?
‘Ik moet je het antwoord op die vraag schuldig blijven. Na de oorlog hebben we er alles aan gedaan “opdat dit nooit meer zou gebeuren”, maar misschien zijn het allemaal lapmiddelen, gammele bruggetjes over die duistere kloof. En het is opnieuw gebeurd. In mijn essay De genocidefax vertel ik over de slachtpartij in Rwanda waarbij naar schatting 800.000 Tutsi’s en gematigde Hutu’s zijn vermoord. Ondanks de waarschuwingen van Roméo Dallaire, commandant van de vredesmissie in 1994. De Verenigde Naties wisten dat er een massamoord op til was, dat alle Tutsi’s op moordlijsten stonden – gefaciliteerd door de Belgische overheid trouwens, die het verstandig vond om de etniciteit van elke Rwandese burger in zijn paspoort te stempelen. Klinkt bekend, niet? Dallaire heeft aan elke alarmbel getrokken maar werd nooit gehoord. Zelfs Kofi Annan, destijds de ondersecretaris-generaal voor vredesoperaties bij de Verenigde Naties, negeerde zijn befaamde genocidefax. Dallaire eindigde verteerd door schuldgevoelens in de goot en Annan werd gepromoveerd tot secretaris-generaal van de VN.’
‘Het is een thema waarop ik blijf hameren. Hoe machtsstructuren telkens onbestraft blijven en getrouwheid aan het systeem belonen. Dat zag je ook in de recente toeslagenaffaire in Nederland. Jarenlang voerde de overheid een racistische strijd tegen haar eigen burgers, door hen ten onrechte als profiteurs te behandelen en hun broodnodige steun te ontzeggen. Niemand durfde de zwijgcultuur in de bureaucratie te doorbreken, geen enkele politicus achtte zichzelf verantwoordelijk. Het kabinet-Rutte is dan wel gevallen over de affaire, de eerste minister werd er amper voor afgestraft bij de verkiezingen. De toeslagenaffaire is slechts een symptoom van een neoliberale kwaal die al decennialang in onze samenleving woedt. Ik deel de analyse die jouw landgenoot Paul Verhaeghe (hoogleraar klinische psychologie aan de UGent, nvdr) heeft gemaakt: het meritocratische idee dat je mits je hard werkt de top kunt bereiken, is pure onzin. De ongelijkheid is in de structuren ingebouwd. Hoe hard je ook je best doet, je lot wordt grotendeels bepaald door klasse en toegang tot opleiding en sociale steunmaatregelen. De winnaars denken oprecht maar ten onrechte dat ze louter door hun inspanningen aan de top zijn geraakt en begrijpen niet dat het systeem in hun voordeel werkt. De verliezers halen gefrustreerd de schouders op en uiten hun ongenoegen in het stemhokje. Het komt erop aan om geduldig de onzichtbare schotten bloot te leggen, de scharnierpunten waar de machtsstructuren falen.’
Aan bevlogenheid geen gebrek bij Van Iperen, en ondertussen heeft ze ook een breed publiek opgebouwd. Op de eettafel ligt een exemplaar van The New York Times waarin de Engelse vertaling van ’t Hooge Nest lovend wordt besproken. The Sisters of Auschwitz kwam prompt binnen op nummer twee van de bestsellerlijst van de krant, een haast onwezenlijke prestatie voor een Nederlands non-fictieboek, dat in de Lage Landen ook al meer dan 250.000 keer over de toonbank ging. Maar in het zog van dat succes komt ook de kleinzielige kritiek.
‘Dat is even wennen. Dat mensen tegenwoordig over de haag loeren om een glimp van me op te vangen, is makkelijk op te lossen door de snoeischaar in het tuinhok te laten. Maar ander gevit is minder onschuldig. Zo was er heisa over mijn haardracht tijdens mijn 4 meilezing. Sommigen vonden mijn lange blonde lokken te glamoureus voor de Nationale Dodenherdenking. Wat willen ze dan? Dat ik een hoofddoek draag? Soms komt de kritiek ook uit onverwachte hoek. Onlangs had ik hier een feministe van de oude stempel te gast. Urenlang heb we een boeiend gesprek gehad over het patriarchaat, vrouwenrechten, de loonkloof – de hele toestand. Maar toen ze vertrok, kon ze het niet laten om me aan te raden “om mijn haar toch maar kort te knippen”. Ik was gechoqueerd, temeer omdat mijn dochter, die mijn blonde haren heeft geërfd, net kwam aanfietsen. Ziedend was ik. Is dat de boodschap die we de volgende generatie vrouwen willen meegeven? Conformeer maar, doe maar normaal, stop je haar maar weg? Ik denk er verdomme niet aan. Nu laat ik het zeker groeien, desnoods tot aan mijn kont.’
Roxane van Iperen
– 1976: geboren in Nijmegen
– 2016: debuteert als romancier met Schuim der aarde
– 2018: publiceert ’t Hooge Nest, een non-fictieboek dat inmiddels 250.000 keer werd verkocht
– 2021: schrijft met De genocidefax het Boekenweekgeschenk en schuift aan bij Zomergasten
– september 2021: The Sisters of Auschwitz, de Engelse vertaling van ’t Hooge Nest, staat meteen op nummer twee in de bestsellerlijst van The New York Times
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier