Auteur John Banville: ‘Mijn droom? Een misdaadverhaal zonder misdaad schrijven’
Bookerprijswinnaar John Banville stapt stilaan af van zijn alter ego Benjamin Black. Een interview over identiteit, het Ierse trauma en Cluedo. ‘Ik voel me als een slak die haar schelp verloren heeft.’
Toen John Banville (°1945) in 2017 een historische misdaadroman publiceerde, Praagse Nachten (dat de Amerikanen Hollywoodiaans uitbrachten als Wolf on a String), verzuchtte Clare Clark in The Guardian: ‘Deze roman lijkt aan te geven dat de kloof tussen Banville en Benjamin Black dichtgroeit’. Benjamin Black is namelijk het pseudoniem dat Banville, de literaire schrijver, sinds 2006 gebruikte om zijn thrillers in kielzog van Eric Ambler, Agatha Christie en Georges Simenon in de markt te zetten.
We zitten dan wel tijdens ons videogesprek niet in de Norseman Temple Bar van Dublin of in de oeroude Brazen Head, maar af en toe nipt hij in zijn schrijfkamer van een glas witte wijn, en ik toast met hem, ouzo in de hand. Hij zit wat verveeld met dat dubbelleven, als ik hem vraag waarom hij zijn meest recente boek, Sneeuw – nochtans een thriller, onder zijn literaire naam Banville geschreven heeft.
‘Ik zal je wat vertellen. Ik heb de pest aan het herlezen van mijn eigen boeken, ik haat dat. Maar ik kan nu moeilijk anders omdat ik aan een vervolgroman werk op Sneeuw. Behalve Praagse Nachten en een tribuut aan Raymond Chandlers speurder Philip Marlowe in The Black-Eyed Blonde (2014), heb ik onder de naam Black zeven thrillers geschreven, die draaien om gerechtelijk anatoom-patholoog Quirke In het Dublin van de jaren vijftig. (In 2014 is er een driedelige TV-reeks uitgezonden die op het personage is gebaseerd).
Hij komt toch in een flits voor in Sneeuw?Banville: ‘Sneeuw vermeldt hem heel even, hij is op huwelijksreis en kan dus inspecteur St. John Strafford niet bijspringen. Strafford trad voor het eerst op in The Secret Guests (2019). Ik wil in de sequel Strafford en Quirke samenbrengen, maar daarvoor moest ik dus eerst werk van mezelf opnieuw herlezen. Heb ik de pest aan. Maar ik ontdekte de audiobooks. En de mijne zijn voorbeeldig ingesproken door Timothy Dalton. Een luizige James Bond, maar een fantastische inlezer. Ik beluisterde dat in volle duisternis, ’s nachts in bed, want veel slapen doe ik niet. Vond ik die verhalen toch niet zo slecht, en ik vroeg me af: waarom moet ik me eigenlijk achter een pseudoniem verbergen? De stijl is anders, maar in wezen blijf ik dezelfde schrijver met wat ruimere armslag en een breder publiek. Daarom: weg met Benjamin Black!’
Een echte onthulling is dat niet. Vorig jaar, in een interview met Tom Deignan van de Irish American liet hij alle schroom vallen. ‘Ik ben onnodig verlegen geweest, en dus heb ik mijn donkere zelf, Black, opgeruimd. Dat soort tweeling was pretentieus. Behalve in Spanje, want daar is hij te populair om af te voeren’.
Banville won de Man Bookerprijs in 2005 voor The Sea – over jeugdherinneringen, dood, en ouderdom – en de Kafkaprijs in 2011 waarmee hij zeer verguld was. De ironie is dat die prijs wordt uitgereikt voor de menselijke betrokkenheid, het vastleggen van de tijdsgeest én voor culturele en religieuze verdraagzaamheid. Vooral dat laatste doet de wenkbrauwen fronsen, want de roomskatholieke kerk krijgt er danig van langs in Sneeuw. ‘Uit bezorgdheid’, lacht hij.
Daar is reden toe, want het ene na het andere schandaal van kerkelijk misbruik komt aan de oppervlakte in Ierland: tegenover ongehuwde moeders, wezen, onwettige kinderen, gedwongen abortus, politieke inmenging door de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders.
Banville: Dat is net waarom ik de late jaren vijftig, begin jaren zestig zo boeiend vind. Wij leefden nog in de Middeleeuwen. In achterlijke onderdanigheid voor kerk en staat, die elkaar legitimeerden. De Cathechismus had voor alles onwrikbare antwoorden. Het trof me toen ik naar het Oostblok reisde om net dezelfde bekrompen, autoritaire atmosfeer aan te treffen in Boedapest en Warschau als ik in Ierland had meegemaakt toen ik jong was. Dat is natuurlijk gefundenes fressen voor een schrijver. Die achterbaksheid, dat samenzweerderige, die geheimdoenerij, steelse seks, fanatiek roken en drinken.
Is het dan zo veranderd ? Toen ik in 2014 het abortusdebat volgde in de Dáil, het parlement, zaten honderden gelovigen op hun knieën te bidden voor het straathekken, psalmen te zingen, aangevuurd door gesticulerende pastoors die hel en verdoemenis afriepen.
Banville: Toch wel. De schellen vielen me van de ogen toen ik voor het eerst naar Amerika vloog. 1967, Californië, Berkeley. Ik was 22, heb er mijn vrouw gevonden, een radikale studente toen. Maar ik herinner me levendig dat alles kon, de overvloed ook; ik had nog nooit een avocado gezien, hallen vol fruit en groenten, dát was de Nieuwe Wereld. En daarin wou ik leven. Ierland is beginnen keren toen het zich openstelde, lid werd van de EEG in 1973. We werden op korte tijd rijk. Rijk, nou ja, we hebben in 2008 gemerkt hoe futiel dat allemaal was, maar we betalen onze schulden af. Wat nu opgespit wordt aan schandalen bewijst de ommekeer. Anderzijds, waar jij naar verwijst, er zullen altijd mensen zijn die volhouden dat het leven niks waard is, dat alleen het leven na de dood beter zal zijn (schudt bedenkelijk het hoofd).
Dat is toch één van je hoofdthema’s, dat zoeken naar zingeving, naar identiteit. Strafford vraagt het hardop: ‘Werd iedereen achtervolgd door een beeld van zichzelf dat hij nooit geweest was ? (…) Waarom bleef hij met de gedachte spelen die onmogelijke ander te zijn, die ander die zijn vader gewild had dat hij was geweest ? Tarten alle zonen (…) hun vader ? Hij dacht aan de priester en JJ Lawless, de man die mensen in hun gezicht schoot’.
Banville: Doen we dat niet allemaal? Ik heb geen grote voeling met mezelf. Ik heb het verwoord in mijn Book of Evidence (1989). Ik laat Freddie Montgomery, een amorele wetenschapper die bij een diefstal een dienstertje vermoordt, zeggen: ‘Ik kon er nooit aan wennen op deze aarde te zijn. Soms denk ik dat onze aanwezigheid hier het gevolg is van een kosmische blunder. (…) Wie voor hier bestemd was, zijn ze daar ergens, verbijsterd en vol heimwee zoals wij ? Nee, ze zouden allang uitgestorven zijn’. De mens is een vreselijk virus, wij vernietigen deze planeet. Ik voel me als een slak die haar schelp verloren heeft. Dus ja, het is voor mij een belangrijk thema, dat authentieke zelf. Misschien bestaat het niet, zelf kan ik het niet vinden. Ik denk dat het een overblijfsel van de godsdienst is, de ziel. Maar ik meen dat we onszelf maken. Als we een voorbestemde identiteit hadden, dan waren we robots geweest.
Vandaar de steeds terugkerende rode draad in Sneeuw: het leven is een toneelstuk. Behalve wanneer je de aartsbisschop aan het woord laat. Die zegt nadrukkelijk: het leven is echt.
Banville: Yep. A real play. We hebben, door de sociale media, nog nooit zoveel geweld gezien. Vroeger had je alleen kranten, die zorgden voor een vertraagd effect. Alles is nu samengeperst in het eigenste moment. Daarom is geweld onze ergste obsessie.
En daar past het thrillergenre als gegoten bij. Moord en ‘de smaak van angst’ bepalen de sfeer. Je proloog zet meteen de toon van Sneeuw: ‘Halverwege de gang, waar de duisternis het diepst was, greep iets hem bij zijn linkerschouder, een of ander dier, zo leek het, of een grote zwarte vogel, een enkele klauw werd diep in de rechterkant van zijn nek geduwd, precies boven de rand van zijn boordje’. Een mengeling van Victoriaanse gothic en obscurantische fantasy, zoals bij Sax Rohmer. Ook de gruwel ontbreekt niet, de priester wordt dood gevonden in de bibliotheek, vakkundig ontmand. ‘Alsof er een zwarte mis of zoiets is gehouden’.
Banville: (gniffelt) Lang geleden dat ik die naam nog gehoord heb … Ik heb ze wel alllemaal gelezen, vroeger: Rohmer, Lovecraft, Poe, Conan Doyle. Maar het klopt, de sfeer moet erin zitten van bij het begin. Het ijzingwekkende zit binnen en buiten, toen het nog sneeuwde in Ierland. Die pedofiele priester komt geregeld op bezoek in Ballyglass House, het landhuis van kolonel Osborne. Maar waarom? Omdat hij een doorspekte paap is? Omdat de vrouw des huizes godsdienstwaanzinnig is? Omdat hij zijn paard daar mag laten staan? Of heeft hij aandacht voor de grote kinderen, zoon Dominic of de jongere punkdochter Lettice? En wat richt de huishoudster Duffy uit? Het cluedospel is uitgetekend.
Maar het is subtieler dan dat. De huis clos – zoals in vele verhalen van Agatha Christie – krijgt er een dubbele dimensie bij: de sociale geschiedenis van Ierland, en de zoektocht naar de eigen bestemming.
Banville: Die geschiedenis zit in al mijn boeken die zich in Ierland afspelen. Ik ben een Ier, maar wil me niet laten gebruiken voor een inhoudsloos nationalisme. Strafford is daarom de meest onwaarschijnlijke politiespeurder: een protestant. Ondenkbaar, want in de republiek was maar 5 procent niet-katholiek, en ze werden met de nek aangekeken, vooral die vroegere grootgrondbezitters en militairen. Waarom dan staat de priester op zo’n goede voet met de kolonel? Daar heb ik een kluif aan, ik kan de weerspannigheid binnen het politiecorps uittekenen, de almacht van de clerus, de broeierige sfeer van achterdocht en wantrouwen. Aan elk personage zit wel iets los in zo’n verstikkende omgeving, geestelijk én lichamelijk.
Die je nog meer in de verf zet door de bijtende kou, de sneeuw die het eenzame huis afgrendelt, de glibberige wegen, die de geïsoleerdheid nog verscherpen. De sneeuw is een kooi, een gevangenis, die alle bewegingen berekend en geïntensifieerd laat verlopen.
Banville: Dat zit ook in de opbouw: vier delen, waarvan het eerste het lange verhaal is (winter 1957), het tweede de biecht van de priester (tussenspel zomer 1947), het derde is Staffords verlossing in de kerstnacht (winter 1957), en dan de Coda, tien jaar later (zomer 1967). Het wezenlijk deel is de zelfrechtvaardiging van de vermoorde priester: verwerpelijk, afstotelijk, hard. Daar staan de gruwelijkste zinnen in. De man is misbruikt door zijn vader, ‘de nachten dat hij niet kwam waren bijna erger dan die waarop hij wel kwam. Het was de verwachting, begrijp je, de verwachting en de angst’. Maar dat rechtvaardigt niet zijn eigen sodomie. ‘Weet je, een jongen die pijn heeft is zo aantrekkelijk (…) wanneer ik hem sloeg, hoe hij dapper probeerde te zijn (…) het was onweerstaanbaar’. En: ‘Hij huilde erna, elke keer – hij was slechts negen – maar daar wende ik aan’. Cynischer kan toch niet ? En dan zijn er lezers die zeggen: ik genoot van je boek. Genieten? Dit boek is gruwel. Het is heel anders uitgevallen dan ik voorzien had. Het is afschuwelijk en pijnlijk.
Maar zit niet elke mens gevangen in zijn lichaam, zijn verleden, zijn omgeving, zijn vooroordelen, zijn indoctrinatie, in zijn eigen kerk ?
Banville: Als mijn personages iets duidelijk maken, dan is het gebrek aan houvast, en daarom kiezen ze voor valse zekerheden. Osborne raakt nooit uit zijn militaire discipline, priester Tom nooit uit zijn soutane, Strafford nooit uit zijn twijfel. Altijd opnieuw zijn bloed en de vraag naar identiteit de trekkers. Vroeger zag je geen bloed in de film. In Westerns werd iemand neergeschoten, geen druppel bloed. Eigenlijk stierf nooit iemand. De gemeenschappelijke noemer in mijn thrillers is de ondeugd van geweld. Is de mens daaraan schuldig? Uiteraard, maar gaat het altijd om diezelfde mens? Wittgenstein vroeg zich al af of de baby die oude man op zijn sterfbed is geworden nog wel, biologisch, dezelfde is. Al zijn cellen zijn immers in de loop van zijn leven vervangen. Toen ik herinneringen aan vroeger reconstrueerde in Time Pieces: A Dublin Memoir (2016), viel het mij in. Fotograaf Paul Joyce had me om een tekst gevraagd over het ‘verloren’ Dublin. Het vreemde is dat, naar Freuds bevinding, niet ons geheugen bijzonder is, maar dat we kunnen vergeten. Toen dacht ik: wie was ik toen, wie ben ik nu ? Als ik een vergeten stad weer opriep, kon ik dat ook met mijn verloren zelf.
Fintan O’Toole koppelde dat inzicht in The Irish Times aan een uitspraak van James Joyce in A Portrait of the Artist as a Young Man: ‘Zoals de scheppende god, staat de kunstenaar in of achter of voorbij of boven zijn handvaardigheid, onzichtbaar, gelouterd uit zijn bestaan, onverschillig, terwijl hij zijn vingernagels knipt’.
Banville: De zielloze god (knikt). Joyce was een grote inspiratiebron voor me, net als Henry James. Is het je opgevallen hoe parallel Sneeuw loopt met The Dead, het laatste verhaal uit The Dubliners van Joyce ? Het nationalisme, de kracht van vrouwen, het besef dat de doden in de levenden woekeren, vergetelheid en verwaseming, en vooral: de sneeuw. Dat krachtigste symbool van de dood, die zachtjes valt ‘over alle levenden en doden’. Daaraan probeert godsdienst vergeefs te ontsnappen. De kerk is gemaakt door mensen voor mensen. (windt zich op) De kerk is door en door rot. Rome is verrot van binnen. Ook deze paus. Een Argentijnse vriend zei me, we noemden hem de Alpinist, hij klom altijd maar hoger en hoger. Onder de generaals van de junta was hij niet zo vrolijk en vrijmoedig. Die ommekeer, dat moest zeker te danken zijn aan de heilige geest. Het zou wat. Kijk, de meeste priesters zijn hardwerkende, eerlijke, betrouwbare mensen. Maar de structuur, de hiërarchie van de kerk, daar spuw ik op. Breek die af, gooi al die protserigheid en gewaden af, word weer arm (staart even weg van de camera).
Dat Ierse trauma zit wel diep. Daarnet vermeldde je twee andere terugkerende thema’s die de geschiedenis van Ierland bepalen, de vrijheidsstrijd en de onderdrukking van vrouwen.
Banville: (Denkt even na). We hebben inderdaad moeten vechten om snel op te groeien. Maar ik geloof echt dat er krachten zijn in dit land die hun tijd beiden in afwachting van een zware, diepe crisis, en het herstel van de oude ‘waarden’. Dan loopt iedereen weer naar de kerk. Vrouwen weer tweederangsburgers.
In Sneeuw zet je daarom twee types vrouwen lijnrecht tegenover elkaar. Er is Sylvia, de vrouw van Osborne, een bijgelovige, angstige stiefmoeder die beantwoordt aan Victoriaanse stokbeelden: ‘hysterisch’, behept met het occulte, verslaafd aan morfine. En daar staat de zelfbewuste, uitdagende Lettie, de dochter die zich opwerpt als dominatrix in een scene met de wat onnozele slagersknecht, en uiteindelijk diepe indruk maakt op Strafford.
Banville: Ik hou van vrouwen. Zij zijn het sterke geslacht. Ze hebben een natuurlijke band met de aarde. Mijn idee van de hel is een wereld zonder vrouwen. Zo zat ik onlangs in Lyon, een toespraak aan de universiteit. Gaan we daarna eten met dertien man. Man. Ik ging dood van verveling. Alles zou heel anders geweest zijn als er ook maar één vrouw zou binnenkomen, dan slaat die hele zelfgenoegzame sfeer om. Wordt het interessant en opwindend. Levenskracht, dat zijn vrouwen. (Laat samenzweerderig zijn stem zakken) Mijn dochter vermoordt me als ze dit leest, maar ik geloof dat écht. (Neemt een slok en recht grijnzend de rug) Alles wat ik in het leven geleerd heb, heb ik van mijn moeder. Alles wat me menselijker heeft gemaakt, komt van haar. Ik kreeg nu te horen van mijn agent: die Lettie, ik heb het gevoel dat je verliefd bent op haar. Ik: nee. Ik bén haar. Mannen hangen me de keel uit, dat zie je in mijn personages, die Quirke, wat een kniesoor, Strafford, de kribbebijter.
En mannen maken revolutie. Je bent niet mals voor de republikeinen, ook niet voor de iconen van de Paasopstand. De priester blijkt de zoon te zijn van John Joe Lawless, die net als jij uit Wexford kwam, en allesbehalve netjes wordt voorgesteld: ‘een meedogenloze moordenaar in uniform’, ‘regisseur van de doodseskaders van de Big Fellow’ – revolutieheld Michael Collins, een inhalige afperser, erger nog: een oerconservatieve advokaat.
Banville: Ik vertel alleen de waarheid, niet de sprookjes. Ik laat Strafford zeggen tegen Rosemary, de zus van de vermoorde priester: “In al die oorlogen die u noemde” – Paasopstand, Ierse Onafhankelijkheidsstrijd, Burgeroorlog – ‘vochten protestanten en niet weinig van hen aan nationalistische zijde’. Een uitzichtloze discussie. ‘Ze zat vast, net als haar broer, maar hij had in een ruimere kooi gezeten’. Daarstraks sprak je van een ‘huis clos’: héél Ierland is een huis clos. Een eiland. Het is een enggeestige en gesloten gemeenschap. Maar er is verandering. En ik denk dat de sleutel die ons gered heeft humor en zelfspot zijn. Cynische humor is spontane humor geworden. Zitten we daar heftige politieke discussies te houden met zo’n tien, twaalf man, begint er één doordravend te speechen, minuten lang, en besluit: ‘Dit zijn mijn principes en als ze jullie niet aanstaan, daar geef ik geen donder om’. De tafel barst uit in homerisch gelach. Had je niet moeten doen in de omwentelingsdagen.
In die zin getuigt ook Sneeuw van een veranderd mensbeeld. In tegenstelling tot Agatha Christie, die op een drafje in de laatste bladzijden steevast met een verrassende oplossing komt, laat jij het einde open. De lezer kan wel met redelijke zekerheid gissen wie wat gedaan heeft, maar een openlijke bevestiging komt er niet.
Banville: Raymond Chandler zei ooit: ik wil helemaal niet weten of Professor Plum in Cluedo om het hoekje gaat door een touw of een loden pijp. Ook ik haat het begrip plot. Het leven heeft toch ook geen plot? Zegt onlangs iemand tegen me: John, ik had het al door halfweg het boek. Dat doet toch niet ter zake? Je gaat een boek toch niet als een kruiswoordraadsel of een puzzel lezen? Natuurlijk schrijf ik niet in één vastgelegde gulp aan de hand van een plot. Drie bladzijden voor het einde wist ik nog niet hoe het zou aflopen. Mijn ambitie ligt elders. Een crimi schrijven zonder misdaad ! En dat zal lukken, want in April in Spain dat deze herfst uitkomt duikt het personage van april weer op, die ik liet vermoorden in Elegy for April (2010). Het lijk werd echter nooit gevonden. En nu is ze weer springlevend. Waardoor Elegy for April een misdaadverhaal zonder misdrijf is. De kwadratuur van de cirkel! (smakelijke lach).
John Banville, Sneeuw.
Amsterdam/Antwerpen,
Querido 2021,
350 blz.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier