Caroline De Mulder schrijft verdomd goed en ijselijk raak. De onderbuik gaat via haar brein. De afgrond van de zelfkant is tiranniek onpeilbaar. De hel kan niet kouder zijn. Een dantesk toekomstbeeld.
Op 10 juni 1984 verdween in Stockholm de lichtekooi Catrine da Costa. Vijf weken later stootte de politie op delen van haar versneden lijk. Het hoofd, een borst en de organen zijn nooit teruggevonden. De nooit opgeloste misdaad was de aanleiding voor Stieg Larsson om haar te gebruiken als hoofdpersonage in Män Som Hatar Kvinnor – Mannen die Vrouwen Haten (2005), het eerste deel van zijn befaamde Millennium-trilogie. In 2009 werd het boek verfilmd door Niels Arden Oplev. Het meisje Lisbeth Salander is daarin de wraakengel tegen haar jeugdverkrachters, de anti-Lolita die onverdroten liefde zoekt maar zichzelf als hinderpaal weet.
Op 10 juni dit jaar sla ik het boek dicht van docente Franse Letterkunde in Namen, Caroline De Mulder. Haar hoofdpersonage Bambi (geboren Hilda, en Dada voor haar alcoholverslaafde moeder) vertoont een ontstellende gelijkenis met Salander, even wraakzuchtig, even nihilistisch, even punk, even ontoegankelijk, even onaantastbaar. Noli me tangere, raak me niet aan. En gedoemd om alleen te blijven, al laat De Mulder het einde open, zoals ze in al haar vorige, Franstalige romans noirs heeft gedaan. In Ego Tango (2010) verdwijnt Lou en over haar lot raakt niets bekend. In Nous les Bêtes Traquées (2012) raakt de bedreigde advokaat Max helemaal geïsoleerd en verdwijnt uit het leven van zijn radeloze partner Marie. Dood? Bedrog? Ultieme vlucht? In Bye Bye Elvis (2014) legt De Mulder een verband tussen Elvis’ tragedie en de berooide Amerikaan John in Parijs – op een dag is hij onvindbaar, uitleg volgt niet. In Calcaire (2017), dat zich afspeelt in het letterlijk diepe Limburg (ondergronds, en de mergelsteengrotten) dreigt het huis van Lies in te storten en haar op termijn samen te doen vallen met de verkalkte ondergrond, want ‘ces pierres sont rien d’autre que que des os des mammifères’.
Dat past De Mulder zelfs toe op de taal. In Calcaire komt nogal wat Nederlands voor, maar heel wat uitdrukkingen en gezegden vertaalt ze letterlijk, waardoor de betekenis in beide talen voor de (Franstalige) lezer versteent tot onbegrijpelijkheid. De Mulder heeft geen opgewekt mensbeeld, en is ontzettend hard voor de hebzuchtige, dierlijke samenleving waarin alleen de wet van de sterkste telt.
De verwijzingen in Calcaire naar Willem Elsschot zijn bewust. Sober, spuwend taalgebruik, cynisch maar op een grovere manier, met rechtstreekse verwijzingen naar ‘Villa de Roses’ en computerwetenschapper Tchip. Dat De Mulder pas nu in het Nederlands vertaald is, niet door haarzelf maar door Petra Van Caneghem, heeft met haar eigen keuze te maken: ze vertoeft uitsluitend in Franse cultuurkringen, en haar nieuwe roman is bij Gallmard verschenen.
Nochtans komt ze uit een Nederlandstalig gezin uit Moeskroen (intussen genaast door Wallonië), en spreekt ze vlotter Nederlands dan Frans – als ik haar eerder aarzelende antwoorden beluister in een uitzending op France 5 (‘La Grande Librairie’, 1 april 2021). Maar haar taalgebruik zelf is in Manger Bambi van een razernij die alle grammatica opheft, die de sociale wanhoop als brandmerk draagt, en gehakt vloekt in een eigen bargoens, een dieventaaltje met Vlaamse, Arabische, Engelse en Duitse wortels. (Gelukkig heeft ze een woordenlijst opgenomen achteraan, al ontbreken enkele termen als lokum, blz. 63, of boega, blz. 66).
Net als in Anthony Burgess’ A Clockwork Orange is taalverminking niets minder dan de natuurlijke wanhoopskreet van een tot (zelf)vernietiging gedoemde proletarische klasse. Burgess gebruikt een soort Russisch getint Nadsat dat hoofdfiguur Alex omschrijft als ‘Slav, mixed with bits of old rhyming slang and a bit of gypsy talk too.’ Om zich eindelijk een identiteit te geven, zich te onderscheiden als een andere generatie, maar ook als een bijna besloten gemeenschap, ‘een secte’ zegt de Mulder. In dit geval van gewelddadige meisjes uit de veronachtzaamde lagen van de bevolking, gebroken gezinnen, misbruikte kinderen zonder perspectief of uitzicht op een beter leven. Met de brutaliteit van de zelfkant en de haatdragende solidariteit uit de beluiken. Boudewijn de Groot had daar de juiste benaming voor: ‘Ze was geen kind maar ook geen vrouw’. Sweet sixteen forever.
Alleen staat ‘sweet’ in Bambi Lust Je Rauw (in het Nederlands een pikante, dubbelzinnige titel, naar gelang van wie het onderwerp is) voor onmiddellijk genot tegen de leegte van menselijke verhoudingen. Dat kun je alleen afdwingen met geweld. Het verbaast mij dus niet dat De Mulder al in 2008 haar fascinatie voor verminking en subtiele ongevoeligheid liet blijken met een essay in Neophilologus: ‘L’homme au scalpel: la figure de l’anatomiste dans le roman terrifiant du XIXe siècle’. De anatoom-patholoog als ultieme beul. Ook in Bambi Lust Je Rauw wordt er – minder subtiel – gehakt en gekerfd, vingernagels geruïneerd, bont en blauw geslagen, vastgebonden en afgedreigd. In plaats van de scalpel gebruikt Bambi een plomper wapen: de Sig Sauer van haar al lang verdwenen vader, ‘het was een cadeau, een boodschap, hij wilde mij beschermen (…) nu zijn mijn gun en ik twee vingers aan dezelfde hand’.
Macht komt uit de loop van een geweer, wist Mao al. Je kunt jezelf maar rechthouden als je die macht ook gebruikt. En dat is de onderliggende bodemlaag van De Mulders roman. Een ongewone roman, die in compositie echo’s oproept van William Bourroughs en Boris Vian, en in inkzwarte vastketening aan de film Themroc (1973). Een verhaalsverloop is er niet echt, het boek drijft op intensiteit, op een foltermuseum. Eigenlijk is het een tijdloze indruk die gewekt wordt rond Bambi en haar twee bendeleden, beelden van snerpende armoede, schijnheiligheid, bot geweld, en ongeremde toorn worden gevat in 31 stukjes, met als kern vernedering. Geweld dient om de vernederaar op zijn beurt te kunnen vernederen. Het is de enige vorm van leven die dompelaars, de voeten vastgezogen in het zompige moeras van armoede en amoraliteit, zich kunnen voorstellen. Wat hallucinant is voor de bedeesde burger, is levensdrift voor de verstotene: zijn of haar tijd staat altijd stil, de stem is gesmoord. Van de weeromstuit is het de uitzinnige sensatie die overneemt. Bambi, Leila en Louna slaan zich letterlijk door het leven. Helaas zijn het uitsluitend ogenblikken die zich eindeloos herhalen, zoals snel doorgedraaide beelden in een viewmaster: even somber, even hatelijk, even zwart.
Het krachtige symbool dat De Mulder gebruikt is vrouwelijk geweld in een sugardaddy-situatie. Geld voor gunsten. Ze heeft daar naar eigen zeggen persoonlijk onderzoek naar gedaan, met uitlokking, en twee profielen op internet gezet, eentje als ‘Baby’, een andere als ‘Daddy’. Daar steek je (sociologisch) heel wat van op, zeker als je de rollen omkeert, zo blijkt. Dat begint al in het eerste hoofdstukje waarin de drie meiden een rijkaard die op een verzetje uit is knevelen in een hotelkamer. Ze maken hem letterlijk monddood, terwijl ze de duurste maaltijden laten bovenbrengen. Bambi breekt haar nagels op de kreeft, onwennig als ze is bij dat soort eten. ”Maar wacht, wacht! Die loser! Die kan het ons uitleggen’. ‘Hij kan niet. De prop’. (…) Op het bed ligt een man, zijn gezicht vervormd door de mondbal. Hij ligt op zijn rug, zijn handen met roze handboeien vastgemaakt aan het beddenframe, zijn benen met selllotape aan het voeteneinde. Zijn broek op zijn enkels getrokken, zijn geslacht slap. (…) Een paar uur geleden was hij nog een geldmagnaat die er een zwaar betaalde werkdag op zitten had. Nu een geterroriseerd dier’.
Het woord SM kent en begrijpt Bambi allicht niet, de daad des te beter. Ze kent alle knepen van het vak. ‘Zie u nu eens’, hoont ze nadat de man bloedend tussen zijn uitwerpselen ligt, en toont hem foto’s. ‘Lekker krasi, met uw stiffa, en mij erbij. En weet ge wat? Ik ben niet eens zestien. (…) Ik ben minderjarig en gij hebt mij verleid. Ziet er niet goed uit voor u, ouwe’. (Krasi betekent geil). Hun grenzen kennen ze niet, ze bedriegen zowel hun ‘weldoeners’ als elkaar onderling. En nog minder weten ze van ophouden, zo slaat Bambi een Libanese zakenman vrijwel dood (het eindresultaat komen we nooit te weten) met de kolf van haar pistool, ‘de klappen komen vanzelf, de kolf in het gezicht en dan de buik, en het voelt bevrijdend. Het is alsof iedere beweging gevangenzat en nu bevrijd is, en zij is wie ze altijd al had moeten zijn’. Dominatrix, op het enige gebied waar ze dat kan zijn.
Dat geweld keert ze ook tegen zichzelf als het misloopt (het verraad van Lei, de misrekening met een huisbewaarder; vernederingen die haar nog wraakzuchtiger achterlaten): ze beukt met haar hoofd tegen de muur tot ze nog nauwelijks recht kan staan. En ‘plamuurt’ de buil en wonde opzichtig met dagcrème tot ze een gezicht van plaaster heeft, een beeld dat net het identiteitsloze aangeeft van wat haar bezielt. Bambi is haar proletarische klasse. Met een drankverslaafde slons van een moeder, een vettige stiefvader die getrouwd is om het jonge veulen te pakken, een leefwereld waarin iedereen laf en zelfzuchtig is. De school, die niet durft op te treden. De politie, die niet kan of wil geloven wat ze uitvreet ondanks haar bekentenis. De psychologische opvang, die alleen de besluiten aanvaardt die ze vooraf heeft opgemaakt. De wereld is zijn kompas kwijt. De mens dringt alleen dieper de krochten van de hel in.
Want dat is het sterkste element in Bambi Lust Je Rauw, de genadeloze sociale ontleding. Vernedering doet alles ontbinden: de openbare orde, het zelfrespect, de hoop, de taal, de spraakkunst, de persoonlijke stabiliteit. Wraakgedachten sluiten elke verandering uit, de Albanese razborka, de bloedwraak. Ten koste van jezelf. Bambi is het prototype van een nefast mensbeeld, ze sluit de doos van Pandora hermetisch af. Mocht elke Vlaamse thrillerauteur diezelfde felheid, taalverwoesting en rapierscherpe radeloosheid bereiken van Caroline De Mulder, het veld zou er internationaal heel anders uit gaan zien. ‘Dan, beloofd, gaan ze de grens over’. Van het verleden – dat aan hen blijft kleven als de eigen huid – , van het eigen fatsoen, van de eigen ambitie, van de benepen schrijfcodes.
De Mulder heeft voor hen al elke grove steen vermalen. Een vrouwelijke Mau Marssen, de vergeten Brugse wattman Maurits Mus die in de jaren dertig de meest troosteloze, killige novellen schreef ooit gezien in de Vlaamse letterengeschiedenis (De Man die Koud Bleef, 1927; Het Offer van de Ziel, 1938; Nuchtere Wereld, 1941). Caroline De Mulder heeft wel een groot voordeel op Marssen: zij kan niet alleen schrijven, ze schrijft verdomd goed en ijselijk raak. De onderbuik gaat via haar brein. De afgrond van de zelfkant is tiranniek onpeilbaar. De hel kan niet kouder zijn. Een dantesk toekomstbeeld.
Caroline DE MULDER, Bambi Lust Je Rauw. Amsterdam/Antwerpen, Horizon (Overamstel) 2021, 205 blz.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier